Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak 9159691 /CV EXPL 21-1159)
2.Het geding in hoger beroep
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellant] ;
- de akten waarin partijen aangeven dat zij geen mondelinge behandeling na aanbrengen wensen;
- de memorie van grieven van [appellant] , met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met producties.
3.De beoordeling
- [geïntimeerde] veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening te ontruimen;
- [appellant] bevolen te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de in het gehuurde aanwezige in beslag genomen paarden elders onderbrengt en [geïntimeerde] verplicht om [appellant] te informeren over de verblijfplaats van die paarden;
- [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 30.000,-- aan voorschot op een aan [appellant] te betalen hoofdsom;
- de nieuwe bewaring op te heffen;
- [appellant] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot terugbezorging van de voertuigen;
- te bepalen dat de bij vonnis van 10 juni 2021 uitgesproken ontruiming pas 14 dagen na die terugbezorging hoeft te zijn afgerond.
grieven 1 tot en met 5zien op vordering I. Hiermee vordert [appellant] betaling van € 154.000,-- aan gedorven huur vanwege 40 gemiste maandtermijnen van € 3.850,-- over de periode tot en met 31 mei 2024.
grief 6formuleert [appellant] een algemeen bezwaar en aankondiging op de met de grieven 7 tot en met 10 nader aangevallen kantonrechtersbeslissingen over de vier schadeposten, aangeduid als Roldeur, Paardenboxen, Bad en Warmwatervoorziening. Deze algemene grief 6 leidt als zodanig echter niet tot vernietiging van het beroepen vonnis: dat hangt af van de hierna nog te bespreken grieven 7 tot en met 10.
grief 7komt [appellant] op tegen de voor de post Roldeur door de kantonrechter toegekende € 150,-- aan herstelkosten. Kort gezegd heeft de kantonrechter de gevorderde meerkosten afgewezen omdat herstel mogelijk wordt geacht door een aan de onderkant te bevestigen (€ 39,95 kostende) strip, wat met inachtneming van montagewerk begroot is op
grief 8tegen de schadebegroting van de post Paardenboxen. Kort samengevat heeft de kantonrechter overwogen dat de huurovereenkomst ziet op 30 paardenboxen terwijl er slechts 18 bij het einde van de huur zijn opgeleverd, zodat [geïntimeerde] 12 boxen aan [appellant] moet vergoeden. Volgens de kantonrechter beloopt de te vergoeden totaalschade hiervoor dan maximaal (12 x de gestelde maar betwiste boxkosten van
grief 9bestrijdt [appellant] de afwijzing van schadevergoeding voor de post Bad. De kantonrechter heeft naar de kern genomen beslist dat [geïntimeerde] het bij aanvang van de huur al aanwezige maar lekke bad heeft vervangen door een bruikbare douchecabine, waardoor de badkamer kwalitatief niet minder is geworden en [appellant] geen schade lijdt. [appellant] weerspreekt dit als zodanig niet, maar verlangt schadevergoeding wegens
“(…) het verdwijnen van het bad (…)”, zoals [appellant] dat in de grief zelf omschrijft. Nu [appellant] in beroep niet voldoende bestrijdt dat bedoeld bad bij aanvang van de huur echter al lek was, is onvoldoende aannemelijk dat [appellant] voor deze post mogelijk een door [geïntimeerde] te vergoeden schade lijdt en kan dit ook in zoverre niet tot een schade(staat)veroordeling leiden. Grief 9 mist dus doel.
grief 10keert [appellant] zich tegen de afwijzing van een vergoeding voor de schadepost Warmwatervoorziening. [appellant] legt hieraan niet alleen ten grondslag de (aan [geïntimeerde] verweten tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen uit) de huurovereenkomst, maar baseert de hiervoor verlangde vergoeding van € 3.215,-- in het bijzonder ook op onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] . Volgens [appellant] zijn de hier gevorderde kosten immers terug te voeren tot
“(…) de door [geïntimeerde] afgebroken warmwatervoorziening naar de paardenboxen en de leidingen naar deze boxen (…)”, zoals [appellant] in de memorie van grieven onder randnummer 7 sub ix nadrukkelijk schrijft.
“(…) werkte vanaf het begin al niet. (…)”. Dit - door de devolutieve werking van het beroep aan het hof voorliggende - standpunt van [geïntimeerde] kwalificeert als een betwisting van de door [appellant] aan [geïntimeerde] verweten onrechtmatige afbraak van de warmwatervoorziening. Omdat [appellant] de rechtsgevolgen daarvan inroept, rust daarom in beginsel op [appellant] de bewijslast van de aan deze schadepost (mede) ten grondslag gelegde stelling dat [geïntimeerde] de (leidingen van de) warmwatervoorziening naar de paardenboxen heeft afgebroken.
grief 11de (beoordeling van de) buitengerechtelijke kosten aan het hof voor. De kantonrechter heeft naar de kern genomen geoordeeld dat [appellant] niet heeft onderbouwd dát en welke buitengerechtelijke werkzaamheden voor dit geding zijn gemaakt. Reeds vanwege de door de kantonrechter onvoldoende geoordeelde feitelijke onderbouwing, had [appellant] in beroep deugdelijk behoren te verduidelijken en staven dát en welke buitengerechtelijke werkzaamheden daartoe zouden zijn verricht. [appellant] laat dit echter na en volstaat met slechts de (te) vage bewering dat hij wel degelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt doordat zijn advocaat ter plaatse is geweest om [geïntimeerde] tot een regeling te bewegen. [appellant] stelt echter zelfs niet dat die schikkingspoging (mede) in het kader van het onderhavige (met de dagvaarding van 25 maart 2021 ingeleide) geding heeft plaatsgevonden. hetgeen temeer klemt nu tussen partijen verschillende gerechtelijke procedures zijn gevoerd. Waar [appellant] in de toelichting op de grief verwijst naar een als productie H4 genoemde specificatie met verrichte werkzaamheden, behelst die productie niet zo’n specificatie en stelt [appellant] ook niet dat het ten behoeve van de onderhavige zaak verrichte werkzaamheden zou betreffen. Reeds bij gebreke van gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden die in dit geding voor vergoeding in aanmerking komen, mist grief 11 doel.
grieven 12, 13en
14bouwen voort op of liggen in het verlengde van de andere grieven en behoeven als zodanig geen afzonderlijke bespreking. Nu [appellant] verder onvoldoende toelicht waarom de voorliggende kantonrechtersbeslissingen onjuist zijn, komt het hof tot de slotsom dat de grieven doel missen. Wat [appellant] verder nog aanvoert en te bewijzen aanbiedt, bevat geen concrete feiten die het hof anders doen beslissen. Het hof zal daarom geen rolverwijzing geven voor uitlating of bewijslevering, maar het beroepen vonnis bekrachtigen, de in beroep voorliggende (aanvullende) vorderingen afwijzen en [appellant] als de in beroep (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen, met de daarbij verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De veroordeling in de nakosten wordt niet afzonderlijk uitgesproken omdat de proceskostenveroordeling (ook) daarvoor al een executoriale titel oplevert.