3.3.Tegen de achtergrond van het voorgaande gaat het hof bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten.
a. [appellant] is een zakenman en was eigenaar van het bedrijf Delco Participation B.V. (hierna: Delco). Hij is in gemeenschap van goederen getrouwd met [appellante] . Zij hebben drie kinderen, hierna genoemd: [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . De partner van [kind 3] is [partner kind 3] (hierna: [partner kind 3] ). [partner kind 3] was tot 2015 als accountant werkzaam bij [Y] en is algemeen adviseur van de familie [appellant] .
b. [X] en [Y] - tot 1 september 2021 genaamd ‘ [Z] ’ - zijn onderdeel van de [X en Y] groep. Dat is een adviesorganisatie die gespecialiseerde dienstverlening aanbiedt onder andere op het gebied van accountantscontrole, samenstelling van jaarrekeningen alsmede bedrijfseconomische, juridische en fiscale vraagstukken. [geïntimeerde] is sinds 1990 belastingadviseur en sinds 2005 statutair bestuurder van [X] . Als partner van [X] adviseerde hij [appellanten] over fiscale vraagstukken.
c. [geïntimeerden] waren sinds 2010 als adviseur van [appellanten] betrokken bij onderhandelingen tussen [appellanten] en de Belastingdienst over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: de BOR), opgenomen in de Successiewet 1956, bij de schenking van ondernemingsvermogen door [appellanten] aan [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . [appellant] wenste het (door hem aan hen geschonken) ondernemersvermogen van zijn drie kinderen gelijk te trekken.
d. In januari 2018 is met behulp van mr. S.F. van Immerseel (hierna: Van Immerseel), verbonden aan De Bont Advocaten, mondelinge overeenstemming bereikt met de Belastingdienst over de schenking van een deel van het ondernemingsvermogen van [appellanten] aan zijn kinderen onder toepassing van de BOR. [appellanten] werd toegestaan zijn belang in Delco, dat hij indirect via H.P.L. Metals hield, onder toepassing van de BOR aan zijn kinderen over te dragen (hierna: de Schenking Delco).
e. Op 8 februari 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , [appellanten] en [partner kind 3] . In dit gesprek hebben [appellanten] aan [geïntimeerden] opdracht gegeven om te adviseren bij de uitvoering van de Schenking Delco (hierna: de opdracht).
f. Per e-mail van 28 februari 2018 (productie DL-1 bij inleidende dagvaarding) hebben [geïntimeerden] vervolgens geadviseerd over de uitvoering van de Schenking Delco. In een e-mail van 1 maart 2018 hebben zij geadviseerd over de vermogensgelijktrekking van de kinderen (productie DL-3 bij inleidende dagvaarding). [geïntimeerden] hebben toen drie opties gepresenteerd. De tweede optie betrof de optie ‘Schenking onder Last’ (hierna: de schenking onder last).
g. Op 12 juni 2018 is door de rechtbank Gelderland een vonnis gewezen (ECLI:NL:RBGEL:2018:2577) tussen andere partijen, waarbij eveneens een (vergelijkbare) schenking onder last aan de orde was. De rechtbank merkte een dergelijke schenking aan als tegenprestatie in de zin van artikel 4.17c lid 2 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB). Dit had tot gevolg dat over de hoogte van de last direct inkomstenbelasting verschuldigd was en voor dat deel van de schenking geen doorschuiving kon plaatsvinden. Het vonnis is in verschillende fiscale vaktijdschriften gepubliceerd en besproken. Van het vonnis werd sprongcassatie ingesteld. h. In juli 2018 hebben [appellanten] met betrekking tot de Schenking Delco een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst ondertekend.
i. Op 21 augustus 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de familie [appellant] , [geïntimeerde] en [persoon A] , belastingadviseur bij [geïntimeerden] . Tijdens de bespreking werd de ‘schenking onder last’-optie besproken en door [geïntimeerden] gepresenteerd als fiscaal meest gunstige wijze om het vermogen van de kinderen gelijk te trekken. Daarbij is het vonnis van de rechtbank Gelderland en/of de fiscale gevolgen daarvan niet aan de orde gekomen.
j. Op 17 oktober 2018 heeft de Schenking Delco daadwerkelijk plaatsgevonden. Aan elk van de kinderen [appellant] is één derde van de (certificaten van) aandelen van [appellanten] in H.P.L. Metals geschonken waarbij aan [kind 1] en [kind 2] een last ten gunste van [kind 3] is opgelegd. De last van [kind 1] bedraagt € 906.797,-, en die van [kind 2] € 1.200.457,-.
k. Op 24 mei 2019 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland ongegrond verklaard en het oordeel van de rechtbank bevestigd wat betreft de kwalificatie van de schenking onder last als tegenprestatie in de zin van artikel 4.17c Wet IB.
l. Op 26 september 2019 zijn [appellanten] door [geïntimeerde] geïnformeerd over de directe heffing van inkomstenbelasting over het bedrag van de bedongen lasten, ter hoogte van (toen) € 526.000,- (zie productie DL-8 bij inleidende dagvaarding).
m. Op 10 oktober 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , [persoon B] , belastingadviseur bij [X] (hierna: [persoon B] ), [appellanten] en [partner kind 3] . Tijdens die bespreking hebben [appellanten] geklaagd en aangegeven [geïntimeerden] aansprakelijk te zullen houden voor hun nalaten om hen voorafgaand aan de uitvoering van de Schenking Delco te informeren over het vonnis en de daaraan verbonden risico’s wat betreft de acute IB-heffing.
n. Per e-mail van 15 oktober 2019 (productie DL-9 bij inleidende dagvaarding) zijn [appellanten] door [geïntimeerden] geïnformeerd dat een oplossing voor de acute IB-heffing lastig leek te worden. Indien er geen oplossing gevonden zou worden, zou de IB-heffing op korte termijn door [appellanten] moeten worden voldaan.
o. [appellanten] zijn vervolgens door [geïntimeerden] geïnformeerd dat zij de beroepsfout bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld.
p. Bij brief van 18 maart 2020 heeft de verzekeraar van [geïntimeerden] , [bedrijf] (Nederland) B.V. (hierna: [bedrijf] ), bericht dat zij op basis van haar eerste bevindingen geen grondslag ziet voor een toerekenbare tekortkoming door [X] alsmede een hieraan te relateren schade.
q. Bij brieven van 14 augustus 2020 en 9 oktober 2020 hebben [appellanten] [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld voor de beroepsfout en de daardoor ontstane schade.
r. Bij brief van 31 oktober 2022 van de Belastingdienst (bijlage 3 bij de brief van Van Immerseel; productie DL-29 bij H12-formulier zijdens [appellanten] ) is met betrekking tot de inkomstenbelasting die verschuldigd is als gevolg van de schenking onder last een navorderingsaanslag inkomstenbelasting ten name van [appellante] aangekondigd.
De procedure bij de rechtbank