ECLI:NL:GHSHE:2023:526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.301.678_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over functiewaardering en salarisverhoging in de context van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [de B.V.] over de functiewaardering en de bijbehorende salarisverhoging. [appellant] was in dienst bij [de B.V.] als Sales Manager Trainee en later als Sales Manager. Hij vorderde een verklaring voor recht dat hij vanaf 1 december 2016 beloond had moeten worden conform salarisschaal MiHo 12 van de cao, en vorderde daarnaast betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen. De kantonrechter had de vorderingen van [appellant] afgewezen, onder andere omdat hij niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de indeling in de salarisschaal. In hoger beroep heeft [appellant] twaalf grieven aangevoerd, waarin hij onder andere betoogt dat de kantonrechter de verkeerde cao heeft toegepast en dat hij recht heeft op een hogere salarisschaal. Het hof heeft vastgesteld dat de cao van toepassing is en dat [appellant] recht heeft op de salarisschaal MiHo 12, omdat hij dezelfde werkzaamheden verrichtte als zijn voorganger, die in die schaal was ingedeeld. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en heeft [de B.V.] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.958,58 bruto en een storting in het pensioenfonds. De proceskosten zijn ook voor rekening van [de B.V.].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.301.678/01
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. Y.J.M.L. Dijk te Herten, gemeente Roermond,
tegen
[de B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [de B.V.] ,
advocaat: mr. M.M.J.F. Sijben te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 oktober 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 augustus 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [de B.V.] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8834613 CV EXPL 20-5218)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H-formulier van 5 december 2022 toegezonden brief met productie XI, die [appellant] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In r.o. 2.1 t/m 2.11 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met de eerste twee grieven heeft [appellant] deze vaststelling gedeeltelijk bestreden. Deze grieven slagen (zie hierna in r.o. 3.3.2.) zodat het hof deze onderdelen aangepast zal weergeven. Voorts staan nog enkele andere feiten als voldoende gesteld en niet (voldoende) betwist tussen partijen vast. Het hof zal een overzicht geven van de in hoger beroep relevante feiten.
3.1.1.
[de B.V.] is een internationaal bedrijf dat zich bezig houdt met het recyclen van rubber afval.
3.1.2
Per 1 oktober 2015 is [appellant] krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [de B.V.] , aanvankelijk voor bepaalde tijd (tot 1 mei 2016) in de functie van Sales Manager Trainee. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO [de B.V.] BV van toepassing, verder te noemen: de cao.
3.1.3.
In artikel 6 van de cao staat onder meer:

ARTIKEL 6 Functiegroepen en salarisschalen
1. De functies van de personeelsleden op wie deze collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, zijn met behulp van ORBA ingedeeld in functiegroepen. Deze functiegroepen met de bijbehorende referentiefuncties zijn vermeld in bijlage 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
2. Bij elke functiegroep behoort een aanloopschaal en een salarisschaal voor functievolwassenen. De salarisschalen bevatten de schaalsalarissen per maand en zijn opgenomen in bijlage 2.
(…)
6. Beroepsprocedure
a.
a) Indien het personeelslid bezwaar heeft tegen zijn/haar functiebeschrijving respectievelijk tegen de indeling in de desbetreffende functiegroep, legt hij/zij binnen twee maanden dit bezwaar in overleg met zijn/haar chef voor aan het hoofd van de personeelsdienst, respectievelijk degene, die in de onderneming met deze functie is belast. Indien binnen twee maanden, nadat het personeelslid de behandeling van zijn/haar bezwaar bij het hoofd van de personeelsdienst kenbaar heeft gemaakt, nog geen overeenstemming is bereikt, is het personeelslid bevoegd zijn/haar bezwaar voor te leggen aan de bestuurder van de vakvereniging, partij bij de CAO.
b) Naar aanleiding van het onder a) genoemde, zijn de deskundigen van de vakverenigingen bevoegd een onderzoek ter plaatse in te stellen, zulks in samenwerking met een deskundige van AWVN.
c) Indien tussen de deskundigen van beide partijen overeenstemming is bereikt, zal de daaruit voortvloeiende beslissing bindend zijn en van kracht zijn vanaf het moment dat de in a) bedoelde klacht is gedeponeerd.
Indien deze deskundigen niet tot overeenstemming komen, zal de functiegroepindeling van het personeelslid worden voorgelegd aan de Vaste Commissie zoals genoemd in artikel 24 van de CAO van Rubber- en Kunststof Industrie.”
3.1.4.
In artikel 20 van de cao staat onder meer:

