Het hof stelt voorop dat de door Gabriel genoemde premielast slechts ziet op de uiensorteermachine, zodat het door haar genoemde bedrag (ondanks het feit dat van een te hoge dagwaarde wordt uitgegaan) van € 2.325,- (het hof begrijpt:) per jaar te laag zal zijn. Gabriel heeft namelijk opgemerkt dat de premiegrondslag bij de door haar beschreven verzekering 7,75 promille van de dagwaarde bedraagt. Aangezien de polis, toegestuurd bij de brief van 5 maart 2010, een dagwaarde van € 650.000 van de “201 inventaris” vermeldt, zou de premie € 5.037,50 hebben bedragen.
De getuige [getuige 1] spreekt over een premie van tussen de € 10.000,- en 15.000,- bij een waarde van de uiensorteermachine van 1 miljoen en de getuige [getuige 3] noemt premiebedragen van € 5.000,- per jaar zonder het risico van de gespannen verhoudingen en € 10.000,- per jaar met het risico van de gespannen verhoudingen.
Rekening houdend met al het voorgaande, ziet het hof aanleiding om de premielast te schatten op een bedrag van € 7.500,- per jaar. Het hof heeft hierbij meegewogen dat sprake is van een verzekering van niet alleen de uiensorteermachine, maar van de hele inventaris, de uiensorteermachine bovendien niet een waarde van 1 miljoen vertegenwoordigt, er voorts geen sprake is van dekking van bedrijfs(stagnatie)schade, maar dat er daarentegen wel een risico van de gespannen verhoudingen met [Y] speelt.
De premie dient in aanmerking te worden genomen vanaf 2007 omdat begin 2007 Rabobank heeft bemiddeld bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. De premie onder een hypothetische verzekering zou betaald zijn tot de ontvreemding en aangiften daarvan, welk einde van premiebetaling het hof op grond van de data van ontvreemdingen en aangiften, lopende vanaf april tot en met december 2010 zoals vermeld in de Totaalstaat van [persoon A] , op medio 2010 stelt. Over die periode zou dan een premie zijn betaald van 3,5 jaren dus € 26.250,-.