ECLI:NL:GHSHE:2023:697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
21/01046
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing bij controle van brandstofreservoirs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing die door de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag was het gevolg van een accijnscontrole op 19 januari 2018, waarbij drie tanks met een totale maximuminhoud van 15.621 liter werden aangetroffen, waarvan 5.095 liter rode diesel in beslag werd genomen. De belanghebbende, die een onderneming drijft die zich bezighoudt met het hygiëniseren van dierlijke mest, betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat de tanks niet als losse brandstofreservoirs moesten worden aangemerkt, maar als onderdeel van de hygiënisatie-installatie. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 3 februari 2023 heeft de belanghebbende haar stelling dat er geen naheffing kon plaatsvinden voor de 621 liter tank laten varen. De belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was en dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden op basis van een beleidsbesluit van 30 oktober 2017. Het hof oordeelde echter dat de tanks op de datum van controle niet rechtstreeks verbonden waren met niet-zelfrijdende werktuigen, waardoor het beroep op het beleidsbesluit niet slaagde. Het hof bevestigde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd op basis van de maximuminhoud van de tanks, en dat de inspecteur de wet correct had toegepast.

De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld, en er werden geen redenen gezien om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01046
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 juni 2021, nummer BRE 20/4955, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing voor de datum 19 januari 2018 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] en haar gemachtigde [B] ,
en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.7.
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming die zich, onder andere, bezighoudt met het hygiëniseren van dierlijke mest. Belanghebbende is gevestigd op enkele kilometers van de Nederlands-Belgische grens en heeft klanten in zowel Nederland als België.
2.2.
Voor het hygiëniseren van de mest beschikt belanghebbende over een hygiënisatieinstallatie (hierna: de installatie). Het hygiëniseren van de mest gebeurt op locatie van de klant die de mest daarvoor ter beschikking stelt. De hygiënisatie-activiteiten vinden enkel plaats in het voorjaar en het najaar. De installatie wordt ieder seizoen opgebouwd. De (onderdelen van de) installatie word(en)(t) vervolgens op verrijdbare onderstellen geplaatst en de onderdelen worden bij klanten van belanghebbende gekoppeld en in werking gesteld. Zodra het seizoen voorbij is, wordt de installatie opgeslagen op het terrein van belanghebbende. Onderdelen die gehuurd worden, waaronder de verwarmingsketel, gaan terug naar de verhuurder tot het volgende seizoen. Onderdelen die vorstvrij moeten worden opgeslagen worden gedemonteerd en in een vorstvrije loods op het terrein van belanghebbende opgeslagen. Een 5.000 liter tank en een 10.000 liter tank maken onderdeel uit van de hygiënisatieinstallatie; deze waren op 19 januari 2018 losgekoppeld van de bijbehorende onderdelen van de installatie. De 10.000 liter tank en die van 5.000 liter waren voorzien van een afvulslang respectievelijk een tankinstallatie met afvulslang. De tank van 621 liter is een klein tankje om de landbouwmachines bij te vullen tijdens het werk op de akkers. Deze tank is al jaren niet meer door belanghebbende gebruikt vanwege het afstoten van haar akkerbouwtak. De op 19 januari 2018 in deze tank aanwezige rode diesel stamt nog uit een tijd dat rode diesel nog was toegestaan in Nederland.
2.3.
Op 19 januari 2018 heeft bij belanghebbende een accijnscontrole plaatsgevonden (hierna: de controle). De bevindingen van deze controle zijn vastgelegd in een proces-verbaal. [1] Tijdens de controle zijn onder meer drie tanks aangetroffen met een maximale inhoud van respectievelijk 621, 5.000 en 10.000 liter. Bij de controle zijn uit de drie tanks monsters genomen welke na controle in het Douane Laboratorium op 15 februari 2018 bleken te bestaan uit minerale oliën. De monsters waren voorzien van niet-toegestane herkenningsmiddelen, waaronder Solvent Yellow 124 (hierna: rode diesel). Naar aanleiding van deze controle is in totaal 5.095 liter rode diesel in beslag genomen die zich bevond in de drie tanks.
2.4.
Naar aanleiding van de controle is onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend als volgt:
Accijns van minerale oliën (diesel)
€ 7.590,00
Voorraadheffing
€ 124,00
Belastingrente
€ 154,00
Totaal
€ 7.868,00

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep zijn uitsluitend de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
I. Dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd, omdat deze onvoldoende is gemotiveerd?
II. Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd, omdat belanghebbende een beroep kan doen op het beleidsbesluit van 30 oktober 2017 (hierna: het besluit)? [2]
III. Indien het antwoord op vraag II ontkennend luidt: Dient de naheffing beperkt te blijven tot 5.095 liter?
3.2.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig haar stelling dat ter zake van de 621 liter tank in het geheel niet kan worden geheven, gelet op artikel 60 van de Uitvoeringsregeling accijns (tekst 2018), laten varen.
3.3.