ARTIKEL 20 Aanvullende en afwijkende regels betreffende arbeidsvoorwaarden voor het middelbaar en hoger personeel
1. Algemeen
a.
a) Doel
Het kenbaar maken van afwijkende en aanvullende regelingen voor die personeelsleden waarmee schriftelijk is overeengekomen dat naast en/of in de plaats van decao (Collectieve Arbeidsovereenkomst) van [de B.V.] deze “Aanvullende en afwijkende regels betreffende arbeidsvoorwaarden voor het middelbaar en hoger personeel” op hen van toepassing zijn.
(…)

5.Salarisregeling

Functiegroepen en salarisschalen

a.
a) De functie van het personeelslid is/wordt ingedeeld in een functiegroep op basis van systematische vergelijking met zogeheten referentiefuncties voorkomend in een referentiefunctieraster.
b) Referentiefuncties worden in overleg met de OR door de directie aangewezen en geclassificeerd met behulp van de ORBA-methode.
c) Iedere functiegroep kent één of meer referentiefuncties en correspondeert met een salarisschaal en wel als volgt:
Functiegroep/Salarisschaal
Referentiefunctie
9

10 Salespromotor (Banden)

Boekhouder (RR/Hevea)
Verkoopplanner (Banden)

11 Project engineer (Banden)

Inkoper (RR/Hevea)
Districtsmanager / verkoper (Banden)
Sector personeelsfunctionaris (RR)
Technoloog (Banden)

12 Area manager(RR)

Productmanager (Banden)
Senior Software Engineer (Banden)
Controller (Banden)

13 Productmanager (Banden)

Manager Project Engineer E&B (Banden)
Marketingmanager

14 Afdelingsmanager productie (Banden)

Afdelingsmanager ontwikkeling (Banden)

15 Groepscontroller (Ve)

(…)

e) De met de functiegroepen corresponderende salarisschalen zijn opgenomen in bijlage II. (…)
h) Personeelsleden die zich niet kunnen verenigen met hun indeling, kunnen met behulp van onderstaande procedure tegen hun indeling bezwaar respectievelijk beroep […] aantekenen.

(…)

Procedure onderhoud-functie-indeling

1. Overleg fase

Indien een personeelslid van mening is, dat zijn/haar functie onjuist is ingedeeld, dient hij/zij in overleg te treden met zijn/haar leidinggevende. Ook kan zo nodig het hoofd van de dienst en/of afdeling HRM worden ingeschakeld.

2. Bezwaar

Indien het onder 1. genoemde niet tot oplossing van het probleem leidt, kan de functievervuller/ster bezwaar aantekenen bij de direct van [de B.V.]

a.
a) Het bezwaar dient schriftelijk te worden ingediend bij de afdeling personeelszaken en dient de gronden te bevatten waarom betrokkene van mening is, dat de eigen functie onjuist is ingedeeld in vergelijking met de referentiefuncties.

(…)

d) De beslissing van de directie van [de B.V.] wordt door de directie via de leidinggevende schriftelijk en gemotiveerd binnen 3 maanden medegedeeld (…)
(…)

4. Begeleidingscommissie

a. Ter bevordering van een goede gang van zaken betreffende de functie-indeling kan in overleg met Ondernemingsraad een begeleidingscommissie worden geïnstalleerd (…)
b. De taken van deze commissie bestaan uit:
- (…)
- optreden als adviescommissie indeling, zoals genoemd in de beroepsprocedure.
(…)
3.1.5.
Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst is [appellant] betaald conform salarisschaal MiHo 9 (de minimum schaal voor middelbaar en hoger opgeleid personeel als bedoeld in bijlage 2 bij de cao).
3.1.6.
Na afloop van de overeengekomen eerste termijn hebben partijen de arbeidsovereenkomst (al dan niet stilzwijgend) voortgezet. Bij brief gedateerd op 25 juli 2016, heeft [de B.V.] het navolgende aan [appellant] bericht:

