ECLI:NL:GHSHE:2023:3818

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.324.994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de keuzevrijheid van de moeder met eenhoofdig gezag ten aanzien van de vestiging van de minderjarige in het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, die eenhoofdig gezag heeft, verzocht om toestemming om met de minderjarige naar Frankrijk te verhuizen. De vader, die ook de Nederlandse nationaliteit heeft, verzet zich hiertegen en stelt dat de band tussen hem en de minderjarige het beste in Nederland kan worden opgebouwd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder bepaald dat de moeder niet naar het buitenland mocht verhuizen en dat zij samen met de minderjarige terug moest verhuizen naar Nederland. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij ook verzocht om schorsing van de eerdere beschikking. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat hij een band met zijn vader kan opbouwen, wat het beste in Nederland kan gebeuren. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en legde een dwangsom op aan de moeder voor het geval zij het verhuisverbod overtreedt. Tevens werd een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader en de minderjarige elkaar regelmatig kunnen zien, met overnachting. De uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van beide ouders in het leven van de minderjarige en de noodzaak om de omgang tussen hen te bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 november 2023
Zaaknummer: 200.324.994/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/402423 FA RK 22-4646
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , Frankrijk),
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring) en aanvullende verzoeken tot vervangende toestemming verhuizing en wijziging omgangsregeling;
  • het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek tot proceskostenveroordeling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 27 februari 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg met betrekking tot de provisionele verzoeken betreffende verhuisverbod/terugverhuisgebod en omgangsregeling van 22 november 2022 (C/02/402424 FA RK 22-4647);
  • het V6-formulier van 22 augustus 2023 van de zijde van de moeder, met bijlagen (A-L), ingekomen op de griffie op 23 augustus 2023;
  • het V6-formulier van 1 september 2023 van de zijde van de moeder, met als bijlage een brief van de vader;
  • het V6-formulier van 5 september 2023 van de zijde van de vader met een inventarislijst en bijlagen G en H;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotities
2.2.
Het bij beroepschrift gedane incidentele verzoek en het daartegen gerichte verweer, heeft het hof afzonderlijk behandeld onder zaaknummer 200.324.994/02.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader is Brits burger en hij heeft sinds 11 oktober 2022 tevens de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die in februari 2019 is geëindigd. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
De vader heeft [minderjarige] in Frankrijk erkend. Als gevolg hiervan hebben partijen destijds op basis van Frans recht van rechtswege het gezamenlijk gezag over [minderjarige] verkregen.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda, van
5 februari 2021, is bepaald dat het gezag over [minderjarige] vanaf dat moment alleen aan de moeder toekomt. De vader is niet in deze procedure verschenen.
3.4.
Bij beschikking van
6 december 2022van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft de rechtbank het verzoek van de vader, om de moeder
voorlopigte verbieden naar Frankrijk te verhuizen, afgewezen. Wel heeft de rechtbank – op advies van de raad en met instemming van de ouders – bij wege van provisionele voorziening bepaald dat de vader en [minderjarige] voorlopig recht hebben op omgang met elkaar gedurende het eerste weekend van de maand op zaterdag en zondag, zonder overnachting, waarbij de omgang de ene keer plaatsvindt in Nederland, in de buurt van de woonplaats van de vader en de daaropvolgende keer in Frankrijk, in de buurt van de woonplaats van de moeder.
3.5.
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda, van
14 maart 2023(bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover van belang:
- de moeder verboden om naar Zuidwest Frankrijk althans naar het buitenland te verhuizen, dan wel de moeder gelast om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar de gemeente [gemeente] , althans naar Nederland, waarbij heeft te gelden dat de moeder met [minderjarige] uiterlijk op 21 april 2023 (wederom) feitelijk woonplaats heeft in [plaats 1] , althans in Nederland op straffe van verbeurte van een door de moeder aan de vader te betalen dwangsom van € 250,00 voor iedere dag da de moeder dit verbod overtreedt dan wel zij dit gebod niet nakomt, met een maximum van € 25.000,00;
  • bepaald dat de vader en [minderjarige] met ingang van 22 april 2023 voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar in de weekenden volgens een stapsgewijs opbouwend schema. Daarnaast is er minimaal een keer per week een videobelmoment tussen de vader en [minderjarige] ;
  • bepaald dat de moeder in het kader van haar informatie en consultatieverplichting de vader eens per maand, uiterlijk op de laatste dag van de maand – kort gezegd – informeert en consulteert over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] ,
deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft tevens verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen kort gezegd – wat betreft het verbod tot verhuizing, het gebod tot terug verhuizen en de voorlopige omgangsregeling.
