ECLI:NL:GHSHE:2023:4143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.312.958_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen raadsheren in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.L.G.J. Eikelboom, een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mrs. S.C.H. Molin, K.J.H. Hoofs en J.G.J. Rinkes van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het verzoek volgde op een eerdere beslissing van de raadsheren om geen tussentijds cassatieberoep toe te staan en betreft een bewijsbeslissing in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft op 30 mei 2023 uitspraak gedaan. De raadsheren hebben schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor wraking niet gegrond zijn, omdat de beslissing van de raadsheren een rechterlijke (tussen)beslissing is die geen grond kan vormen voor wraking. Bovendien is het wrakingsverzoek te laat ingediend, aangezien verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de bewijsbeslissing van 11 april 2023. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de raadsheren en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
zaaknummer: 200.312.958/02
registratienummer wraking: Wr 403-12-2023
datum beslissing: 30 mei 2023
beslissing op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(hierna: Rv)
in de zaak met zaaknummer 200.312.958/01 (hierna: de hoofdzaak) van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.L.G.J. Eikelboom te Sittard,
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J.H. Cuijpers te Echt
strekkende tot wraking van mrs. S.C.H. Molin, voorzitter, K.J.H. Hoofs en J.G.J. Rinkes, leden, raadsheren in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, team Handelsrecht.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 11 april 2023 hebben de raadsheren in de hoofdzaak arrest gewezen. Daarin is verzoeker toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, door het horen van hemzelf, de heer [getuige 1] en de heer [getuige 2] , met betrekking tot de stelling van [geïntimeerde] dat verzoeker de opdrachtgever is geweest van de door [geïntimeerde] geleverde glasruiten en de door [geïntimeerde] uitgevoerde beglazingswerkzaamheden ten behoeve van twee panden in [plaats] . De raadsheren hebben [geïntimeerde] in voornoemd arrest in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over eventueel in contra-enquête te horen getuigen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.2.
Bij brief van 24 april 2023 heeft mr. Eikelboom namens verzoeker het hof (de raadsheren), onder opgaaf van redenen, verzocht om verlof te verlenen tot het instellen van tussentijds cassatieberoep tegen voornoemd arrest.
1.3.
Ter rolle van 25 april 2023 heeft het hof dit verzoek voor beslissing daaromtrent verwezen naar de rol van 2 mei 2023. Ter rolle van die datum heeft het hof die beslissing aangehouden tot 9 mei 2023. Op de rol van die datum heeft het hof het verzoek van mr. Eikelboom om toestemming te verlenen tot het instellen van tussentijds cassatieberoep afgewezen.
1.4.
Bij brief aan mr. Eikelboom van 4 mei 2023 heeft mr. [stafjurist] , stafjurist bij het team Handelsrecht van dit hof, het volgende bericht:
“Hierbij deel ik u namens de behandelend kamer mee dat uw verzoek om tussentijds cassatieberoep toe te staan tegen het tussenarrest wordt afgewezen. Anders dan het verzoek kennelijk veronderstelt, bevat het tussenarrest geen waardering of beoordeling van het tot nu toe reeds geleverde bewijs.”
1.5.
Op 15 mei 2023 heeft mr. Eikelboom namens verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheren met drie bijlagen ingediend, dat diezelfde dag ter griffie van dit hof is ontvangen. In dat verzoek zijn de gronden voor de verzochte wraking opgenomen.
1.6.
De raadsheren hebben allen schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.
1.7.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 24 mei 2023 behandeld.
Verzoeker was daarbij aanwezig, vergezeld van zijn advocaat mr. Eikelboom voornoemd.
Bij die gelegenheid heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht. De wrakingskamer heeft mrs. Molin en Hoofs, ter terechtzitting aanwezig, in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Mr. Rinkes heeft op voorhand laten weten verhinderd te zijn de zitting van de wrakingskamer bij te wonen vanwege een andere zitting. [geïntimeerde] en zijn advocaat mr. Cuijpers voornoemd zijn met bericht van afwezigheid niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen.
1.8.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en heeft meegedeeld dat de wrakingskamer uiterlijk over één week uitspraak zal doen.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft in het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 mei 2023 als wrakingsgrond aangevoerd, dat de beslissing van de raadsheren om geen tussentijds cassatieberoep toe te staan, weliswaar een rechterlijke (tussen)beslissing is, die als zodanig geen grond voor wraking kan zijn, maar dat deze beslissing zozeer onjuist is, dat daaruit niet anders kan volgen dan dat de raadsheren niet de vereiste onpartijdigheid in acht hebben genomen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 24 mei 2023 heeft verzoeker als bijkomende omstandigheden voor het wrakingsverzoek genoemd: de bewijsbeslissing van de raadsheren in het arrest in de hoofdzaak van 11 april 2023 en een geschil tussen verzoeker enerzijds en de Deken van de Orde van Advocaten en de President van de rechtbank Limburg anderzijds.

3.Het standpunt van mrs. Molin en Hoofs

Mrs. Molin en Hoofs hebben zich op het standpunt gesteld dat verzoeker het wrakingsverzoek te laat heeft ingediend. Blijkens de in het wrakingsverzoek door verzoeker gegeven toelichting daarop, komt verzoeker met zijn wrakingsverzoek in feite op tegen het arrest in de hoofdzaak, zo stellen mrs. Molin en Hoofs. Dat arrest is op 11 april 2023 gewezen en was dus op de datum van het wrakingsverzoek (15 mei 2023) al geruime tijd bij verzoeker bekend, aldus mrs. Molin en Hoofs.