Geachte [appellant] ,
Hierbij bevestigen wij dat uw aanstelling als Sales Manager trainee binnen [de B.V.] , conform een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd (C.A.O.-art.4 lid 2-a) is/wordt voortgezet.
De CAO is op u van toepassing. Uw functie blijft ingedeeld in functiegroep MiHo 9. Als uw opleidingstraject is afgerond en klanten volledig zijn overgedragen (uiterlijk 1-1-2017), zal uw functie als Sales Manager in functiegroep MiHo 10 worden gewaardeerd en uw salaris conform cao worden aangepast. (…)
3.1.7.
[appellant] werd tijdens zijn opleidingsperiode begeleid door een andere Sales Manager, [persoon 1] , die was ingeschaald in functiegroep MiHo 12. [appellant] zou [persoon 1] , die eind 2016 met pensioen ging, opvolgen als Sales Manager. Geleidelijk aan heeft [appellant] tijdens zijn opleidingstraject een deel van de klanten van [persoon 1] overgenomen. Een ander deel van het klantenbestand van [persoon 1] werd overgenomen door [persoon 2] .
3.1.8.
Vanaf 1 december 2016 is (de functie van) [appellant] , zoals in de brief van 25 juli 2016 reeds was aangekondigd, in functiegroep MiHo 10 gewaardeerd en is het salaris conform die functiegroep betaald.
3.1.9.
In april 2018 is [persoon 2] gestopt met zijn werkzaamheden op de afdeling sales. Vóór zijn vertrek heeft [appellant] om opheldering gevraagd over zijn salaris en inschaling in salarisschaal 10.
Per 1 augustus 2018 eindigde het dienstverband van [persoon 2] . Vanaf dat moment werd [appellant] lid van het Management Team (MT) en werd zijn functie in functiegroep MiHo 12 gewaardeerd.
3.1.10.
Op 1 oktober 2019 heeft [appellant] een emailbericht aan [de leidinggevende] , gestuurd (productie 4 bij exploot) waarin hij verzocht om een aantal dingen te bespreken waaronder “Moment van overstap naar MIHO 12”.
3.1.11.
In een e-mail van 15 april 2020 verzocht [appellant] opnieuw om een gesprek:
“(…)
Het tweede punt, de salaris inschaling, werd al besproken tijdens het PEP gesprek. Ik heb mijn redenen kenbaar gemaakt over deze te lage inschaling en de te late overstap naar de huidige en juiste schaal. Ondanks dat je aangaf er begrip voor te hebben was het op dat moment helaas niet bespreekbaar en kon er geen discussie worden gevoerd. Ik hoop dat we hier alsnog over kunnen spreken om tot een passende oplossing te komen. (…)”
3.1.12.
Op 20 mei 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en zijn toenmalig leidinggevende en opvolger van [de leidinggevende] , de [naam 1] , over de schaalindeling.
3.1.13.
Op 25 juni 2020 heeft [de B.V.] aan [appellant] kenbaar gemaakt dat zij hem vanwege bedrijfseconomische redenen wilde ontslaan, waarop partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarmee het dienstverband is geëindigd. De loonvordering van [appellant] is uitgesloten in het finale kwijtingsbeding van de gesloten vaststellingsovereenkomst.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde [appellant] :
een verklaring voor recht inhoudend dat hij vanaf 1 december 2016 beloond had moeten worden conform salarisschaal MiHo 12 van de cao;
de veroordeling van [de B.V.] tot betaling van € 26.958,58 bruto (€ 23.174,23 aan salaris, € 1.853.94 aan vakantiebijslag en € 1.930,41 aan eindejaarsuitkering), te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot aan de dag van voldoening;
de veroordeling van [de B.V.] tot betaling van € 4.130,00 netto ter zake van vergoeding voor internet op de thuiswerkplek, te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot aan de dag van voldoening;
de veroordeling van [de B.V.] tot betaling van de wettelijke rente over de posten 2 en 3 vanaf de respectievelijke verzuimdata tot aan de dag van voldoening;
de veroordeling van [de B.V.] tot het storten van € 6.901,66 in het Pensioenfonds Banden en Wielen ten name van [appellant] , subsidiair tot betaling van dat bedrag te vermeerderen met wettelijke rente aan [appellant] ;
de veroordeling van [de B.V.] tot betaling van € 1.310,35 als vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
een en ander onder veroordeling van [de B.V.] in de proceskosten met rente en nakosten.
3.2.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