3.7.
Bij mondelinge beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
13 april 2023(schriftelijke uitwerking op 25 april 2023) in de zaak 200.324.994/02. is de werking van de bestreden beschikking geschorst, voor zover het betreft het aan de moeder opgelegde verbod om te verhuizen naar Frankrijk, het verhuisgebod om uiterlijk op 21 april 2023 (wederom) feitelijk woonplaats te hebben in [plaats 1] , althans in Nederland, en de voorlopige omgangsregeling die is bepaald tussen [minderjarige] en de vader, alles totdat het hof heeft beslist in de hoofdzaak. Tevens heeft het gerechtshof bepaald dat [minderjarige] en de vader voor de duur van het geding in hoger beroep gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende het eerste weekend van de maand op zaterdag en op zondag, zonder overnachting, waarbij de omgang de ene keer plaatsvindt in Nederland in de buurt van de woonplaats van de vader en de daaropvolgende keer in Frankrijk, in de buurt van de woonplaats van de moeder, een en ander met inachtneming van wat onder 5.3.6 van deze beschikking is overwogen.
3.8.
Na voormelde mondelinge beschikking van 13 april 2023 hebben partijen getracht hun geschil via mediation op te lossen. Mediation heeft niet tot overeenstemming geleid, maar het is partijen wel gelukt om een aantal omgangsafspraken te maken voor de periode tot aan de mondelinge behandeling 15 september 2023.

4.De omvang van het geschil (in de hoofdzaak)

4.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft het door de rechtbank (op straffe van een dwangsom) vastgestelde verhuisverbod/terugverhuisgebod, de voorlopige omgangsregeling en de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, en opnieuw rechtdoende deze verzoeken van de vader alsnog af te wijzen
en bij wijze van aanvullende verzoeken:
A) de moeder vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige zoon van
partijen [minderjarige] te mogen verhuizen naar de [regio in Frankrijk] (Frankrijk);
B) een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige zoon van partijen
[minderjarige] te bepalen, te weten dat de vader voorlopig in de maanden januari, maart,
mei, juli, september en november (in het eerste weekend van de betreffende maand)
omgang zal hebben met [minderjarige] in de [regio in Frankrijk] , Frankrijk op zaterdag en zondag
(zonder overnachting) en dat de vader in de maanden februari, april, juni, augustus,
oktober en december (in het eerste weekend van de betreffende maand) omgang
met [minderjarige] in Nederland zal hebben van zaterdag op zondag (zonder overnachting),
kosten rechtens.
4.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2023, heeft de vader verzocht de moeder in haar (aanvullende) verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met dien verstande dat het gerechtshof:
- de moeder verbiedt met [minderjarige] naar Zuid-West-Frankrijk althans naar het buitenland te verhuizen dan wel te gelasten dat de moeder samen met [minderjarige] dient terug te verhuizen naar de gemeente [gemeente] althans naar Nederland, waarbij heeft te gelden dat de moeder met [minderjarige] uiterlijk op een door uw gerechtshof te bepalen datum (wederom) feitelijk woonplaats heeft in [plaats 1] althans in Nederland, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat de moeder het verhuisverbod overtreedt dan wel het terugverhuisgebod niet nakomt, met een maximum van
€ 25.000,00; en
- bepaalt dat de vader en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur, met overnachting, met ingang van de door uw gerechtshof te bepalen datum waarop de moeder met [minderjarige] (wederom) feitelijk woonplaats in [plaats 1] althans in Nederland dient te hebben, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat de moeder de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] niet nakomt, met een maximum van € 25.000,00,
en bij zelfstandig verzoek van de vader:
II. de moeder te veroordelen in de kosten van het geding, daarin begrepen de advocaatkosten van de vader, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking in hoger beroep van uw gerechtshof, en – voor het geval de voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
5.2.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht moet worden toegepast. De rechtbank is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Verhuisverbod en terugverhuisgebod
5.3.1.
