ECLI:NL:GHSHE:2023:4330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
20-002811-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van voormalig opdrachtgever met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn voormalig opdrachtgever, waarbij de politierechter hem had veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een schadevergoeding aan het slachtoffer had opgelegd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, maar heeft de vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel 'zwaar lichamelijk letsel' bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de mishandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2022 te Chaam, waar de verdachte het slachtoffer met kracht naar de grond heeft geduwd en tegen het lichaam heeft getrapt. Het hof heeft de taakstraf van 30 uren opgelegd, maar heeft ook een betalingsverplichting aan het slachtoffer vastgesteld van € 6.810,70, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002811-22
Uitspraak : 20 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-116106-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de verdachte ter zake van ‘mishandeling’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde strafverzwarende bestanddeel (kortgezegd) ‘zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.987,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tot slot is ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd met een te ondergane gijzeling van 29 dagen bij het uitblijven van betaling.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. De raadsman van de verdachte heeft tevens de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2022 te Chaam , gemeente Alphen-Chaam, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met kracht) het lichaam van die [slachtoffer] vast te pakken en/of het daarna naar de grond te trekken en/of het te duwen en/of het vervolgens tegen het lichaam te trappen en/of een knie te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken ribben ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’
Buiten de niet-limitatieve gevallen van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht dient het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ indachtig de wetsgeschiedenis te worden ingevuld naar algemeen spraakgebruik. In zijn overzichtsarrest over zwaar lichamelijk letsel heeft de Hoge Raad overwogen dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (al dan niet in combinatie met elkaar) hebben te gelden (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.4., waarin verwezen wordt naar onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802,
NJ2000/510). Met betrekking tot botfracturen overwoog de Hoge Raad dat in de regel sprake is van zwaar lichamelijk letsel indien sprake is van operatief ingrijpen waarbij onder meer de noodzaak en de aard van de aard van medisch ingrijpen meeweegt (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.6.).
Met de politierechter en de procespartijen is het hof van oordeel dat er in casu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de mishandeling. Het hof constateert dat er uit het procesdossier volgt dat het letsel heeft bestaan uit een gebroken rib, bloedsuitstorting(en) c.q. enkele blauwe plekken. Voornoemd letsel valt noch naar de maatstaf van het bepaalde in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, noch naar normaal spraakgebruik aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, indachtig de aard van het letsel, de uitgebleven noodzaak tot medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.2., 2.3. en 2.6.).
Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van het strafverzwarende (objectieve gevolgs-bestanddeel), luidend dat de mishandeling ‘zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken ribben ten gevolge heeft gehad’.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2022 te Chaam , [slachtoffer] heeft mishandeld door het lichaam van die [slachtoffer] met kracht naar de grond te duwen en tegen het lichaam van die [slachtoffer] te trappen of een knie te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district de Baronie, basisteam Markdal, proces-verbaalnummer PL2000-2022118959, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie, gesloten d.d. 12 mei 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-40.

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2022 (dossierpagina’s 3-5), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] :

(
pagina 4)
Vandaag, 9 mei 2022 (…) omstreeks 16.15 uur was ik aan het werk bij een woning op camping [camping] (
het hof begrijpt: te Chaam). Ik was binnen aan het werk en toen ik naar buiten liep zag ik [verdachte] ineens voor mij staan.
(…)
Ik ben toen naar buiten gelopen en ik hoorde hem schreeuwen: "betaal mijn factuur".
(…)
Ik zag [verdachte] toen richting mijn werkbus lopen om vermoedelijk daar materialen uit te halen. Ik ben er toen voor gaan staan om hem tegen te houden. Op dat moment pakte mij vast en gooide hij mij op de grond. Ik voelde toen dat [verdachte] een knietje tegen mijn linker rib aan gaf. Hier heb ik enorm veel pijn van en ik vermoed dat deze gebroken is. Ik heb ook enorm veel last van mijn schouder.