Daartoe heeft de kantonrechter samengevat overwogen dat partijen op grond van artikel 6 cao zijn overeengekomen dat binnen twee maanden na indeling in een salarisschaal moet worden geklaagd over een verkeerde indeling, wat [appellant] heeft nagelaten. Ten overvloede heeft de kantonrechter overwogen dat de functie Sales Manager niet wordt genoemd in functiegroep MiHo 12 van de cao en dat een Sales Manager niet de functie van leidinggevende, maar van verkoper buitendienst vervult.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van internetkosten heeft de kantonrechter samengevat overwogen dat onduidelijk is hoe [appellant] aan het gevorderd bedrag komt, dat hij de vergoeding niet heeft aangevraagd en dat een verplichting van [de B.V.] om haar werknemers te wijzen op iedere mogelijke vergoeding op grond van interne regelgeving niet is gesteld.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [de B.V.] in de proceskosten van het hoger beroep met rente, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest. Hij heeft daartoe twaalf grieven aangevoerd, genummerd I tot en met XII.
[de B.V.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.1.
Met de grieven I, II en VIII betoogt [appellant] onder meer dat de kantonrechter het oordeel heeft gebaseerd op de onjuiste cao. Om die reden zijn volgens [appellant] de conclusies van de kantonrechter die daarop zijn gebaseerd eveneens onjuist.
Met grieven I en II overig en III tot en met V komt [appellant] op tegen het oordeel dat zijn loonaanspraak is vervallen omdat hij niet binnen twee maanden bezwaar heeft gemaakt conform artikel 6 cao. Met de grieven VI tot en met IX betoogt [appellant] dat hij hetzelfde werk deed als [persoon 1] en (conform cao) had moeten worden ingedeeld in functiegroep/schaal 12, waarin ook [persoon 1] zat. De grieven X tot en met XII richten zich tegen de afgewezen vergoeding voor internetgebruik.
Artikel 20 cao van toepassing - loonaanspraak niet vervallen - grieven I t/m V
3.3.2.
[de B.V.] heeft bevestigd dat de door [appellant] bij de memorie van grieven overgelegde cao (als hiervoor in 3.1.3. en 3.1.4. weergegeven), de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke cao is (en niet de in eerste aanleg overgelegde versie over een eerdere periode), zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Allereerst houdt partijen verdeeld of artikel 6 en/of artikel 20 van de cao van toepassing is/zijn op de arbeidsovereenkomst. Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een cao de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (zie onder meer HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678).
Zowel in artikel 6 als in artikel 20 van de cao staat dat de functie van de werknemer wordt ingedeeld in een functiegroep op basis van vergelijking met referentiefuncties in die groep zoals weergegeven in de cao en dat de functiegroep correspondeert met een in de cao weergegeven salarisschaal voor die groep. Bij artikel 6 gaat het om de functiegroepen en bijbehorende salarisschalen A tot en met I en bij artikel 20 gaat het om de functiegroepen en bijbehorende salarisschalen 9 tot en met 15.
Aan [appellant] is bij aanvang van de arbeidsovereenkomst een salaris toegekend van
€ 2.714,57 bruto. Datzelfde bedrag wordt genoemd als minimumschaal bij MiHo 9 op de onderste helft van Bijlage 2 bij de cao. Naar deze bijlage is verwezen in artikel 20, lid 5 onder e, van de cao.
In de brief van 25 juli 2016 (rov. 3.1.6.) heeft [de B.V.] aan [appellant] gemeld dat hij blijft ingeschaald in functiegroep MiHo 9 en dat als de klanten volledig zijn overgedragen zijn functie van Sales Manager zal worden gewaardeerd in functiegroep MiHo 10.
Daarmee zijn partijen naar het oordeel van het hof overeengekomen dat artikel 20 van de cao, dat ziet op de functiegroepen en bijbehorende salarisschalen 9 tot en met 15 voor middelbaar en hoger personeel, op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
3.3.3.
Zowel artikel 6 als artikel 20 bevat een procedure voor de werknemer om op te komen tegen een bepaalde functie-/schaalindeling. Uit de tekst en context van de cao maakt het hof op dat artikel 20 cao voor middelbaar en hoger personeel een eigen procedure bevat om tegen functie-/schaalindeling op te komen en niet dat de procedure uit artikel 20 cao dient te worden gezien als aanloop naar de procedure uit artikel 6 lid 5 cao zoals [de B.V.] betoogt.