De moeder heeft uitgebreid betoogd waarom het niet van haar gevergd kan worden dat zij terugkeert naar Nederland. De voornaamste reden die zij aanvoert is dat zij zich in Frankrijk wil aansluiten bij een gemeenschap, met wie zij een semi-toeristisch project wil opstarten, zodat zij in staat zal zijn om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dit project bestaat uit de aankoop van een terrein waarop vakantiewoningen en camperplaatsen zullen worden verhuurd en waar retraites zullen worden gegeven. In Nederland is dit volgens de moeder niet mogelijk en zal zij afhankelijk blijven van een WAO-uitkering, omdat zij volledig is afgekeurd. Daarnaast wil de moeder [minderjarige] laten opgroeien in een omgeving waar het mogelijk is om te genieten van “het buitenleven”. De moeder stelt dat zij altijd de primaire hechtingsfiguur is geweest in het leven van [minderjarige] en dat de vader tot op heden een instabiel nomadenbestaan heeft geleid en nooit een grote rol heeft gespeeld in het leven van zijn zoon. De moeder is van mening dat het niet terecht is als zij haar droom in Frankrijk niet kan waarmaken, omdat de vader zich nu heeft gevestigd in Nederland en ineens alsnog betrokken wil worden in het leven van [minderjarige] .
5.3.2.
De moeder betwist dat zij de verplichting om de band tussen de vader en [minderjarige] te bevorderen niet is nagekomen. Ondanks het huiselijk geweld dat zij met de vader heeft meegemaakt en de PTSS die zij daaraan heeft overgehouden, heeft zij zich de afgelopen jaren ingezet om het contact tussen [minderjarige] en de vader te faciliteren, terwijl de vader zelf op geen enkele wijze zijn verplichtingen is nagekomen (emotioneel, noch financieel). De vader heeft de afgelopen jaren met regelmaat beloften gedaan om langs te komen voor [minderjarige] , maar de geplande momenten werden steeds weer door hem afgezegd met allerlei excuses en hij kwam nimmer met een tegenvoorstel. Als er nu opnieuw tijdelijk meer omgang is met de vader en dan weer nauwelijks omgang, dan is dat funest voor de hechting en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .
5.3.3.
De moeder is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de noodzakelijke band van [minderjarige] en de vader het beste in Nederland tot stand kan worden gebracht. [minderjarige] heeft een bijna net zo groot deel van zijn leven in Frankrijk doorgebracht; hij gaat inmiddels daar naar school gaat en spreekt goed Frans. Daarnaast hebben de moeder en [minderjarige] in Frankrijk een groter netwerk dan in Nederland. De moeder begrijpt niet dat de rechtbank spreekt van de binding van de vader met Nederland, terwijl hij daar maar kort verblijft en zijn geschiedenis duidelijk laat zien dat hij overal en nergens heeft gewoond. Het staat de vader niets in de weg om de moeder en [minderjarige] richting Frankrijk te gaan volgen, terwijl voor de moeder veel op het spel staat als zij terug moet verhuizen naar Nederland. De moeder is van mening dat de rechtbank niet het belang van [minderjarige] heeft laten prevaleren, maar het belang van de vader die ineens besloten heeft dat hij toch fysieke omgang met [minderjarige] wil en deel uit wil maken van het leven van [minderjarige] .
5.4.1.
