ECLI:NL:GHSHE:2023:3680

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.307.672_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van aanbiedingsregeling en aansprakelijkheid van de vereffenaar in een familiebedrijf

In deze zaak gaat het om de toepassing van een aanbiedingsregeling in de statuten van een vennootschap en de rol van de vereffenaar in het kader van een familiebedrijf. De appellante, Houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de vorderingen van appellante afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen aan de geïntimeerden, waaronder [X B.V.] en [geïntimeerde sub 1]. De zaak draait om de vraag of de aandelen van appellante in [X verkoopcentrum B.V.] correct zijn aangeboden en of de prijs van € 1,- voor de aandelen rechtmatig was. De appellante stelt dat de aanbiedingsregeling niet correct is toegepast en dat de vereffenaar, [geïntimeerde sub 1], onrechtmatig heeft gehandeld door de aandelen voor een te lage prijs aan [X B.V.] aan te bieden. Het hof oordeelt dat de aanbiedingsregeling correct is toegepast en dat de prijs van de aandelen, hoewel laag, niet onrechtmatig was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van appellante af. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.672/01
arrest van 7 november 2023
in de zaak van
Houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 1] ,
advocaat: mr. D.F. Spoormans te 's-Gravenhage,

2.[X B.V.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als [X B.V.] ,
advocaat: mr. R. Berger te Rotterdam,

3.[geïntimeerde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [persoon A] ,
advocaat: mr. R. Berger te Rotterdam,
geïntimeerden,
[X B.V.] en [geïntimeerde sub 3] hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] ,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 december 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 oktober 2021, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde sub 1] als gedaagde in conventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/375923/ HA ZA 20-487)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde sub 1] met producties;
  • de mondelinge behandeling van 28 augustus 2023, waarbij partijen [appellante] en [geïntimeerden] spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellante] en [X B.V.] hielden ieder vijftig procent van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] (hierna: [X verkoopcentrum B.V.] ). [X verkoopcentrum B.V.] houdt de aandelen in verschillende werkmaatschappijen. [X B.V.] is tevens bestuurder van [X verkoopcentrum B.V.] , terwijl [appellante] als zodanig tot 24 april 2008 stond ingeschreven in het handelsregister.
3.1.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [X B.V.] is [persoon A] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante] was [N Holding] N.V., een op Curaçao gevestigde vennootschap naar Antilliaans recht (hierna: [N Holding] ). Aandeelhouder van [N Holding] is [persoon B] (hierna: [persoon B] ). [persoon B] is de broer van [persoon A] . In het handelsregister van Curaçao is [persoon B] als procuratiehouder van [N Holding] vermeld.
3.1.3.
Schematisch was de situatie als volgt:
[persoon A] [persoon B]
| 100% aandelen | 100% aandelen
[X B.V.] [N Holding]
| | 100% aandelen
| [appellante]
| 50% aandelen | 50% aandelen
……………………………………………….
|
[X verkoopcentrum B.V.]
| 100% aandelen
………………………………………………………………………………………………….
| | |
[Mosselbedrijf X] - en [mosselbedrijf Y]
[bedrijfsnaam] van [bedrijfsnaam]
Daarnaast hield [X verkoopcentrum B.V.] 51% van de aandelen in het in Ierland gevestigde [X Ltd]
3.1.4.
[X verkoopcentrum B.V.] en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met het kweken en verhandelen van mosselen en oesters. De onderneming van [X verkoopcentrum B.V.] is opgericht door de opa van [persoon B] en [persoon A] en uitgebouwd door hun vader. In 1994 heeft vader zijn aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] overgedragen aan zijn beide zoons.
3.1.5.
De bij akte van 30 december 1994 gewijzigde statuten van [X verkoopcentrum B.V.] (hierna: de statuten) bepalen in artikel 8 en artikel 9 onder meer het volgende:
“Artikel 8
1. Iedere overdracht van aandelen kan slechts plaats hebben, nadat de aandelen aan de overige aandeelhouders te koop zijn aangeboden op de wijze als hierna is bepaald.