De procedure uit artikel 6 cao houdt kort gezegd in dat de werknemer binnen twee maanden tegen de indeling of functiebeschrijving in overleg met de chef bezwaar maakt bij het hoofd van de personeelsdienst. Indien binnen twee maanden daarna nog geen overeenstemming is bereikt, legt de werknemer het bezwaar voor aan de bestuurder van de vakvereniging, waarna deskundigen van de vakvereniging samen met een deskundige van werkgeversvereniging bindend adviseren, bij gebreke waarvan de indeling aan de Vaste Commissie van de CAO van Rubber- en Kunststof Industrie wordt voorgelegd.
De procedure uit artikel 20 cao houdt kort gezegd in dat de werknemer schriftelijk bezwaar indient bij de afdeling personeelszaken met daarbij de gronden waarom de eigen functie onjuist is ingedeeld in vergelijking met de referentiefuncties. Deze afdeling zorgt ervoor dat het bezwaar aan de directie van [de B.V.] wordt voorgelegd, waarna de directie binnen drie maanden de beslissing gemotiveerd mededeelt.
Dat bij een afwijzende beslissing van de directie als bedoeld in artikel 20 cao vervolgens de procedure uit artikel 6 cao zou moeten worden doorlopen zoals [de B.V.] betoogt en dus binnen twee maanden na de indeling bezwaar zou moeten worden gemaakt bij het hoofd van de personeelsdienst, is niet met zoveel woorden beschreven in de cao en acht het hof geen plausibele lezing van de cao. Die lezing leidt immers tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat het bezwaar steeds te laat wordt ingediend omdat de tweemaandentermijn uit artikel 6 cao niet meer wordt gehaald vanwege de eerder doorlopen procedure uit artikel 20 in beginsel (met daarin een beslistermijn van de directie van drie maanden). Bovendien is personeelszaken al betrokken bij het doorlopen van de procedure uit artikel 20 cao en het is in dat licht niet logisch dat personeelszaken opnieuw zou moeten worden ingelicht.
Dat bij de procedure uit artikel 20 cao OR-leden kunnen worden aangewezen om op te treden als adviescommissie indeling, zoals genoemd in de beroepsprocedure
,duidt er naar het oordeel van het hof niet op dat de procedure uit artikel 6 cao moet worden gevolgd zoals [de B.V.] betoogt, maar juist dat binnen de procedure van artikel 20 cao OR-leden de taak kunnen vervullen die de adviescommissie indeling in de procedure uit artikel 6 cao vervult.
Daarom gaat het hof ervan uit dat enkel de procedure uit artikel 20 cao van toepassing is op personeel ingedeeld in MiHo functies/schalen en niet die uit artikel 6 cao, met de daarin genoemde vervaltermijn van twee maanden.
3.3.4.
[de B.V.] heeft betoogd dat de functie-/schaalindeling van [appellant] ook in dat geval niet meer ter discussie kan worden gesteld omdat [appellant] te laat is en niet heeft voldaan aan de procedurele vereisten uit artikel 20 cao rond de overlegfase en indienen van schriftelijk bezwaar bij de directie.
Het hof gaat daaraan voorbij. Allereerst bevat artikel 20 cao geen termijn waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt.
[appellant] heeft vóór het vertrek van [persoon 2] in april 2018 om opheldering gevraagd over zijn salaris en inschaling in salarisschaal 10 en kwam er naar eigen zeggen bij de salarisverhoging per 1 augustus 2018 pas achter dat de functie Sales Manager in schaal 12 wordt gewaardeerd. Bij e-mails van 1 oktober 2019 en 15 april 2020 heeft [appellant] vervolgens kenbaar gemaakt dat hij in gesprek wilde over de in zijn visie te late inschaling in schaal 12 en de te lage inschaling in de periode daarvoor.
Dat [appellant] dit niet naar aanleiding van de brief van 25 juli 2016 of de betaling volgens schaal 10 per 1 december 2016 aan de orde heeft gesteld kan hem niet worden tegengeworpen vanwege het volgende. [appellant] heeft bij zijn aanstelling en ook later gedurende het dienstverband geen omschrijving gekregen van de functie Sales Manager. Deze functie is ook geen referentiefunctie uit de cao. Namens [de B.V.] is op de zitting in hoger beroep desgevraagd toegelicht dat [de B.V.] geen functiehandboek had. Ook is toegelicht dat de functieomschrijving Sales Manager van [persoon 1] , zoals gedeeltelijk overgelegd (pagina’s 2 en 3 waaronder de schaalindeling ontbreken) als productie 10 bij de memorie van antwoord, geen algemene omschrijving betreft van deze functie, maar is toegesneden op de persoon van de heer [persoon 1] . De functie Sales Manager kan volgens [de B.V.] in meerdere functiegroepen en dus in meerdere functieschalen vallen.
