ECLI:NL:GHSHE:2023:527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.303.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en uitvoering van een overeenkomst betreffende een groenstrook tussen opvolgend eigenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en meerdere geïntimeerden met betrekking tot de uitleg en uitvoering van een koopovereenkomst van 21 april 2012. [appellant] is eigenaar van een perceel in Boxmeer en heeft een overeenkomst gesloten met de erven [geïntimeerden 4+5] voor de aankoop van een groenstrook. De kwestie draait om de verplichtingen van opvolgend eigenaren met betrekking tot het onderhoud van deze groenstrook. Het hof oordeelt dat de overeenkomst niet bindend is voor de opvolgend eigenaren, en dat de vorderingen van [appellant] ongegrond zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, omdat er geen deugdelijke grondslag voor zijn eisen is. De rechtbank had eerder in het eindvonnis van 18 augustus 2021 geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar waren, en het hof bekrachtigt dit vonnis. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.303.331/01
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.G. Spijker te Boxmeer,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde 1 en 2, hierna aan te duiden als [geïntimeerden 1+2] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde 3, hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. A.H.M. De Jonge,
4.
[geïntimeerde 4] ,wonende te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde 5] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden 4 en 5,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 4] respectievelijk [geïntimeerde 5] en gezamenlijk als [geïntimeerden 4+5] ,
advocaat: mr. B.P.M. Dirkx,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 november 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 augustus 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser en geïntimeerden als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/362719 / HA ZA 20-600)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [geïntimeerden 1+2] verleende verstek;
  • de memorie van grieven met producties 1-6 en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 3] met producties 1-2;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden 4+5] ;
  • de mondelinge behandeling van 11 januari 2023, waarbij partij [appellant] en partij [geïntimeerden 4+5] spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H3-formulier van 19 december 2022 toegezonden akte uitlating tevens overlegging productie 7, die mr. Spijker bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de bij H12-formulier van 29 december 2022 toegezonden producties 1-4, die mr. Dirkx bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
Op 31 januari 2023 heeft het hof een brief (met bijlagen) ontvangen van [geïntimeerden 1+2] Op grond van artikel 5.5 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven in civiele zaken neemt het hof geen kennis van een bericht van partijen nadat arrest is bepaald. Daarom en omdat de brief niet door een advocaat is ingediend (artikel 79 lid 2 Rv) heeft het hof geen kennisgenomen van de inhoud van de brief en deze geretourneerd.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.1.
[appellant] is sinds 1995 eigenaar van en woonachtig op het kadastrale perceel gemeente Boxmeer, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] .
3.1.2.
De percelen naast dit perceel waren voorheen eigendom van de erven [geïntimeerden 4+5]. De erven [geïntimeerden 4+5] hadden ontwikkelingsplannen met deze percelen. [appellant] wilde geen last hebben van de bouwwerkzaamheden en bewoning op die percelen. [appellant] wilde daarom een groenstrook tussen zijn perceel en de (toekomstige) bouwpercelen.
3.1.3.
Op 21 april 2012 heeft [appellant] met de erven [geïntimeerden 4+5] om die reden een koopovereenkomst gesloten voor een naast zijn perceel gelegen strook grond; het kadastrale perceel gemeente Boxmeer, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 3] (van 55 m2). De levering van dit perceel aan [appellant] vond plaats in de eerste helft van 2021.
3.1.4.
Naast deze percelen van [appellant] ligt het perceel gemeente Boxmeer, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 2]. In het verleden was ook dit perceel eigendom van de erven [geïntimeerden 4+5]. Op dit perceel was een groenstrook met een meidoornhaag aanwezig. In de hiervoor bij 3.1.3 genoemde koopovereenkomst van 21 april 2012 tussen [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5] is er ook een passage opgenomen over perceel [sectienummer 2]:
“De resterende groenstrook zal voorzien blijven van de haag die er staat. Bij het verwijderen hiervan zal er een vervangende haag geplaatst worden die qua afmeting dezelfde hoogte heeft als de bestaande haag. Vervolgens zullen er over de gehele rest/groenstrook leilinden worden geplaatst waarbij de kosten evenredig zullen worden verdeeld door de [geïntimeerden 4+5], de 2 nieuwe bewoners en de Fam. [appellant] .”.