4.4. De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer neemt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van
25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770), voor de
beoordeling van de gegrondheid van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
4.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.5.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.6.
De wrakingskamer constateert – op basis van de inhoud van het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker en de daarop door verzoeker ter zitting van de wrakingskamer op 24 mei 2023 gegeven toelichting – dat de afwijzende beslissing van de raadsheren op het verzoek van verzoeker om tussentijds cassatieberoep toe te staan, de directe aanleiding vormt voor zijn wrakingsverzoek. Volgens verzoeker is deze beslissing zozeer onjuist, dat daaruit niet anders kan volgen dan dat de raadsheren niet de vereiste onpartijdigheid in acht hebben genomen.
4.7.
De beslissing van de raadsheren om het verzoek van verzoeker om in de hoofdzaak tussentijds cassatieberoep toe te staan, af te wijzen, is een rechterlijke (tussen)beslissing, die als zodanig geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt derhalve geen oordeel toe over de inhoudelijke juistheid daarvan. Een inhoudelijke toetsing van die beslissing zou in strijd zijn met het gesloten systeem van rechtsmiddelen en in zoverre kan die beslissing slechts in cassatie aan de Hoge Raad worden voorgelegd. De wrakingskamer voegt daar nog aan toe dat hoofdregel ingevolge artikel 401a lid 2 Rv is, dat van tussenarresten zoals in de hoofdzaak gewezen, beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindarrest kan worden ingesteld. In dat licht bezien is de afwijzende beslissing van de raadsheren op het verzoek van verzoeker om tussentijds cassatieberoep toe te staan, niet onbegrijpelijk en levert deze beslissing geen aanwijzing op voor vooringenomenheid of partijdigheid van de raadsheren.
4.8. Er ligt wel een taak voor de wrakingskamer als de afwijzende beslissing op het verzoek van verzoeker om tussentijds cassatieberoep toe te staan gemotiveerd zou zijn aan de hand van argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de raadsheren wekken, bijvoorbeeld wanneer die beslissing zo onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer stelt vast dat de raadsheren de afwijzing van het verzoek van verzoeker om tussentijds cassatieberoep toe te staan, blijkens de brief van stafjurist mr. [stafjurist] van 4 mei 2023, als volgt hebben gemotiveerd:
“Anders dan het verzoek kennelijk veronderstelt, bevat het tussenarrest geen waardering of beoordeling van het tot nu toe reeds geleverde bewijs.”. Wat daar verder ook van zij, de uitzondering dat een gegeven motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer niet aan de orde.
4.9.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 24 mei 2023 heeft verzoeker als bijkomende omstandigheden voor het wrakingsverzoek genoemd: de bewijsbeslissing van de raadsheren in het arrest in de hoofdzaak van 11 april 2023 en een geschil tussen verzoeker enerzijds en de Deken van de Orde van Advocaten en de President van de rechtbank Limburg anderzijds.
4.10.
De wrakingskamer overweegt dat voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de bewijsbeslissing van de raadsheren in het arrest in de hoofdzaak van 11 april 2023, ook deze beslissing, net als de beslissing om geen tussentijds cassatieberoep toe te staan, een rechterlijke (tussen)beslissing is, die als zodanig geen grond kan vormen voor wraking.
Het is niet aan de wrakingskamer om de juistheid van deze beslissing te beoordelen.
4.11.
Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de bewijsbeslissing, is het verzoek op dit onderdeel bovendien te laat. Immers, ingevolge artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding voor de wraking zijn, aan de verzoeker bekend zijn geworden. Gelet hierop had verzoeker onmiddellijk na het bekend worden van de bewijsbeslissing een verzoek tot wraking moeten indienen; derhalve op of kort na 11 april 2023, zijnde de datum van het arrest in de hoofdzaak waarin de bewijsbeslissing is gegeven. Het wrakingsverzoek dateert van 15 mei 2023, derhalve van ruim een maand daarna en is op dit onderdeel dus te laat ingediend.
4.12.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer nog op dat – hoewel voornoemde bewijsbeslissing ongebruikelijk is, nu in het tussenarrest tot tegenbewijs is toegelaten zonder voorafgaande beoordeling van grieven of een voorshands oordeel over het reeds geleverde bewijs – op geen enkele manier is gebleken van een aanwijzing dat deze beslissing zou zijn ingegeven door vooringenomenheid of partijdigheid van de raadsheren of dat het geschil tussen verzoeker enerzijds en de Deken van de Ode van Advocaten en de President van de rechtbank Limburg anderzijds daarop van invloed zou zijn geweest, zoals verzoeker veronderstelt. Ook op basis van de toelichting die mrs. Molin en Hoofs ter zitting van de wrakingskamer op deze bewijsbeslissing hebben gegeven, kan die conclusie niet worden getrokken. Het voorgaande geldt in gelijke mate voor de afwijzende beslissing van de raadsheren op het verzoek van verzoeker om tussentijds cassatieberoep toe te staan.
4.13.
De wrakingskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat door verzoeker geen (uitzonderlijke) omstandigheden zijn aangevoerd die afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
4.14.
De slotsom is dan ook dat het verzoek tot wraking van de raadsheren zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, zijn advocaat, de advocaat van de wederpartij en de raadsheren mrs. Molin, Hoofs en Rinkes.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. J.P. de Haan en mr. J.T.F.M. van Krieken, leden, bijgestaan door mr. C.J.G. Streutjes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.