Daarmee handelt [de B.V.] naar het oordeel van het hof in strijd met haar eigen cao, die voorschrijft dat de functie van de werknemer wordt ingedeeld in een functiegroep op basis van vergelijking met referentiefuncties in die groep zoals weergegeven in de cao, die corresponderen met een in de cao weergegeven salarisschaal voor die groep. De cao laat geen ruimte voor een functie die onder meerdere groepen/schalen valt.
[appellant] mocht er daarom aanvankelijk gerechtvaardigd vanuit gaan dat de functie Sales Manager in de functiegroep met bijbehorende schaal 10 valt, omdat [de B.V.] hem dit heeft gemeld in de brief van 25 juli 2016 en zij hem nooit anders heeft geïnformeerd.
Dat en hoe [appellant] er vóór zijn salarisverhoging in augustus 2018 achter had moeten komen dat [persoon 1] , althans diens functie, werd gewaardeerd in salarisschaal 12, heeft [de B.V.] niet toegelicht.
[appellant] kan evenmin worden tegengeworpen dat hij bij zijn bezwaar tegen de indeling, zoals geuit in de e-mails van 1 oktober 2019 en 15 maart 2020, geen vergelijking heeft gemaakt tussen zijn functie en de van de referentiefuncties uit functiegroep 12. Een algemene functieomschrijving voor Sales Manager met schaalindeling was en is immers niet beschikbaar. Dat [appellant] de directie niet heeft benaderd kan hem evenmin worden tegengeworpen omdat de afdeling personeelszaken (HRM) volgens de procedure uit artikel 20 cao zorgt voor doorzending aan de directie. [appellant] heeft [de leidinggevende] en daarmee de HRM Manager (5 cva) en [naam 1] (zijn leidinggevende) op de hoogte gebracht. Niet valt in te zien waarom [appellant] niet eerst hun reactie heeft mogen afwachten.
Op grond van het voorgaande is de loonaanspraak van [appellant] over de periode 1 december 2016 tot en met 31 juli 2018 niet vervallen zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling daarvan toekomt. De grieven I tot en met V slagen.
Uitoefening zelfde werkzaamheden als [persoon 1] – grieven VI tot en met IX
3.3.5.
Het hof dient te beoordelen of [de B.V.] binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven en, indien dat het geval is, of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De werkgever heeft binnen dat systeem een zekere beoordelingsvrijheid (vergelijk HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2290 en HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3800).
Zoals hiervoor vastgesteld bestond geen vaste functiegroep of -schaal (en daarmee ook geen referentiefunctie) voor de functie Sales Manager. [de B.V.] heeft zich daarmee niet gehouden aan hetgeen (cao-)partijen hebben afgesproken over functie- en schaalindeling en daarmee niet aan haar eigen functiewaarderingssysteem.
Het hof kan de functie- en schaalindeling van [appellant] daarom ook niet toetsen aan de hand van referentiefuncties zoals bedoeld in de cao.
3.3.6.
Het feit dat [de B.V.] zich niet aan haar eigen functiewaarderingssysteem heeft gehouden, impliceert op zichzelf nog niet dat [appellant] in een te lage schaal was ingedeeld. Het hof zal beoordelen of de werkzaamheden van [appellant] al dan niet hadden moeten worden ingedeeld in schaal 12 door deze werkzaamheden te vergelijken met de werkzaamheden die [persoon 1] uitvoerde (en die werden gewaardeerd in schaal 12). Dat zij op gelijke wijze dienen te worden beloond indien zij dezelfde werkzaamheden uitvoerden heeft [de B.V.] niet (voldoende) betwist.
[de B.V.] heeft een op de persoon van [persoon 1] toegesneden functieomschrijving Sales Manager gedeeltelijk overgelegd, maar daarbij niet aangegeven op welke onderdelen de functie van [appellant] daaraan wel of niet zou voldoen. Het hof zal de beoordeling daarom uitvoeren aan de hand van hetgeen partijen hebben aangevoerd rond de door [persoon 1] , respectievelijk [appellant] uitgevoerde werkzaamheden.