De vader betwist dat hij een nomadenbestaan heeft geleid. Hij heeft na zijn vertrek uit de gezamenlijke woning in Frankrijk drie jaar een stabiel leven geleid in Spanje en is vervolgens via Frankrijk naar Engeland gereisd om daar zijn verblijfspapieren in orde te maken, waarbij hij aanvankelijk de intentie had om zich te vestigen in België om dichter bij zijn zoon te kunnen zijn. De moeder verbleef in Nederland maar had op dat moment plannen om zich met [minderjarige] in Noord-Frankrijk te vestigen. Overigens wilde de vader Spanje eerder verlaten om [minderjarige] te kunnen zien, maar in verband met corona was er langere tijd een reisverbod. In Engeland werd hem snel duidelijk dat hij de Nederlandse nationaliteit kon krijgen, reden waarom hij heeft besloten zich in Nederland te vestigen. Het afgelopen jaar heeft de vader in Nederland een leven opgebouwd, nota bene omdat de moeder dat altijd van hem heeft geëist. Voor fysiek contact met [minderjarige] moest de vader van de moeder zorgen voor nabijheid. Nu de vader eindelijk in staat is gebleken dat te realiseren, meent de moeder weer te mogen vertrekken en van de vader te mogen eisen dat hij haar weer volgt. De vader benadrukt dat hij de moeder haar droom van “het buitenleven” niet wil ontzeggen, maar hij verwacht wel dat zij hierover met hem in overleg gaat en dat zij niet met [minderjarige] in een regio gaat wonen die zo ver en afgelegen ligt dat de vader gedwongen wordt zich eveneens in Frankrijk te vestigen om daarmee het contact tussen hem en [minderjarige] te kunnen invullen. De vader heeft nog steeds geen wezenlijke bezwaren tegen een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar
Noord-Frankrijk, aangezien hij dan [minderjarige] kan bezoeken zonder dat dit te grote aanslag is op zijn financiën en (vrije) tijd.
5.4.2.
De rechtbank heeft volgens de vader terecht overwogen dat de moeder de bij beschikking van 6 december 2022 vastgestelde voorlopige omgangsregeling in januari niet is nagekomen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2023 bevestigd dat de voorlopige omgangsregeling voor haar moeilijk uitvoerbaar is, omdat zij niet in één dag naar Nederland kan reizen. Voor de vader is de omgangsregeling op dit moment niet uitvoerbaar, omdat hij onvoldoende financiële middelen heeft om eens per twee maanden naar de [regio in Frankrijk] af te reizen en hij ook niet beschikt over voldoende verlofdagen op zijn werk. De vader erkent dat er het een en ander tussen de ouders is voorgevallen voordat zij uit elkaar gingen, maar hij betwist dat sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld, als gevolg waarvan de moeder nu zou lijden aan een PTSS.
5.4.3.
De vader is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de band met zijn zoon het beste in Nederland tot stand kan worden gebracht. De moeder is economisch gezien volledig aan Nederland gebonden. Zij is Nederlandse en heeft altijd in Nederland gewoond, zij staat nog steeds ingeschreven in Nederland en heeft ook [minderjarige] bij haar in Nederland laten inschrijven, zij heeft een huurwoning hier en zij ontvangt een Nederlandse uitkering. De binding van de moeder met de huidige verblijfplaats in de [regio in Frankrijk] is van recente datum, aangezien zij pas op 3 januari 2023 daar naartoe is vertrokken. Zij heeft aanvankelijk in een vakantiewoning verbleven en verblijft ook nu nog met [minderjarige] op een, zij het andere, tijdelijke plek. Die plek is een flink stuk gelegen van het terrein waar de moeder zich uiteindelijk wil gaan vestigen. De sociale contacten van de moeder in haar huidige woonplaats zijn dus slechts van zeer tijdelijke aard en hetzelfde geldt voor de school waar [minderjarige] ineens is ingeschreven. De vader stelt dat zijn vermeende zwerftochten in de afgelopen jaren altijd zijn ingegeven door de zijn wens om bij [minderjarige] te kunnen zijn. Dit in tegenstelling tot de zwerftochten van de moeder die zijn ingegeven door haar persoonlijke wensen. De vader heeft zich in september 2022 gevestigd in Nederland, waar hij verblijft in een yurt in [plaats 2] en ook deels bij een vriendin in [plaats 3] , op welk adres hij staat ingeschreven. Hij heeft een baan in loondienst bij CZ met flexibele uren en hij wil graag (daarnaast) gaan werken als ZZP-er voor een taalschool.
5.5.