3.1.5.
De erven [geïntimeerden 4+5] hebben perceel [sectienummer 2], in het kader van de ontwikkelingsplannen, verkocht. Het perceel wordt behalve als groenstrook gebruikt als toegangsweg voor de omliggende percelen. Inmiddels is het perceel gemeenschappelijk eigendom van [geïntimeerden 1+2] , [geïntimeerden 4+5] en [geïntimeerde 3] . [geïntimeerden 1+2] , [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 3] hebben hun (aandeel in het) eigendom verkregen na het sluiten van de overeenkomst van 21 april 2012 tussen [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5]. [geïntimeerde 4] is een van de erven [geïntimeerden 4+5] met wie oorspronkelijk de overeenkomst van 21 april 2012 is gesloten.
3.1.6.
Naast dit gemeenschappelijke eigendom van perceel [sectienummer 2] hebben [geïntimeerden 4+5] , [geïntimeerden 1+2] en [geïntimeerde 3] een aantal omliggende percelen in (volledig) eigendom. Pedro Stevens is eigenaar van het perceel met nummer [sectienummer 4], [geïntimeerden 1+2] van perceel [sectienummer 5], [geïntimeerde 3] van perceel [sectienummer 6] en [geïntimeerde 5] van perceel [sectienummer 7].
3.1.7.
Schematisch ziet de hiervoor beschreven situatie er zo uit:
De tekening is ontleend aan productie 7 bij dagvaarding. Perceel [sectienummer 3] is met grijs ingekleurd. De groenstrook op perceel [sectienummer 2] is met arcering aangegeven.
3.1.8.
De in de koopovereenkomst van 21 april 2012 beschreven inrichting van de strook grond op perceel [sectienummer 2] (haag + leilinden) wijkt af van de huidige inrichting. De besproken leilinden zijn nooit geplant. In de plaats daarvan zijn moeraseiken gekomen. De genoemde (meidoorn)haag is inmiddels verwijderd. In de plaats hiervan is de bestaande schutting van [appellant] opgehoogd en opgeknapt.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In de procedure in eerste aanleg vorderde [appellant] na eisvermindering, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair geïntimeerden,
I: ieder hoofdelijk te veroordelen tot het in stand laten van en het verrichten van noodzakelijk onderhoud aan, de haag en leilinden zoals is geplaatst op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer, zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2], en bij verwijdering c.q. vernietiging van de haag en/of leilinden zorg te dragen voor de aanplant van soortgelijke beplanting op de plaats waar thans de haag / leilinden aangeplant zijn op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat gedaagde(n) ieder afzonderlijk in gebreke blijven aan de inhoud van het ten deze te wijze vonnis te voldoen;
II: ieder hoofdelijk te veroordelen om de verplichting tot het in stand laten van en tot het verrichten van noodzakelijk onderhoud aan, de haag en leilinden zoals is geplaatst op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer, zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2], en bij verwijdering c.q. vernietiging van de haag en/of leilinden, zorg te dragen voor de aanplant van soortgelijke beplanting op de plaats waar thans de haag / leilinden aangeplant zijn, bij gebreke daarvan op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, bij de overdracht van haar eigendomsrecht ten aanzien van dit perceel tevens deze verplichting over te dragen op c.q. te doen laten rusten op de rechtverkrijgenden van hun eigendom of eventuele toekomstige rechtsopvolgers en met de bepaling dat ook deze op hun beurt weer de genoemde verplichtingen dienen over te dragen op diens rechtverkrijgenden c.q. rechtsopvolgers, enzovoorts, enzovoorts;
III: hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure;
subsidiair geïntimeerden,
IV: te veroordelen tot het dulden van de thans op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer, zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2], aangeplante haag en leilinden zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat gedaagde in gebreke blijft aan de inhoud van het ten deze te wijze vonnis te voldoen;
V: te verklaren voor recht dat geïntimeerden onrechtmatig jegens [appellant] handelen wanneer zij overgaan tot het verwijderen c.q. vernietigen c.q. afbreken c.q. soortgelijke handelingen verrichten ten aanzien van de haag en leilinden zoals thans aangeplant op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer, zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2].