(…)3. (…)De prijs zal – tenzij de aandeelhouders eenparig anders overeenkomen – worden vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen, die door de aandeelhouders in gemeenschappelijk overleg zullen worden benoemd.(…)Artikel 91. Ingeval van overlijden, verlening van surséance van betaling, faillissement, onder curatelestelling en ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap van een aandeelhouder anders dan door overlijden, alsmede bij ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon en bij fusie als bedoeld in artikel 309 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien een aandeelhouder-rechtspersoon door het van kracht worden van de fusie ophoudt te bestaan, moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden van dit artikel bepaalde.2. Ingeval een verplichting tot tekoopaanbieding bestaat, is het bepaalde in artikel 8 van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat de aanbieder:a. niet het recht heeft zijn aanbod in te trekken overeenkomstig het tiende lid van dat artikel;
b. zijn aandelen kan behouden, indien van het aanbod geen of volledig gebruik wordt gemaakt.(…)7. De bepalingen van lid 1 van dit artikel zijn bovendien niet van toepassing op de overdracht of overgang ten aanzien waarvan alle aandeelhouders hebben medegedeeld af te zien van de naleving van die bepalingen.(…)”.
3.1.6.
De bij akte van 30 december 1994 gewijzigde statuten van [appellante] bepalen in artikel 24 het volgende:
“Artikel 241. Bij de ontbinding der vennootschap geschiedt de vereffening door de directie, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders anders bepaalt.
2. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht. Het daarin bepaalde omtrent directeuren is dan van toepassing op de vereffenaars.
3. Een eventueel batig saldo van de liquidatierekening wordt aan de houders van de aandelen uitgekeerd in verhouding tot ieders aandelenbezit.
4. De vennootschap houdt op te bestaan op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaars bekende baten meer aanwezig zijn. Door de vereffenaars wordt daarvan opgaaf gedaan aan de registers waar de vennootschap is ingeschreven.”
3.1.7.
Op 30 december 1994 hebben [persoon B] , in zijn hoedanigheid van procuratiehouder met volledige volmacht van [appellante] , en [persoon A] , in hoedanigheid van bestuurder van [X B.V.] , een aandeelhoudersovereenkomst gesloten die door [persoon B] en [persoon A] is ondertekend (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst). In de aandeelhoudersovereenkomst is het volgende opgenomen:
“in aanmerking nemende:
(...)
dat de ondergetekenden, zo voor zich in privé, de ondergetekende sub 1 direkt [hof: [persoon A] ] en de ondergetekende sub 2 indirekt [hof: [persoon B] ], meerderheidsaandeelhouder zijn in de door hen vertegenwoordigde vennootschappen;
(…) en dat zij een regeling wensen te treffen voor het geval één der ondergetekenden voor zich, geen houder meer is van de meerderheid der aandelen in de door hem ten deze direkt dan wel indirekt vertegenwoordigde vennootschap of de zeggenschap over de meerderheid dezer aandelen op andere wijze verliest of indien hij de direktie dan wel het procuratiehouderschap met algehele zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid, hierna ook te noemen: “direktie”, over de door hem vertegenwoordigde vennootschap niet meer of deze niet meer alleen voert;
verklaren te zijn overeengekomen:
(…)
AANBIEDINGSVERPLICHTING
Wanneer één der ondergetekenden voor zich geen houder meer is van de meerderheid der aandelen in de door hem ten deze direkt danwel voor Houdstermaatschappij [N B.V.] indirekt vertegenwoordigende vennootschap of de zeggenschap over de meerderheid dezer aandelen op andere wijze verliest of indien hij de direktie over de door hem vertegenwoordigende vennootschap niet meer voert of niet meer alleen voert, verplicht de door hem ten deze vertegenwoordigende vennootschap zich nu voor alsdan de door haar gehouden aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] terstond te koop aan te bieden aan de medeaandeelhouder in laatstgenoemde vennootschap op de wijze zoals in artikel 9 van de statuten van laatstgenoemde vennootschap is bepaald.(…)
Voor het geval de hiervoor bedoelde aanbieding niet binnen een maand na het ontstaan van de verplichting daartoe wordt gedaan, verbeurt de nalatige ten behoeve van de mede aandeelhouder in [X verkoopcentrum B.V.] , een onmiddellijk opeisbare boete van één miljoen gulden (…)
De hiervoor omschreven aanbiedingsverplichting vervalt, wanneer de medeaandeelhouder in [X verkoopcentrum B.V.] schriftelijk te kennen heeft gegeven met een voorgenomen overdracht van de meerderheid der aandelen in één der door de ondergetekende sub 1 en 2 vertegenwoordigde vennootschap of verlies van zeggenschapsrechten daarover of een wijziging in de direktie dier vennootschap, akkoord te gaan.”.
