Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[v.o.f.] v.o.f.,
[vennoot 1],
[vennoot 2],
1.Het verloop van de procedure
- de zittingsaantekeningen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van de mondelinge behandeling gehouden op 12 mei 2023;
- de bij V6-formulier ingediende nadere stukken (producties nr. 5 t/m 10) namens [v.o.f.] c.s, ingekomen ter griffie van dit hof op 26 oktober 2023;
- de inhoud van productie 5 (USB-stick) namens [v.o.f.] c.s., ingekomen ter griffie van dit hof op 30 oktober 2023 en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. De Cock en mr. Smael overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.
- de heer [vennoot 1] en de heer [betrokkene] namens [v.o.f.] c.s., bijgestaan door mr. M.M. de Cock (kantoorgenoot van mr. Paijmans) en
- de heer [eigenaar/directeur] (eigenaar/directeur) en mevrouw [HR Manager/Manager Operations] (HR Manager/Manager Operations) namens [B.V. 1] , bijgestaan door mr. Smael.
2.De beoordeling
- Tussen partijen is op 14 januari 2015 een overeenkomst gesloten met als ingangsdatum 1 september 2015. In deze overeenkomst zijn afspraken vastgelegd over het gebruik van het zwembad(water) behorende bij [B.V. 1] .
- In deze overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
- Op 21 december 2021 is aan [v.o.f.] c.s. een brief overhandigd waarin de overeenkomst is opgezegd tegen 31 december 2022. In deze brief is tegen dezelfde datum de ontruiming aangezegd.
- [v.o.f.] c.s. hebben – samengevat – de rechtbank Zeeland-West-Brabant primair verzocht [v.o.f.] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek en subsidiair de termijn waarbinnen ontruiming van het gehuurde moet plaatsvinden te verlengen met één jaar, derhalve tot en met 31 december 2023.
- Bij beschikking van 9 juni 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:5757) heeft de kantonrechter het verzoek van [v.o.f.] c.s. afgewezen en het tijdstip van ontruiming van het gehuurde vastgesteld op 1 augustus 2023. De kantonrechter heeft, voor zover relevant voor dit hoger beroep, het volgende overwogen:
“Geen doorbreking van het rechtsmiddelenverbod: artikel 7:230a BW is van toepassing”), zal het hof eerst ingaan op wat door [B.V. 1] naar voren is gebracht over het oordeel van de kantonrechter dat de tussen partijen gesloten overeenkomst dient te worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst.
‘Gebruiksovereenkomst’kan worden afgeleid dat [v.o.f.] het zwembad en de daarbij behorende faciliteiten (toilet, douche, omkleedruimtes) huurde van [B.V. 1] en mocht gebruiken ten behoeve van haar
eigenzwemmers voor het geven van zwemactiviteiten en dat [v.o.f.] op haar beurt moest toestaan dat hotelgasten te allen tijde óók toegang hadden tot het zwembad, de sauna, de zonnebank en de fitness. Naar het oordeel van het hof volgt uit de
‘Gebruiksovereenkomst’dus niet dat [v.o.f.] het zwembadwater huurde ten behoeve van [B.V. 1] en haar hotelgasten. Uit de
‘Gebruiksovereenkomst’volgt juist dat partijen duidelijk voor ogen hadden dat het gehuurde door [v.o.f.] gebruikt zou worden voor haar eigen commerciële gebruik, namelijk voor het geven van zwemlessen aan haar eigen zwemmers en aanvullende activiteiten zoals hydrotherapie, personal training en fysiotherapie. Het hof heeft uit de stellingen van [v.o.f.] c.s. niet af kunnen leiden dat dit oogmerk van partijen bij het sluiten van de overeenkomst in de praktijk niet is gevolgd.
vermoedelijkop haar beurt zelf ook huurt van [B.V. 2] B.V. en dat [B.V. 1] zelf een 290-bedrijfsruimte
zouhuren, maar [v.o.f.] c.s. vervolgens op hun beurt niet een gedeelte van een hotel. Allereerst merkt het hof op dat het hier slechts een veronderstelling betreft. Voor zover namens [v.o.f.] c.s. door de heer [betrokkene] ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht
'dat het de intentie van de wetgever is dat er maar één huurregime van toepassing kan zijn', merkt het hof op dat hiermee door [v.o.f.] c.s. onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat [B.V. 1] op haar beurt een artikel 7:290 BW-ruimte huurt van haar verhuurder en dit is ook niet anderszins gebleken.
krachtens de huurovereenkomsttussen partijen.
“ [v.o.f.] de ouders/verzorgers er schriftelijk en mondeling op [zal] attenderen dat consumptie in het hotel niet verplicht is, maar dat zelf mee gebracht drinken en etenswaren niet genuttigd dienen te worden”. Zoals door [B.V. 1] is aangevoerd – en door [v.o.f.] c.s. niet is betwist – is deze huisregel enkel opgesteld om te voorkomen dat in en rondom het zwembad eigen dranken genuttigd zouden worden, hetgeen een mogelijk negatief effect zou hebben op de uitstraling van het viersterrenhotel. Dit maakt naar het oordeel van het hof niet dat artikel 7:290 BW van toepassing is op de huurovereenkomst met [v.o.f.] c.s.
‘Gebruiksovereenkomst’volgt omtrent wat partijen voor ogen hadden, gaat het hof aan deze stelling voorbij. Bovendien is door [B.V. 1] aangevoerd dat zij op aanraden van haar accountant aansluiting heeft gezocht bij hetgeen daarover op de website van de belastingdienst staat vermeld, namelijk dat de diensten van zwembaden en sauna’s al sinds jaar en dag (ook) belast zijn onder het 9% tarief (productie 16).
“Vitaliteitstraining training personeel [naam] ”. Dat vitaliteitstrainingen aan personeel zouden worden gegeven is door [B.V. 1] gemotiveerd betwist. Volgens [B.V. 1] is de ‘vitaliteitstraining’ feitelijk een zwemlessenpakket geweest voor de vrouw van de directeur van [B.V. 1] die zwemangst had.
“Vitaliteitstraining training personeel [naam]” meer heeft gedaan dan een (privé)lespakket voor de vrouw van de directeur factureren aan [B.V. 1] is door haar onvoldoende onderbouwd.
‘ [naam] ’het gebied aangeeft waar zij beide gevestigd zijn. Bovendien houden de namen
‘ [B.V. 1] ’en
‘ [v.o.f.] ’juist geen verband met elkaar.