De raad heeft zich eerder van advies onthouden, omdat het vooral de vraag is op welke manier beide ouders invulling willen geven aan het ouderschap en eigenlijk alleen de ouders zelf deze vraag kunnen beantwoorden. De raad begrijpt dat het de ouders niet lukt om tot afspraken te komen en dat het toch op een beslissing van het hof zal aankomen. In dat geval adviseert de raad dat de moeder in Franrijk kan blijven wonen met [minderjarige] . De moeder is de basis voor [minderjarige] en het is in zijn belang dat de moeder stabiel blijft. De raadsvertegenwoordiger maakt zich zorgen over de PTSS die bij de moeder is vastgesteld en is verergerd door de onderhavige procedure. Dit zou een risico kunnen vormen voor [minderjarige] . Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de vader geen constante factor is geweest in het leven van [minderjarige] en dat zijn rol als vader op afstand wel geborgd is.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
5.6.1.
Uit de reeds door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad
(HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt dat bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW) en dat op grond van artikel 8 EVRM een verbod kan worden opgelegd aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze ouder kan worden gegeven om met het kind terug te verhuizen. De vraag die in de onderhavige zaak voorligt is of de moeder zich al dan niet met [minderjarige] mag vestigen in de [regio in Frankrijk] . Het hof zal ter beantwoording van deze vraag hierna eerst de feiten uiteenzetten, zoals deze tijdens de mondelinge behandeling zijn komen vast te staan.
5.6.2.
De moeder heeft in 2017 een woning gekocht in Frankrijk omdat zij samen met de vader de bedoeling had om zelfvoorzienend te gaan leven. Na het uiteengaan van de ouders in februari 2019 is de moeder naar Nederland ( [plaats 1] ) teruggekeerd. De moeder is sindsdien vanuit Nederland een aantal malen voor een korte periode naar de woning in Frankrijk teruggegaan en uiteindelijk heeft zij de woning in maart 2021 definitief verkocht. In Nederland woonde de moeder deels bij haar moeder in huis en deels in een vakantiewoning totdat zij zelfstandig is gaan wonen in een woning die eigendom is van haar moeder. De moeder is zich na de verkoop van haar woning in Frankrijk gaan oriënteren op mogelijkheden om zich opnieuw met [minderjarige] in het buitenland te vestigen en daar een leven op te bouwen. Vanaf juni 2021 verbleef de moeder ongeveer een half jaar met [minderjarige] op verschillende plaatsen in Frankrijk, rondreizend in een camper. Nadien heeft zij weer enige tijd met [minderjarige] in Nederland gewoond. In mei 2022 is de moeder met [minderjarige] voor drie maanden naar de [regio in Frankrijk] vertrokken met de bedoeling zich uiteindelijk daar te vestigen. De moeder wil zich aansluiten bij een gemeenschap die het plan heeft opgevat om een terrein aan te kopen voor een semi toeristisch project, waar een aantal vakantiewoningen en camperplaatsen zullen worden verhuurd en retraites zullen worden gegeven. Vanaf augustus 2022 verbleef zij weer met [minderjarige] in Nederland. Op 3 januari 2023 is de moeder met [minderjarige] opnieuw vertrokken naar de [regio in Frankrijk] om na enkele maanden weer gedurende de zomermaanden in Nederland te verblijven. Sinds augustus 2023 verblijft zij met [minderjarige] op een nieuwe tijdelijke locatie in de buurt van het terrein waar zij zich uiteindelijk definitief met [minderjarige] wil gaan vestigen.
5.6.3.
De vader heeft na de relatiebreuk nog enkele maanden in de gezamenlijke woning in Frankrijk verbleven. Vervolgens heeft hij zich aangesloten bij een woongemeenschap in Noord-Spanje, waar hij in de periode van september 2019 tot april 2022 heeft gewoond. In die periode hebben er, behoudens een fysiek omgangsmoment in december 2021 in Frankrijk, geen fysieke omgangsmomenten plaatsgevonden. In die periode waren er in verband met corona reisbeperkingen. In april 2022 is de vader tijdelijk naar Engeland gegaan met de intentie een verblijfsvergunning en werkvisum te regelen om zich te kunnen vestigen in België. In Engeland werd de vader snel duidelijk dat hij in aanmerking kwam voor de Nederlandse nationaliteit, zodat het voor hem mogelijk en makkelijker was om zich in Nederland te vestigen. Begin september 2022 is de vader verhuisd naar Nederland.