In de slotalinea van de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat de ondergetekenden verklaren dat, in aanmerking nemende dat hetgeen in de akte tussen partijen als aandeelhouders van de vennootschap is overeengekomen in het belang is van een goede gang van zaken bij [X verkoopcentrum B.V.] , laatstgenoemde zich tegenover partijen en haar rechtverkrijgenden verplicht tot medewerking aan de praktische uitvoering van de overeenkomst.
3.1.8.
[persoon B] heeft van 1999 tot 2010 in Noord-Ierland gewoond. Hij heeft daar met een eigen onderneming gewerkt in de mosselsector. In verband daarmee werd het bedrijf van [X verkoopcentrum B.V.] feitelijk door [X B.V.] gevoerd en heeft [persoon B] zo nodig volmachten aan [persoon A] verstrekt voor te nemen besluiten.
3.1.9.
In het handelsregister van Curaçao is omtrent [N Holding] vermeld dat de onderneming per 8 januari 2008 is opgeheven (“The business is discontinued as of January 8, 2008”). De Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland (hierna: de KvK) heeft [N Holding] in het Nederlandse handelsregister in verband daarmee ambtshalve per genoemde datum als bestuurder van [appellante] uitgeschreven.
3.1.10.
Bij aangetekende brief van 27 februari 2008, gericht aan het bestuur van [appellante] aan het [adres] , heeft de KvK haar voornemen kenbaar gemaakt om [appellante] te ontbinden. De brief vermeldt onder meer het volgende:
“De wet verplicht de kamer van koophandel inactieve rechtspersonen te ontbinden. Naar onze mening is bovengenoemde in het handelsregister ingeschreven rechtspersoon niet meer actief.
De wet (artikel 19a Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) zegt dat een rechtspersoon voor ontbinding in aanmerking komt als:
-
De rechtspersoon tenminste één jaar in gebreke is met de nakoming van de verplichting tot
openbaarmaking van zijn jaarstukken;
-
Meer dan één jaar na de gestelde betalingsdatum het verschuldigde bedrag voor inschrijving in het handelsregister niet is voldaan;
-
De rechtspersoon tenminste één jaar geen gevolg geeft aan een aanmaning tot het doen van aangifte voor vennootschapsbelasting.
Volgens onze gegevens voldoet de bovengenoemde rechtspersoon aan deze voorwaarden. Als tenminste twee van deze omstandigheden op 24 april 2008 nog aanwezig zijn, moeten wij dan ook overgaan tot ontbinding van de rechtspersoon. Van deze termijn kangeenuitstel worden verleend.(…)”.
3.1.11.
Bij beschikking van 24 april 2008 heeft de KvK [appellante] op grond van artikel 2:19a lid 4 BW ontbonden. Bij brief van dezelfde datum heeft de KvK [appellante] hiervan mededeling gedaan. Daarnaast is medegedeeld dat [appellante] bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan en dat een en ander in het handelsregister is geregistreerd. [appellante] is volgens een uittreksel van de KvK per 24 april 2008 afgetreden als bestuurder van [X verkoopcentrum B.V.] .