3.2.2.
[appellant] vordert, kort gezegd, dat de haag en de leilinden, zoals deze zijn omschreven in de overeenkomst van 21 april 2012, worden geduld, in stand gehouden en onderhouden. Bij verwijdering vordert [appellant] een verklaring voor recht dat de haag en leilinden worden teruggeplaatst en een verklaring voor recht dat verwijdering van deze haag en leilinden onrechtmatig is jegens hem. [appellant] voert ter onderbouwing hiervan onder andere aan dat geïntimeerden gebonden zijn aan de overeenkomst van 21 april 2012.
3.2.3.
[geïntimeerde 3] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 25 november 2020 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.
In het eindvonnis van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis. Voorts heeft hij zijn eis gewijzigd en gevorderd om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair geïntimeerden,
I: ieder hoofdelijk te veroordelen om de verplichting tot het in stand laten van en tot het verrichten van noodzakelijk onderhoud aan de groenstrook en/of moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen, zoals deze is geplaatst op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer (sedert 1-2-2022 zijnde gemeente Land van Cuijk), zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2], en bij verwijdering c.q. vernietiging van de groenstrook en/of de moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen, zorg te dragen voor de aanplant van soortgelijke hoog opstaande beplanting op de plaats waar thans de groenstrook en/of de moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen aangeplant zijn en bij de overdracht van haar eigendomsrecht ten aanzien van dit perceel tevens deze verplichting over te dragen c.q. te doen laten rusten op de rechtverkrijgenden van het eigendom of eventuele toekomstige rechtsopvolgers en met de bepaling dat ook deze op hun beurt weer de genoemde verplichtingen dienen op te leggen aan diens rechtverkrijgenden c.q. rechtsopvolgers, enzovoorts, enzovoorts, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat geïntimeerde(n) hiermee in gebreke blijft;
subsidiair geïntimeerden,
II: ieder hoofdelijk te veroordelen tot het in stand laten van en het verrichten van noodzakelijk onderhoud aan, de groenstrook en/of moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen zoals deze is geplaatst op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer (thans gemeente Land van Cuijk), zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2], en bij verwijdering c.q. vernietiging van de groenstrook en/of moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen zorg te dragen voor de aanplant van soortgelijke hoog opstaande beplanting op de plaats waar thans de groenstrook en/of moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen aangeplant zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat geïntimeerde(n) ieder afzonderlijk in gebreke blijven aan de inhoud van het ten deze te wijzen arrest te voldoen;
meer subsidiair
III: geïntimeerde(n) hoofdelijk te veroordelen tot het dulden van de thans op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer (thans gemeente Land van Cuijk), zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2], aangeplante groenstrook en/of moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat geïntimeerde(n) in gebreke blijft aan de inhoud van het te wijzen arrest te voldoen;
IV: te verklaren voor recht dat geïntimeerde(n) onrechtmatig jegens [appellant] handelt, wanneer zij overgaat tot het verwijderen c.q. vernietigen van de groenstrook en/of moeraseiken, althans het ter plaatse aanwezige hoog opstaand groen zoals thans aangeplant op het perceel gelegen te gemeente Boxmeer (thans gemeente Land van Cuijk), zonder plaatselijke aanduiding, met kadastrale aanduiding [sectieletter] [sectienummer 2];
Zowel primair als (meer) subsidiair:
V: geïntimeerde(n) ieder hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de kosten voor de procedure in eerste aanleg, waaronder de kosten voor het gelegde conservatoire beslag en de nakosten.
De overeenkomst van 21 april 2012
3.4.