5.6.4.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat beide ouders op structurele en regelmatige basis betrokken zijn in het leven van [minderjarige] en dat hij ook een veilige gehechtheidsrelatie kan opbouwen met zijn vader. Hoewel de moeder heeft verklaard dat zij - in tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen - wel bereid is om de regeling die bij beschikking van 6 december 2022 is vastgesteld na te komen en eens per twee maanden naar Nederland af te reizen, zodat [minderjarige] met de vader omgang kan hebben, kan de vader geen uitvoering geven aan deze regeling, omdat hij over onvoldoende financiële middelen beschikt en ook onvoldoende verlofdagen heeft. Om die reden is de afgelopen periode een aantal omgangsmomenten niet doorgegaan en de vader verwacht in verband daarmee dat hij [minderjarige] ook de komende maanden niet zal kunnen bezoeken. De grote afstand tussen de ouders maakt het onmogelijk uitvoering te geven aan deze regeling, waarbij [minderjarige] regelmatig contact heeft met zijn vader. De moeder is van mening dat van de vader gevergd kan worden dat hij haar volgt naar Frankrijk, omdat hij altijd een nomadenbestaan heeft geleefd. Het hof volgt deze opvatting van de moeder niet, temeer nu de vader zich juist in Nederland heeft gevestigd om een grotere rol te kunnen spelen in het leven van [minderjarige] . Bovendien ligt het in lijn met de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad juist op de weg van de moeder om de omgang tussen [minderjarige] en de vader te bevorderen. Onvoldoende gebleken is dat en zo ja, hoe de moeder daar, rekening houdende met de financiële positie van de vader en de beperkte vrije dagen, invulling aan wil geven. Anders dan de moeder heeft gesteld, namelijk dat de vader zich aanvankelijk niet om [minderjarige] heeft bekommerd, blijkt uit de overgelegde producties dat de vader sinds het uiteengaan van de ouders bij voortduring met de moeder heeft getracht afspraken te maken over het contact tussen hem en [minderjarige] . Onbetwist is dat het uitbreken van corona en de als gevolg daarvan geldende reisbeperkingen de reismogelijkheden van de vader vanuit Spanje werden verhinderd, terwijl bovendien de moeder om haar moverende redenen geen contact met de vader wilde.
5.6.5.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de band tussen [minderjarige] en de vader het beste in Nederland tot stand kan worden gebracht. Op grond van de processtukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep kan niet worden aangenomen dat de toekomstplannen van de moeder in een vergevorderd en onomkeerbaar stadium zijn. Integendeel, niet gebleken is dat het project dusdanig zeker en concreet uitvoerbaar is, dat verwacht kan worden dat de moeder met [minderjarige] daadwerkelijk een stabiele basis op de huidige locatie in de [regio in Frankrijk] kan en zal opbouwen. Ondanks dat het hof bij beschikking van 13 april 2023 het schorsingsverzoek heeft toegewezen, teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen het project tijdig af te ronden, zijn ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep de vergunningen nog steeds niet rond en is het nog niet duidelijk of en zo ja, wanneer deze verleend zullen worden. De aankoop van het terrein is daarmee nog uiterst onzeker, nog daargelaten dat het vervolg dat aan de plannen moet worden gegeven eveneens vaag en niet concreet is gepresenteerd. Evenmin heeft de moeder onderbouwd dat het afbreken van haar plannen in Frankrijk zal leiden tot hoge kosten. Gebleken is wel dat de moeder met [minderjarige] sinds het uiteengaan van partijen lange tijd afwisselend in Nederland en op diverse plekken in Frankrijk heeft gewoond, omdat de moeder nog niet zeker was van haar toekomstplannen. De moeder staat nog altijd met [minderjarige] ingeschreven in [plaats 1] en zij zal zich met [minderjarige] naar eigen zeggen pas uitschrijven en inschrijven in Frankrijk op het moment dat het project in Frankrijk definitief is en haar financiële positie is