3.1.12.
Bij brief van 28 mei 2008 heeft [persoon B] de KvK verzocht om [appellante] wederom in te schrijven in het handelsregister. In die brief is onder meer vermeld dat de jaarcijfers van de ‘verschillende vennootschappen’ vanaf 2002 niet meer waren gedeponeerd, in verband waarmee een dispuut is ontstaan met [XX belastingadviseurs] in [vestigingsplaats] die de facturatie en belastingen voor [appellante] verzorgde en dat [persoon B] de brief waarin de voorgenomen ontbinding is meegedeeld, niet had ontvangen. Daarnaast is in de brief verzocht om een overzicht van alle openstaande rekeningen bij de KvK, zodat deze per direct voldaan kunnen worden.
3.1.13.
Bij brief van 9 oktober 2008 heeft de [notaris] in opdracht van [X B.V.] de officier van justitie gevraagd om de rechtbank Zeeland-West-Brabant te verzoeken [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar van het vermogen van [appellante] te benoemen. Bij beschikking van 28 oktober 2008, aangevuld bij beschikking van 18 november 2008, heeft de rechtbank [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar benoemd. [geïntimeerde sub 1] is voorheen werkzaam geweest als belastingadviseur bij Ernst & Young en had in die hoedanigheid voor [X verkoopcentrum B.V.] gewerkt. Hij was bekend met de mossel- en oestersector en was een kennis van de familie [geïntimeerde sub 3] .
3.1.14.
[geïntimeerde sub 1] heeft in het kader van zijn werkzaamheden contact opgenomen met [persoon B] en [persoon A] .
3.1.15.
Bij e-mail van 2 november 2008 heeft [geïntimeerde sub 1] onder meer het volgende aan [persoon B] geschreven:
“In aansluiting op ons telefoongesprek van gisteren en mijn mails eveneens van gisteren, bericht ik u als volgt.(…)Artikel 9 lid 1 van de statuten bepaalt dat:“…bij ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon…, moeten zijn aandelen worden aangeboden…”.
Verder wordt in dit artikel ook bepaald dat de aanbieding moet geschieden op de voet van artikel 8 van de statuten, waar onder andere in wordt bepaald dat de prijs moet worden vastgesteld door een in onderling overleg te benoemen deskundige.
Dit alles betekent mijns inziens dat alle aandelen die Houdstermaatschappij had/heeft in [X verkoopcentrum B.V.] moeten worden aangeboden. Er is dus geen keus tussen geld en aandelen om een eventueel surplus uit te keren. Mijn eerdere mails over deze keuze waren dus te optimistisch, en zijn door deze statutaire bepalingen achterhaald.
Ik vrees dat ik volgende week, als vereffenaar, de directie van [X verkoopcentrum B.V.] moet laten weten dat de aandelen worden aangeboden. In dit verband wijs ik ook op artikel 9 lid 3 van de statuten. Als ik de aanbieding niet doe, dan is de directie van [X verkoopcentrum B.V.] gerechtigd om dit zelf te doen, én om vervolgens de aandelen ook te leveren.
(…)”
3.1.16.
Bij e-mail van 3 november 2008 heeft [persoon B] hierop als volgt geantwoord:
“Ok, laat me weten hoe de procedure van aanbieding is en of de huidige situatie van ontbinding van rechtswege evt gevolgen heeft.”
3.1.17.
Bij e-mail van 3 november 2008 aan [persoon B] heeft [geïntimeerde sub 1] de procedure voor de aanbieding als genoemd in artikel 8 en 9 van de statuten uiteengezet. Hierop heeft [persoon B] bij e-mail van dezelfde dag geantwoord:
“Veel dank voor deze informatie. Op welke manier/vorm dien ik aan te bieden? Is het te adviseren om een advocaat aan te stellen om deze zaak te begeleiden?”