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 mei 2022 (dossierpagina’s 19-20), voor zover als inhoudende de verklaring van getuige [getuige] :

Op maandag 9 mei 2022, waren [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) en ik bij dezelfde bungalow bezig. (…) Op een gegeven moment zag ik een auto aankomen rijden. (…) Ik zag dat [verdachte] , een ex-werknemer van [slachtoffer] , in de auto zat.
(…)
Ik zag dat hij uitstapte en ik zag dat hij nogal opgefokt was. Hij riep meteen naar [slachtoffer] : Jij gaat betalen!
(…)
Ik zag dat [slachtoffer] voor zijn (
het hof begrijpt: [slachtoffer] werkbus) ging staan. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer] met flink wat kracht naar de grond duwde. Ik zag dat [verdachte] ,
[slachtoffer] na trapte toen [slachtoffer] op de grond lag. (…) Ik zag dat hij met kracht tegen de zij van [slachtoffer] trapte.

3. Een geschrift, te weten de journaalregels van huisarts [huisarts] d.d. 10 mei 2022 (dossierpagina’s 12-14):

Naam: [slachtoffer]
Geb. datum: [geboortedag 2] -1971
Datum: 10-05-2022
Journaalregels: Minimaal een ribfractuur 10e rib links lateraal.

4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 mei 2022 (dossierpagina’s 26-33), voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte:

(
pagina 30)
V: Bent u gister (
het hof begrijpt: op 9 mei 2022) bij [camping] (
het hof begrijpt: camping [camping] te Chaam) geweest?
A: Ja daar ben ik (
het hof begrijpt: op 9 mei 2022) geweest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de verklaring van de verdachte – inhoudende dat aangever gevallen is –dient te worden gevolgd. Indien en voor zover in dat verweer een betrouwbaarheidsverweer besloten ligt – welk verweer naar het oordeel van het hof niet voldoet aan de daartoe te stellen vereisten teneinde daaromtrent een responsieplicht in het leven te doen roepen – overweegt het hof dat het hof geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] , nu deze consistent zijn en steun vinden in elkaar.
De alternatieve verklaring van de verdachte – dat de aangever is gestruikeld over een boomstronk – vindt naar het oordeel van het hof zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en is op geen enkele manier nader onderbouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de
mishandeling van zijn voormalig opdrachtgever. Mishandeling is een feit dat inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en daarnaast tot pijn en/of letsel leidt. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij na een betalingsgeschil de ‘incasso’ in eigen handen heeft genomen en daarbij het slachtoffer heeft mishandeld. Het hof neemt in strafverzwarende zin – niettegenstaande de vrijspraak van het zwaar lichamelijk letsel – mee dat het slachtoffer fors letsel heeft overgehouden aan de mishandeling en een tijd lang niet in staat is geweest om zijn (fysieke) werkzaamheden uit te voeren. Het hof zal in strafverzwarende zin ook acht slaan op de laconieke houding van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting, waaruit naar het oordeel van het hof valt te destilleren dat de verdachte geen inzicht heeft in het strafwaardige van zijn vertoonde gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 9 oktober 2023, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit, welke veroordeling hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een dergelijk feit.
In het bijzonder gelet op het vorenstaande acht het hof, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.810,78, bestaande uit € 5.810,78 materiele schade en € 1.000,00 immateriële schade. De materiële schade valt uiteen in medische kosten ad € 296,34 (post i.), mobiliteitsschade ad € 64,40 (post ii.) en verlies van arbeidsvermogen ad € 5.450,04 (post iii.).
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.987,12, bestaande uit € 1.237,12 materiele schade en € 750,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.810,78 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof is van oordeel dat de posten i. tot en met iii. voor vergoeding in aanmerking komen gelet de voorhanden zijnde medische informatie betreffende de benadeelde partij, in het licht van de onderbouwing zijdens de benadeelde partij.
De gevorderde immateriële schade betreft schade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en omvang van het letsel dat aangever door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft ondervonden, begroot het hof de schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.000,00. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 9 mei 2022, zijnde de dag waarop deze schade wordt geacht te zijn geleden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 6.810,70. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.810,70 (zesduizend achthonderdtien euro en zeventig cent) bestaande uit € 5.810,70 (vijfduizend achthonderdtien euro en zeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.810,70 (zesduizend achthonderdtien euro en zeventig cent) bestaande uit € 5.810,70 (vijfduizend achthonderdtien euro en zeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. S. van den Akker en T.G. Remmink, griffiers,
en op 20 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. R. Lonterman en A.R. Hartmann zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.