geborgd. De woning in Nederland, die eigendom is van de moeder van de moeder en die haar nog steeds ter beschikking staat, is vertrouwd voor [minderjarige] , net als de omgeving van [plaats 1] . Daarnaast ontvangt de moeder vanuit Nederland haar inkomen, bestaande uit een WAO-uitkering en verscheidene toeslagen, als ook kinderbijslag en kindgebonden budget. Voornoemde omstandigheden maken dat een terugkeer van de moeder met [minderjarige] naar Nederland niet leidt tot praktische bezwaren. Daarbij komt dat [minderjarige] nog maar kort in Frankrijk verblijft en naar school gaat, terwijl hij tevens geworteld is in Nederland en niet valt in te zien dat een start op een nieuwe school in Nederland te belastend voor hem zal zijn. De vader heeft daarentegen voldoende aangetoond dat hij inmiddels gebonden is aan Nederland. Hij woont sinds september 2022 in Nederland en hij is in dienst bij een Nederlandse werkgever. Hoewel de vader niet uitsluit op een zekere dag weer naar het buitenland te vertrekken, heeft hij hier op dit moment niet de financiële middelen voor, zodat hij voorlopig niet uit Nederland zal vertrekken maar bovendien altijd rekening zal willen houden met [minderjarige] . In ieder geval zal op deze manier daadwerkelijk invulling kunnen worden gegeven aan feitelijk contact tussen de vader en een nog jonge [minderjarige] .
5.6.6.
In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof nog het volgende. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over de psychische stabiliteit van de moeder, indien zij moet terugkeren naar Nederland en zij vaker contact zal hebben met de vader. In het dossier bevindt zich slechts één verklaring van de behandelend psycholoog van de moeder. Gelet op de inhoud van deze enkele verklaring onderschrijft het hof deze zorgen niet, althans niet aannemelijk is geworden dat mogelijk psychische instabiliteit van de moeder wordt veroorzaakt door (enkel) de relatie met de vader. Dit klemt temeer nu de moeder zelf deze stelling niet heeft ingenomen en zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bovendien heeft verklaard dat zij hoopt dat de vader haar volgt naar Frankrijk zodat er regelmatig contact kan zijn met tussen [minderjarige] en zijn vader. Daarbij heeft zij uitdrukkelijk aangegeven dat zij zal terugkeren naar Nederland als het hof zo beslist. Verder heeft de moeder - in het kader van de vele reisbewegingen die zij met [minderjarige] heeft gemaakt - aangevoerd dat de stabiliteit van [minderjarige] bestaat uit het verblijf bij zijn moeder. Vaststaat dat de moeder de hoofdverzorger is van [minderjarige] , zodat deze stabiliteit niet in het geding komt als het hof beslist dat de moeder moet terugkeren naar Nederland. Dit neemt niet weg dat het hof de indruk heeft gekregen dat de moeder vanwege bij haar levende gevoelens moeite heeft om de vader een structurele rol te geven in het leven van [minderjarige] , ongeacht waar [minderjarige] zal opgroeien. Het ligt op de weg van de moeder om hier een modus in te vinden zo nodig met de nodige hulp. Ook de vader zal in het verder invullen van de ouderlijke verantwoordelijkheid wellicht nog de nodige stappen moeten zetten. Om te werken aan de onderlinge communicatie tussen de ouders en het ouderschap samen vorm te geven, zijn partijen in eerste aanleg reeds verwezen naar het Uniform Hulpaanbod. Het hof adviseert partijen, in het belang van [minderjarige] , deze hulpverlening te accepteren.
5.6.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beslissing van de rechtbank om de moeder te verbieden om met [minderjarige] naar Zuidwest Frankrijk, althans het buitenland te verhuizen en
- voor zover zij zich op het standpunt stelt dat zij al is verhuisd - de moeder te gelasten om weer terug te verhuizen naar de gemeente [gemeente] , althans naar Nederland, bekrachtigen. Het hof zal in navolging van de rechtbank een dwangsom verbinden aan de nakoming van € 250,00 per dag dat de moeder hier niet aan voldoet vanaf 1 januari 2024, met een maximum van € 25.000,00.