3.1.18.
Op 13 november 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [geïntimeerde sub 1] , [persoon B] en [persoon A] . In het verslag van die bespreking is onder meer het volgende opgenomen, waarbij [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar van [appellante] is aangeduid met de letters HN, [persoon B] met de letters PvIJ en [persoon A] in hoedanigheid van indirect directeur van [X verkoopcentrum B.V.] met de letters KJMV en in hoedanigheid van indirect aandeelhouder met de letters KJVL:
“(…)HN eindigt zijn uiteenzetting met de vraag aan KJVL of deze, in beginsel, geïnteresseerd is om de aandelen die HN heeft in [X verkoopcentrum B.V.] (…) te kopen, als deze aandelen zouden worden aangeboden. Hij begrijpt dat KJVL nu, aangezien er nog geen prijs bekend is, nog niet definitief ja kan zeggen. De vraag is of KJVL, wat de prijs ook wordt, in ieder geval niet zal ingaan op een aanbod van de aandelen [X verkoopcentrum B.V.] . In dat geval zal HN de aandelen aan derden kunnen aanbieden, en dit ook doen. Gezien de voor de ontwikkeling van de schuldpositie van HN gewenste snelheid van handelen, is het voor HN dus zaak snel duidelijkheid over de intenties van KJVL te krijgen.
KJVL vraagt wat de visie is van PvIJ op het geheel, voordat hij op de vraag van HN wil antwoorden.
PvIJ geeft aan dat dit alles voor hem niet hoefde te gebeuren c.q. niet hoeft te gebeuren. Komt nu slecht uit. Was bezig met sluiten lening bij ING. Wil nog tijd om dit verder te regelen c.q. HN dit te laten regelen. Vindt dat KJMV en/of betrokken notaris hem hadden moeten bellen [hof:] om problemen met aandeelhouderschap op te lossen en zich niet zomaar tot justitie hadden moeten wenden.PvIJ ziet drie opties:
- KJVL koopt aandelen met gehakketak procedure over prijsbepaling;
- KJVL koopt aandelen tegen bedrag voldoende voor schuldeisers, en met afspraak dat hij binnen enkele jaren tegen dit bedrag, verhoogd met een af te spreken opslag, de aandelen weer terug kan kopen;
- KJVL koopt aandelen niet, aandelen worden aan derde verkocht.
PvIJ is in ieder geval geen voorstander van derde optie.
HN geeft aan dat PvIJ niet hem en KJVL moet overtuigen van zijn goede bedoelingen en zijn solvabiliteit, maar de bank.
(…)
PvIJ zegt geen kans te zien om op korte termijn voldoende geld te verzamelen om de schuldeisers te betalen.
KJVL zegt dat hij eerst helder wil stellen dat het de schuld van PvIJ zelf is, dat de huidige situatie is ontstaan. PvIJ heeft verzuimd om de kosten van de Kamer van Koophandel te betalen. PvIJ heeft verzuimd om de jaarstukken te deponeren. Er was ineens een aandeelhouder weggevallen. De directie van [X verkoopcentrum B.V.] moest wel verder. Er zijn bedrijven. Er is personeel. Gezien de onzekerheden in de sector rond onder andere het zaadvissen en andere aspecten moet er slagvaardig gehandeld kunnen worden. Voor veel beslissingen heeft de KJMV, statutair gezien, de toestemming van de aandeelhouders nodig. Maar dan moeten die aandeelhouders er wel zijn. [N Holding] was ook al ontbonden. Wie of wat nu de uiteindelijk gerechtigde is, was voor KJMV volslagen onduidelijk geworden. Voor KJVL komt dit alles ook slecht uit. Een aantal jaren geleden is er al eens gesproken over het overnemen van deze aandelen. Toen had hij wel belangstelling, maar toen is het niet doorgegaan omdat PvIJ uiteindelijk niet wilde. Nu, met alle onzekerheden in de branche, en te verwachten verliesjaren 2009 en 2010, zit KJVL in een veel moeilijkere positie.Als nu aangeboden zou worden, zou KJVL wel willen kopen, mits voldaan zou worden aan de volgende voorwaarden:1 kosten van deskundige voor prijsbepaling en van notaris voor passeren zijn voor HN, tenslotte heeft KJVL hier niet om gevraagd;
2 deskundige opdragen om voor prijsberekening mosselcompromis toe te passen;
3 snel passeren, bij passeren voorschot betalen, later na prijsbepaling definitief afrekenen.