Daarbij kijkt het hof naar het soort werkzaamheden, de taken, verantwoordlijkheden en bevoegdheden en acht het hof het aantal jaar werkervaring - anders dan [de B.V.] betoogt - niet van belang. Bij functiewaardering gaat het immers om de waardering van de functie zelf. De kennis en ervaring van de individuele medewerker spelen daarbij geen rol.
Bovendien wordt bij geen van de door [de B.V.] overgelegde functieomschrijvingen (Sales Manager, Area Manager, Manager Sales), het aantal jaar werkervaring genoemd als relevant aspect.
3.3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] [persoon 1] , die eind 2016 met pensioen ging, zou opvolgen als Sales Manager. Dit duidt er naar het oordeel van het hof op dat partijen beoogden dat [appellant] na zijn leerperiode vanaf 1 december 2016 hetzelfde werk zou gaan doen als [persoon 1] .
Volgens [de B.V.] verschilde de uitoefening van de werkzaamheden door [appellant] in de periode 1 december 2016 tot 1 augustus 2018 ten opzichte van die van [persoon 1] op de volgende onderdelen:
  • [appellant] was geen lid van het Management Team tot augustus 2018;
  • [persoon 1] was bevoegd overeenkomsten met leveranciers aan te gaan met betrekking tot prijs en volume, hetgeen blijkt uit een volmacht categorie III;
  • [appellant] heeft niet alle klanten van [persoon 1] overgenomen want een aantal klanten ging naar [persoon 2] ;
  • [appellant] beschikte niet over dezelfde verantwoordelijkheden, [persoon 1] werkte binnen diverse vestigingen en had alle accounts van de buitendienst in handen en was verantwoordelijk voor het volledige takenpakket van de buitendienst.
3.3.8.
[appellant] heeft met betrekking tot het MT-lidmaatschap aangevoerd dat er binnen [de B.V.] in de periode vanaf 2016 geen MT was, omdat de MT-leden als gevolg van een ingrijpende reorganisatie begin 2016 allemaal zijn vertrokken. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] vergaderschema’s overgelegd over de jaren 2012 tot en met 2020 waaruit blijkt dat er in 2016 geen vergaderschema is opgesteld. Ook heeft hij een verklaring overgelegd van [persoon 1] waarin staat dat [persoon 1] geen deel uitmaakte van het MT. Bij de managementoverlegvergadering die vanaf 2017 weer werd ingesteld, stelt [appellant] structureel te zijn aangeschoven.
[de B.V.] heeft het voorgaande onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof gaat daarom voorbij aan het verweer van [de B.V.] dat gebrek aan deelname aan het MT in de weg stond aan inschaling in schaal 12. Overigens merkt het hof op dat lidmaatschap van het MT niet genoemd staat in de functieomschrijving die is toegesneden op de heer [persoon 1] en dus ofwel niet bij zijn taken behoorde, ofwel bij het opstellen van die omschrijving kennelijk niet onderscheidend werd geacht.
Ten aanzien van de klanten heeft [appellant] toegelicht dat begin 2016 wegens herstructurering en het vertrek van [persoon 3] een herverdeling van klanten heeft plaatsgevonden en een e-mail overgelegd waarmee [de B.V.] haar klanten daarover informeerde. Uit het daarbij gevoegde Excelbestand volgt dat [appellant] op dat moment in begin 2016 al verantwoordelijk was voor 47 klanten en dat [persoon 1] niet verantwoordelijk was voor alle klanten, maar voor 64 klanten. [appellant] heeft toegelicht dat twee tot drie klanten van [persoon 1] na zijn vertrek bij [persoon 2] terecht zijn gekomen omdat er bij deze klanten een verband bestond tussen verkoop en inkoop (waarmee [persoon 2] zich bezighield). Volgens [de B.V.] waren dat er vijf.
Dat [persoon 1] alle klanten in zijn portefeuille had, heeft [de B.V.] in dit licht onvoldoende onderbouwd. Dat en waarom het niet overnemen van 5 van de 64 klanten onderscheidend verschil zou maken tussen schaal 10 en 12 valt zonder nadere motivering, die [de B.V.] niet heeft gegeven, niet in te zien.
Op de toelichting van [appellant] dat [de B.V.] sinds 2004 nog maar één vestiging had in Nederland is [de B.V.] niet nader ingegaan. Daarom gaat het hof voorbij aan het verweer van [de B.V.] dat het werken op meerdere vestigingen een onderscheidend criterium zou zijn voor de schaalindeling.
Het hof gaat eveneens voorbij aan het verweer van [de B.V.] dat [persoon 1] zou zijn gevolmachtigd in categorie III en [appellant] niet. [appellant] heeft een kopie van het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd waarop bij zijn naam staat:

Beperkte volmacht volgens categorie III (zie terzake gedeponeerde volmachten 01-08-2016)” en [de B.V.] is daarop niet nader ingegaan.
Tot slot heeft [persoon 1] in een verklaring bevestigd dat [appellant] vanaf 1 december 2016 zijn taken had overgenomen en vanaf dat moment dezelfde taken en verantwoordelijkheden had.
Al met al is het hof van oordeel dat [de B.V.] onvoldoende heeft betwist dat [appellant] vanaf 1 december 2016 dezelfde taken en verantwoordelijkheden had en daarmee dezelfde functie uitoefende als [persoon 1] .
3.3.9.
Dat indeling in schaal 12 over de periode 1 december 2016 tot 1 augustus 2018 tot een loonvermeerdering leidt van € 26.958,58 bruto (€ 23.174,23 aan salaris, € 1.853.94 aan vakantiebijslag en € 1.930,41 aan eindejaarsuitkering), heeft [de B.V.] niet betwist. Het hof zal deze vordering daarom toewijzen.
De wettelijke verhoging matigt het hof tot 15%. Het niet handelen volgens de eigen cao en niet betalen conform schaal 12 was weliswaar onjuist, maar dat [de B.V.] dat opzettelijk heeft gedaan is niet gebleken. Daarbij acht het hof dit percentage in relatie tot de hoogte van de totale loonvordering redelijk. Ook de gevorderde wettelijke rente daarover zal het hof toewijzen.
Met de onjuiste indeling hangt samen dat onvoldoende pensioenpremie is afgedragen. Het hof zal [de B.V.] daarom veroordelen € 6.901,66 te storten in het Pensioenfonds Banden en Wielen ten name van [appellant] zoals primair gevorderd. [de B.V.] heeft tegen de hoogte van dat bedrag geen verweer gevoerd.
De grieven VI tot en met IX slagen in zoverre.
Geen recht op vergoeding internetgebruik
3.3.10.
[appellant] heeft gevorderd [de B.V.] te veroordelen een bedrag van
€ 4.130,00 (naar het hof gezien de toelichting bij grief XI begrijpt bruto) te betalen. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen omdat [appellant] de vergoeding niet heeft aangevraagd en een verplichting van [de B.V.] om haar werknemers te wijzen op iedere mogelijke vergoeding op grond van interne regelgeving niet is gesteld.
[appellant] heeft in grief XII daartegen ingebracht dat hij ook een vergoeding voor zijn telefoon heeft gekregen zonder die te hebben aangevraagd. [appellant] stelt thuis te hebben gewerkt en dat [de B.V.] op grond van goed werkgeverschap is gehouden om geen onderscheid te maken tussen personeelsleden die wel en personeelsleden die geen aanvraag hebben ingediend.
3.3.11.
Het hof stelt voorop dat de regeling om een vergoeding aan te vragen voor internetgebruik niet was opgenomen in de cao. De regeling betrof daarmee een regeling die individueel werd aangevraagd en beoordeeld. In de regeling staat bijvoorbeeld dat de kosten van ASDL onbelast worden vergoed bij zakelijk gebruik van meer dan 10% en dat originele rekeningen dienen te worden overhandigd.
Dat [appellant] zijn internet thuis voor meer dan 10% zakelijk heeft gebruikt is niet gesteld of gebleken. (Originele) facturen zijn evenmin overgelegd. Daarmee heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat de vergoeding zou zijn toegekend als hij die zou hebben aangevraagd.
Dat het onderscheid dat [de B.V.] volgens [appellant] heeft gemaakt tussen personeelsleden door wel of geen vergoeding toe te kennen niet gerechtvaardigd zou zijn, heeft [appellant] eveneens onvoldoende toegelicht. Zo heeft [appellant] niet toegelicht welke personeelsleden wel een vergoeding hebben gekregen en waarom.
De grieven X tot en met XII slagen niet.
Geen recht op vergoeding buitengerechtelijke kosten
3.3.12.
Tegen de afgewezen buitengerechtelijke kosten heeft [appellant] geen grief gericht. Dat [appellant] in redelijkheid buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht of doen verrichten die vergoeding daarvan naar redelijkheid rechtvaardigen heeft [appellant] bovendien niet toegelicht. [appellant] heeft gesteld op 7 juli 2020, 10 juli 2020 en 9 oktober 2020 te hebben getracht [de B.V.] te bewegen tot voldoening van “de verschuldigde contractuele boete”. Ook als het hof ervan uitgaat dat voldoening van de loonvordering is bedoeld, blijft onduidelijk waarop voornoemde data zien en waarop er op die data is gebeurd.
Het hof zal deze vordering om voornoemde redenen afwijzen.
3.3.13.
Het hof zal [de B.V.] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [appellant] vanaf 1 december 2016 beloond had moeten worden conform salarisschaal MiHo 12 van de cao;
veroordeelt [de B.V.] tot betaling van € 26.958,58 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 15% en te vermeerderen met de wettelijke rente zowel over de hoofdsom als over de wettelijke verhoging vanaf de verzuimdatum tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [de B.V.] tot het storten van € 6.901,66 in het Pensioenfonds Banden en Wielen ten name van [appellant] ;
veroordeelt [de B.V.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 105,50 aan dagvaardingskosten, op € 499,00 aan griffierecht en op € 996,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 119,21 aan dagvaardingskosten, op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.366,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, A.L. Bervoets en D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2023.
griffier rolraadsheer