Vaststelling voorlopige omgangsregeling
5.7.
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de voorlopige omgangsregeling die - in afwachting van het verloop van het traject via het Uniform Hulpaanbod - door de rechtbank is vastgesteld, waarbij wordt toegewerkt naar een regeling in die zin dat de vader gerechtigd is om omgang te hebben met [minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur (met overnachting), met dien verstande dat de regeling wel op een andere manier zal worden opgebouwd. Het hof zal in het opbouwschema andere data opnemen, aangezien de door de rechtbank genoemde data reeds zijn verstreken. Het hof zal de voorlopige omgangsregeling laten ingaan met ingang van 1 januari 2024, zodat de moeder tot die tijd de gelegenheid heeft om terug te keren naar haar woning in [plaats 1] en [minderjarige] na de kerstvakantie in Nederland op school kan starten. In deze periode zal de omgangsregeling die is vastgesteld bij beschikking van 6 december 2022 blijven gelden, inhoudende dat [minderjarige] het eerste weekend bij de vader zal verblijven, afwisselend in de woonplaats van de vader in Nederland en de woonplaats van de moeder in Frankrijk, met dien verstande dat [minderjarige] wel bij de vader zal overnachten. De ouders hebben immers tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij de huidige regeling reeds in overleg hebben uitgebreid met een overnachting. Het hof zal bepalen dat [minderjarige] vervolgens bij de vader zal zijn:
  • in de periode van 1 januari 2024 tot 1 februari 2024: één keer op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en één keer op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • vanaf 1 februari 2024: één keer per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur met overnachting.
Vervangende toestemming verhuizing
5.8.
De moeder heeft aanvullend verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing met [minderjarige] naar de [regio in Frankrijk] . Zij is van mening dat zij aan de criteria voor de verhuizing voldoet (ECLI:NL:GHARL:2016:6125) en verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 6 december 2022:
de noodzaak om te verhuizen;
de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing oor de kinderen en de andere ouder te compenseren;
e rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin de kinderen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
de extra kosten van de omgang na de verhuizing en
de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
5.9.
De vader betwist dat de moeder voor het eerst in hoger beroep aan het hof kan verzoeken haar vervangende toestemming te verlenen met [minderjarige] naar de [regio in Frankrijk] te verhuizen. Bovendien heeft de moeder geen belang bij haar verzoek, omdat zij eenhoofdig het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige] en geen toestemming van de vader nodig heeft om met [minderjarige] te verhuizen.
5.10.
Het hof overweegt als volgt.
5.10.1.
Nog daargelaten de vraag of de moeder ontvankelijk is in haar aanvullende verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming om te verhuizen, volgt reeds uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verhuisverbod en verhuisgebod dat dit aanvullende verzoek dient te worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten. Hij stelt dat hij door de houding van de moeder genoodzaakt is om onnodige en hoge advocaatkosten te maken.
5.12.
Het hof ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van proceskosten. Van nodeloos procederen is geen sprake. Het hof zal daarom met toepassing van art. 237 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met art. 353 Rv de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van het hoger beroep draagt. Om dezelfde reden laat het hof de compensatie van kosten in eerste aanleg in stand.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover dit ziet op de voorlopige omgangsregeling die is vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader en [minderjarige]
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar volgens het navolgende stapsgewijs opbouwende schema:
  • tot 1 januari 2024: het eerste weekend van de maand op zaterdag en zondag (met overnachting), waarbij de omgang de ene keer plaatsvindt in Nederland, in de buurt van de woonplaats van de vader en de daaropvolgende keer in Frankrijk, in de buurt van de woonplaats van de moeder;
  • in de periode van 1 januari 2024 tot 1 februari 2024: één keer op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en één keer op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • vanaf 1 februari 2024: één keer per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur met overnachting;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
M. Peereboom-van Drunick en is op 16 november 2023 door mr. E.P. de Beij in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid de griffier.