De tweede door PvIJ genoemde optie is voor KJVL niet reëel.
HN geeft aan dat mosselcompromis redelijk lijkt. Bij prijsbepaling waarbij deskundige geheel vrij is, kan prijs extreem hoog of extreem laag komen te liggen. Als er enkel uitgegaan wordt van de TPW’s dan kan de waarde [X verkoopcentrum B.V.] wel meer dan € 10 mio. zijn (…), maar wordt de huidige onzekere toestand én het ontbreken van voorraden voor volgend jaar zwaar gewogen, dan kan de waarde [X verkoopcentrum B.V.] ook op nihil uitkomen.(…)HN stelt, als het zover komt, als te benoemen deskundige voor het kantoor [X accountants] te [vestigingsplaats] . KJVL gaat daarmee akkoord, maar stelt op zijn beurt voor [kantoor X] uit [plaatsnaam] het voorwerk te laten doen. Zij zijn voldoende bekend met de ondernemen. Sneller en goedkoper.
HN vraagt zich af of [kantoor X] niet te veel betrokken is. (…)
HN vraagt aan PvIJ wat hij vindt van het inschakelen van [kantoor X] . En van de verder voorgestelde gang van zaken. (…)
PvIJ zou zich er het liefst niet mee bemoeien. Heeft het niet zo goed gevolgd. Kan hij het niet zwart op wit krijgen? Wat verwacht HN van hem. (…)”
In het verslag van de bespreking is vermeld dat is gesproken over de waarderingsmethode voor de prijs van de aandelen (mosselcompromis) en het hanteren van een minimumprijs voor de aandelen waardoor de schuldeisers van [appellante] zouden kunnen worden betaald en de te benoemen deskundige. Voorts is opgenomen dat [geïntimeerde sub 1] [persoon B] met het oog op eventuele uitkeringen van een eventueel overschot heeft gevraagd om bewijsstukken (aandeelhoudersregister of aandelenbewijs) waaruit blijkt dat [N Holding] aandeelhouder is van [appellante] .
3.1.19.
Bij brief van 14 november 2008 heeft [geïntimeerde sub 1] [persoon B] gewezen op de boete die genoemd is in de aandeelhoudersovereenkomst en heeft hij [persoon B] meegedeeld dat hij met het oog daarop geen andere mogelijkheid zag dan het aanbieden van de aandelen binnen de in de aandeelhoudersovereenkomst genoemde termijn. Verder heeft hij geschreven:
“Vraag is alleen of de prijsvaststelling volledig aan de te benoemen deskundige wordt overgelaten, of dat de deskundige de aanwijzing meekrijgt dat hij de waarderingsmethode uit het mosselcompromis moet gebruiken.Zeker als de waardering volgens het mosselcompromis gepaard kan gaan met de garantie van een minimumprijs, welke naar verwachting tenminste voldoende is om de schuldeisers te betalen, neig ikzelf naar het hanteren van het mosselcompromis. Jij zou mij nog uiterlijk maandag jouw ideeën hierover laten weten.”
3.1.20.