In grief III voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte de overeenkomst van 21 april 2012 zuiver taalkundig heeft beoordeeld. Volgens [appellant] moet de overeenkomst zo worden uitgelegd dat ook de bestaande groenstrook (met moeraseiken) nu moet worden geduld, in stand gehouden en onderhouden door geïntimeerden. Omdat duidelijk was dat de erven [geïntimeerden 4+5] van plan waren percelen te verkopen, is de afspraak ook gemaakt met de intentie om opvolgend eigenaren van het perceel te binden. [appellant] baseert zijn vorderingen op de overeenkomst van 21 april 2012, dan wel op de nadere afspraken die in 2017/2018 zijn gemaakt. In die periode is gekozen voor het verwijderen van de haag en het planten van moeraseiken. Ook [geïntimeerde 3] is gebonden aan de overeenkomst van 21 april 2012, dan wel aan de nadere afspraken in 2017/2018, aldus [appellant] .
3.5.
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158, Haviltex).
3.6.
De partijen bij de overeenkomst van 21 april 2012 zijn [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5]. Het gaat er derhalve bij de uitleg van de bepaling van de overeenkomst van 21 april 2012 (3.1.4) om wat [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5] in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling in de overeenkomst van 21 april 2012 mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Het hof wil wel aannemen dat het in 2012 de bedoeling van [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5] is geweest de groenstrook zo in te richten dat er hoog opstaand groen behouden zou blijven of zou worden herplaatst, maar [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat toen (ook) is overeengekomen dat het hoog opstaand groen vervolgens zou worden geduld, in stand gehouden en onderhouden door de opvolgend eigenaren. De door [appellant] overgelegde correspondentie in samenhang bezien met de tekst van de overeenkomst, is onvoldoende om aan te nemen dat de erven [geïntimeerden 4+5] een dergelijke verplichting zijn aangegaan. Het enkele feit dat [appellant] zelf mogelijk de bedoeling heeft gehad om een en ander overeen te komen, is onvoldoende voor uitleg van de overeenkomst in de door hem voorgestane zin, terwijl [appellant] evenmin redelijkerwijs de verwachting mocht hebben dat de erven [geïntimeerden 4+5] zich met de overeenkomst van 21 april 2012 verbonden hebben om ook opvolgend eigenaren te verplichten tot het dulden, in stand houden en onderhouden van moeraseiken op de groenstrook. Overigens blijkt uit het dossier dat [appellant] , anders dan hij thans stelt, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst juridische bijstand heeft ingewonnen (productie 25 bij akte overlegging producties).
De nadere afspraken in 2017/2018
3.7.
In 2017 is gestart met overleg over de inrichting van de groenstrook. Het oorspronkelijke plan (handhaving van de haag en plaatsing leilinden) is toen verlaten en in overleg tussen [appellant] , [geïntimeerden 1+2] en [geïntimeerden 4+5] is de haag in 2018 verwijderd. De haag zou in slechte staat zijn geweest. De schutting van [appellant] is verhoogd en er zijn moeraseiken geplant. De uitvoering van deze werkzaamheden kan worden beschouwd als een nadere uitwerking van de overeenkomst van 21 april 2012, zoals [appellant] betoogt. Hieruit kan echter niet de (stilzwijgende of mondelinge) afspraak worden afgeleid dat [geïntimeerden 1+2] en [geïntimeerden 4+5] toen hebben afgesproken of zijn overeengekomen met [appellant] dat zij de moeraseiken zouden dulden, in stand houden en onderhouden. Niet is gebleken dat die afspraak toen is gemaakt, terwijl dit ook niet kan volgen uit het feitelijk handelen van [geïntimeerden 1+2] en [geïntimeerden 4+5] Zelfs indien dit wel zou moeten worden aangenomen, dan nog kan [geïntimeerde 3] niet aan deze afspraak gebonden worden geacht. Niet alleen was [geïntimeerde 3] in 2017 niet bekend met de afspraken tussen [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5] (productie 22 akte overlegging producties) zoals [appellant] ook heeft erkend tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, [geïntimeerde 3] heeft ook niet ingestemd met de verwijdering van de haag en het planten van de moeraseiken, zo volgt uit zijn e-mailbericht van 6 april 2018 (productie 1 bij memorie van antwoord). Uit het enkele feit dat hij vervolgens niet expliciet bezwaren heeft geuit of anderszins actie heeft ondernomen tegen de verwijdering van de haag en het planten van de moeraseiken, kan, anders dan [appellant] stelt, niet worden afgeleid dat [geïntimeerde 3] gebonden is aan afspraken die [appellant] met [geïntimeerden 1+2] en [geïntimeerden 4+5] gemaakt zou hebben.