Belanghebbende beantwoordt vragen I, II en III bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie brengt de loop van de procedure in belastingzaken met zich dat schending van het motiveringsbeginsel slechts tot gevolg heeft dat het hof verplicht is de gronden in zijn uitspraak op te nemen. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd geeft het hof – mede gelet op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht – geen reden in dezen anders te oordelen. [3]
4.2.
Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag II
4.3.
Het besluit luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘In andere dan de hiervoor genoemde gevallen is het niet toegestaan om minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen in Nederland voorhanden te hebben. Hierbij gaat het onder meer om minerale oliën in de brandstofreservoirs van niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren en verwarmingsapparaten (dus andere brandstofreservoirs dan bedoeld in artikel 2e, zesde lid, van de wet). Bij binnenkomst in Nederland zouden deze brandstofreservoirs moeten worden geleegd en worden voorzien van zogenoemde blanke olie. Dit is echter om technische en logistieke redenen veelal niet mogelijk en om milieutechnische redenen ook niet wenselijk. Het nakomen van deze verplichting zou het voor de betrokken bedrijven bijzonder moeilijk maken hun grensoverschrijdende activiteiten voort te zetten.
Goedkeuring
Gelet op het vorenstaande keur ik goed dat niet als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het voorhanden hebben van minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen in normale brandstofreservoirs van niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren en verwarmingsapparaten onder de volgende voorwaarden en beperkingen:
- de minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen die in de normale brandstofreservoirs zijn getankt in een andere lidstaat, zijn in die lidstaat uitgeslagen tot verbruik en bevinden zich in overeenstemming met de accijnswetgeving van die lidstaat in die normale brandstofreservoirs (dit moet door belanghebbende worden aangetoond);
- de normale brandstofreservoirs moeten rechtstreeks zijn verbonden met de niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren en verwarmingsapparaten (de goedkeuring geldt dus bijvoorbeeld niet voor losse brandstofreservoirs);
- de normale brandstofreservoirs mogen niet in verbinding staan met het brandstofsysteem voor de aandrijving van een voertuig of vaartuig.
In de hiervoor genoemde gevallen wordt tevens ontheffing verleend van de verbodsbepaling van artikel 91, tweede lid, van de wet. (…)’
4.4.
Uit de onder 2.2 vermelde feiten volgt dat op 19 januari 2018 de 10.000 en 5.000 liter tanks niet rechtstreeks verbonden waren met niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren of verwarmingsapparaten en dus als losse brandstofreservoirs moeten worden aangemerkt. Reeds hierom slaagt het beroep van belanghebbende op het besluit in zoverre niet.
4.5.
Omdat al niet voldaan is aan de voorwaarde in het besluit dat de tanks op 19 januari 2018 rechtstreeks waren verbonden met niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren of verwarmingsapparaten behoeft de vraag of de in de 10.000 en 5.000 liter tanks aangetroffen rode diesel in België waren uitgeslagen tot verbruik en zich in die tanks bevonden in overeenstemming met de accijnswetgeving van België geen beantwoording meer.
4.6.
Vraag II moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag III
4.7.
De tekst van lid 3 van artikel 55 Wet op de accijns luidt als volgt:
‘Voor de berekening van de accijns, bedoeld in het tweede lid, wordt de hoeveelheid vastgesteld op de maximuminhoud van de tank of het reservoir waarin de brandstof voorhanden is of is geweest.’
4.8.
Op basis van deze wettelijke bepaling heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gebaseerd op de maximuminhoud van de tanks van 621, 5.000 en 10.000 liter, in totaal: 15.621 liter, in plaats van de aangetroffen 5.095 liter. De rol van de belastingrechter gaat niet verder dan controleren of de inspecteur bij het naheffen van accijns de Wet op de accijns heeft nageleefd en dat is zo. De inspecteur mocht en moest naheffen op basis van 15.621 liter in plaats van de daadwerkelijk aangetroffen 5.095 liter.
4.9.
Belanghebbende acht de naheffing onredelijk en onbillijk en in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Alhoewel het hof begrip heeft voor de omstandigheid dat belanghebbende haar installatie buiten het seizoen ontmantelt en dan dus losse tanks met rode diesel op haar terrein heeft staan voorziet de regelgeving er niet in om in zo’n situatie een naheffing van accijns achterwege te laten. Evenzeer heeft het hof begrip voor het bezwaar van belanghebbende dat wordt geheven over de maximuminhoud van de tanks van 621, 5.000 en 10.000 liter in plaats van de aangetroffen 5.095 liter rode diesel, maar dit volgt uit de wet. Het staat de belastingrechter niet vrij de innerlijke waarde en de billijkheid van de wet te toetsen. [4]
4.10.
Vraag III moet ontkennend worden te beantwoord.
Tussenconclusie
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, J.M. van der Vegt en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.A.M. van den Broek P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.2018-0142-00218, opgemaakt op ambtsbelofte door verbalisanten Boy Luijten, Mohamed Kebli en Martinus Johannes van den Eijnden.
2.Nr. 2017/18920. Stcrt. 2017, 64300.
3.Vgl. Hoge Raad 28 oktober 1992, BNB 1993/36 en Hoge Raad 15 september 1993, BNB 1993/316.
4.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28).