Bij e-mail van 25 november 2008 heeft [geïntimeerde sub 1] [persoon B] verzocht om alle administratie van [appellante] en meegedeeld dat nog geen antwoord was gekregen op de vraag of hij er mee instemt dat bij een eventuele overdracht de waarderingsmethode uit het mosselcompromis wordt gehanteerd. Verder vermeldt de e-mail:
“(…) Als je wilt dat wij bij de besluitvorming rekening houden met jouw wensen, dan zal je op z’n minst duidelijk moeten aangeven wat die wensen zijn.Zoals je weet moet er binnen enkele dagen – per aangetekende post – aangeboden zijn. Wij verzoeken u dan ook om uiterlijk morgen antwoord te geven. Als je je niet uitspreekt over zo’n duidelijke vraag als deze, moeten wij er wel van uitgaan dat je geen enkele voorkeur voor een waarderingsmethode hebt.
(…)”
3.1.21.
In de hierop volgende correspondentie met de advocaat van [persoon B] , heeft [geïntimeerde sub 1] nog eens gevraagd om bewijsstukken van het aandeelhouderschap in [appellante] en heeft hij verzocht om toezending van de administratie van [appellante] . In die correspondentie heeft de advocaat van [persoon B] [geïntimeerde sub 1] meegedeeld dat wanneer de aandelen worden aangeboden dit slechts tegen de marktwaarde kan zijn en heeft hij aangekondigd de rechtbank te verzoeken een vervanger van [geïntimeerde sub 1] aan te stellen.
3.1.22.
Op 27 november 2008 heeft [geïntimeerde sub 1] namens [appellante] de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] aan [X B.V.] aangeboden.
3.1.23.
Bij verzoekschrift van 5 december 2008 hebben [N Holding] en [persoon B] de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar te ontslaan. Dit verzoek is afgewezen.
3.1.24.
Begin december 2008 hebben [appellante] , middels haar vereffenaar [geïntimeerde sub 1] , en [X B.V.] [X accountants] (hierna: [X accountants] ) opdracht gegeven om de prijs van de aandelen vast te stellen, welke opdracht door [X accountants] is bevestigd. Bij e-mail van 14 januari 2009 heeft [geïntimeerde sub 1] naar aanleiding van die opdrachtbevestiging aan [X accountants] geschreven dat deze fouten bevat. [geïntimeerde sub 1] schrijft onder andere:
“(…) De opdracht is het vaststellen van de prijs van het 50% aandelenbezit dat Houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie heeft in [X verkoopcentrum B.V.] (…).
Ook schrijft u in deze alinea: ‘… de aandelen te waarderen…’, dit moet zijn: ‘… de prijs vast te stellen…’.”
3.1.25.
In het door [X accountants] opgestelde waarderingsrapport d.d. 20 maart 2009 met betrekking tot 50% van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] (hierna: het rapport) is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)Achtergrond van de waardering
De aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] worden gehouden door [X B.V.] en Houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie. Beide aandeelhouders bezitten 50% van de aandelen.Houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie is door de Kamer van Koophandel op 24 april 2008 ontbonden. Op grond van artikel 9.1 van de statuten van [X verkoopcentrum B.V.] is houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie gehouden haar aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] aan te bieden aan [X B.V.]
In dit kader is ons verzocht de waarde te bepalen van het aandelenbelang van Houdstermaatschappij [N B.V.] in liquidatie in [X verkoopcentrum B.V.]
Uitgangspunt waardebepalingDe waarde is bepaald op basis van een stand-alone situatie. Stand-alone wil zeggen dat de waarde van de onderneming wordt bepaald zonder nieuw beleid, gezien door de financiële bril van een hypothetische koper.Daarnaast is de waarde zowel gebaseerd op basis van een liquidatie als een going concern situatie.
Uitgaande van liquidatie wil zeggen dat de directe opbrengstwaarde van de onderneming wordt berekend.
Uitgaande van going-concern wil zeggen dat de indirecte opbrengstwaarde van de onderneming wordt berekend.(…)WaarderingsdatumHet moment waarop de waarde van het object is berekend is 1 januari 2009.