Artikel 6:253 BW
3.8.
Zelfs indien het hof ervan uit zou gaan dat de overeenkomst van 21 april 2012 zo moet worden uitgelegd dat tussen [appellant] en de erven [geïntimeerden 4+5] is overeengekomen dat de moeraseiken ook door opvolgend eigenaren dienen te worden geduld, in stand gehouden en onderhouden, dan nog zouden deze afspraken [geïntimeerde 3] niet kunnen binden. [appellant] baseert de binding van [geïntimeerde 3] aan de overeenkomst van 21 april 2012 op artikel 6:253 BW. Dit artikel bepaalt echter slechts dat een overeenkomst het recht kan scheppen voor een derde een prestatie van een van de partijen bij de overeenkomst te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen. Op grond van dit artikel kan niet een vordering van [appellant] , die zelf partij was bij de overeenkomst van 21 april 2012, gericht tot een derde, in dit geval [geïntimeerde 3] , worden gebaseerd.
Beheersregeling artikel 3:168 lid 1 BW
3.9.
Ook het beroep op artikel 3:168 lid 1 BW kan [appellant] niet baten. Dit artikel bepaalt dat de deelgenoten het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst kunnen regelen. [appellant] was evenwel geen deelgenoot bij (de strook van) perceel [sectieletter] [sectienummer 2] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van 21 april 2012. Hoe de afspraak tussen [appellant] enerzijds en de erven [geïntimeerden 4+5] anderzijds vervolgens toch kan worden gekwalificeerd als een beheersregeling in de zin van artikel 3:168 lid 1 BW is onvoldoende door [appellant] toegelicht. Nu van een beheersregeling geen sprake is, kunnen geïntimeerden deze regeling ook niet schenden dan wel onrechtmatig handelen ten opzichte van [appellant] door zich niet te houden aan een (niet bestaande) beheersregeling.
3.10.
Grief III faalt in alle opzichten.
Niet verschenen geïntimeerde [geïntimeerden 1+2]
3.11.
Tegen [geïntimeerden 1+2] is (ook) in hoger beroep verstek verleend. Dit betekent dat het hof de vorderingen van [appellant] op grond van artikel 139 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient toe te wijzen, tenzij de vorderingen het hof onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Dit laatste is het geval. De vorderingen van [appellant] ontberen een deugdelijke grondslag en zijn ongegrond, zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld. Daarom kunnen de vorderingen van [appellant] ook tegen [geïntimeerden 1+2] niet worden toegewezen. Grief I van [appellant] behoeft daarom geen bespreking meer.
Slotsom
3.12.
De vorderingen van [appellant] zijn niet toewijsbaar nu een deugdelijke grondslag ontbreekt. Grief III faalt en bij de grieven I en II mist [appellant] belang. Omdat het vonnis zal worden bekrachtigd, is [appellant] terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. Ook grief IV is dus tevergeefs voorgesteld. [appellant] zal als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerden 4+5] Deze kosten bedragen
- aan griffierecht [geïntimeerde 3] € 338,-
- aan salaris advocaat [geïntimeerde 3] (2 punten x Tarief II) € 2.366,-
Totaal € 2.704,-
- aan griffierecht [geïntimeerden 4+5] € 338,-
- aan salaris advocaat [geïntimeerden 4+5] (2 punten x Tarief II) € 2.366,-
Totaal € 2.704,-
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (ECLI:NL:HR:2022:853 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:853)).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van dit hoger beroep ten aanzien van [geïntimeerde 3] tot een bedrag van € 2.704,- en ten aanzien van [geïntimeerden 4+5] tot een bedrag van € 2.704,-, en bepaalt dat het bedrag ten aanzien van [geïntimeerden 4+5] binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling ten aanzien van [geïntimeerden 4+5] uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, N.W.M. van den Heuvel en J.J.M. Saelman en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2023.
griffier rolraadsheer