Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/364472 / HA ZA 19-656)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens voorwaardelijke wijziging van eis met het procesdossier van de eerste aanleg en de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de op 15 december 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
3.De beoordeling
“Met cliënten gesproken over hun wens op een affectieschadevergoeding[toevoeging hof: voor [appellant] ]
. Cliënten zijn ervan op de hoogte dat een eventuele affectieschadevergoeding beperkt in omvang zal zijn.”en
“Met [geïntimeerde] en [appellant] gesproken over hoe de schadevergoeding van [geïntimeerde] besteed zal gaan worden.”(productie 17 bij akte overlegging producties van [appellant] voor de rolzitting van 2 maart 2021). [appellant] heeft niet betwist dat hij dit gespreksverslag van [persoon A] heeft ontvangen. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat hij alle correspondentie van [persoon A] , waaronder dus ook dit gespreksverslag, aan [geïntimeerde] heeft laten lezen. De brieven van 20 en 22 maart 2018 zijn daarna geschreven.
“Ik deed alles wat ik moest doen van [appellant] . Hij stond ook altijd klaar voor mij.” (…) Ik heb destijds niet aan [appellant] gevraagd waarom ik in 2018 die brieven moest schrijven. Ik durfde dat niet. (…) Het liefst liet ik het aan [persoon A] over om dingen met [appellant] te bespreken.”
“besloten (…) jullie terug[te]
betalen wat jullie voor mij gedaan hebben natuurlijk want daar ben ik zeker dankbaar voor”. Op grond hiervan mocht [appellant] er redelijkerwijs van uitgaan dat door [appellant] voor haar, [geïntimeerde] , betaalde bedragen door haar, [geïntimeerde] , zouden worden terugbetaald aan [appellant] .