(…)
3Historische financiële resultaten en prognoses
3.1
Algemeen
(…)Bij het waarderen van de aandelen op basis van de indirecte opbrengstwaarde zal de discounted cashflow-methode worden gebruikt. Deze methode voor de waardebepaling van aandelen gaat uit van de contante waarde van de toekomstige geldstromen. Met het oog hierop zijn door ons prognoses opgesteld op basis van de beschikbare informatie en het doen van een aantal aannames.Wij benadrukken het onzekere karakter van de prognoses. De producten die [X verkoopcentrum B.V.] en haar dochteronderneming (i.c. mosselen en oesters) kweekt zijn natuurproducten. De ontwikkeling hiervan is afhankelijk van diverse omstandigheden die niet alle beïnvloedbaar zijn (bijvoorbeeld weersomstandigheden). Dit en de grillige prijsontwikkeling aan de veiling maken het voorspellen van toekomstige omzet bijzonder lastig. De resultaten van [X verkoopcentrum B.V.] (geconsolideerd) vertonen aanzienlijke schommelingen over de jaren heen. Om deze reden zijn de prognoses beperkt tot de jaren 2009 en 2010 aangezien wij ons voor deze jaren gedeeltelijk kunnen baseren op inventarisatiegegevens van aanwezig mosselzaad per ultimo 2008. Deze prognoses hebben als basis gediend voor de in de eindwaarde betrokken geldstromen.(…)
3.2
Uitgangspunten prognoses
De historische resultaten lopen sterk uiteen. Geconsolideerd was in 2007 sprake van een verlies ad € 466.000, terwijl in 2008 op basis van de conceptcijfers een winst van € 716.000 is gerealiseerd. Het eigen vermogen was over de periode 2005 tot en met 2007 negatief (ultimo 2007 -/- € 527.000) en wordt met het resultaat 2008 weer positief (€ 314.000).
De inmiddels in uitvoering genomen investering in een mosselzaadinstallatie (MZI) is de belangrijkste reden waarom is gekozen voor het opstellen van prognoses in continuïteit. Er is uitgegaan van continuïteit voor alle vennootschappen. Het in standhouden van de vennootschappen heeft overigens tevens een relatie met de per vennootschap toegekende zaadvisquota.(…)
4Waardering
4.1
Algemeen
Vanwege de negatieve resultaten en het negatieve eigen vermogen kunnen vragen worden gesteld bij de continuïteit van de onderneming. In geval van dreigende discontinuïteit wordt de waardering van de onderneming gebaseerd op de directe opbrengstwaarde bestaande uit het zichtbare eigen vermogen verhoogd met de eventuele stille reserves.
Uit het feit dat de aanzienlijke investering in de MZI inmiddels in uitvoering is genomen, kan worden afgeleid dat het voornemen bij het management bestaat tot continuering van de bedrijfsvoering.
Op grond van bovenstaande zijn wij van mening dat de prijs van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] gebaseerd dient te worden op de indirecte opbrengstwaarde.
Wel hebben wij, ter referentie, de directe opbrengstwaarde van de aandelen weergegeven.
4.2
Waardering directe opbrengstwaarde
(…)De waarde van de aandelen ultimo 2008 komt hiermee op € 742.000; voor 50% van de aandelen is dit € 371.000.
Een belangrijke nuance hierbij is dat hierin niet het effect is meegenomen van de inmiddels in uitvoering genomen investering in de MZI. Dit betekent dat een aanzienlijk bedrag inmiddels niet meer in liquide middelen aanwezig is. Of ditzelfde bedrag bij verkoop van de MZI kan worden verkregen is de vraag. Daarnaast zal de subsidie ad € 500.000 op de MZI waarschijnlijk niet kunnen worden geïncasseerd wanneer de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. Een eventueel verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde leidt tot een correctie op de directe opbrengstwaarde.
Ook ten aanzien van de voorraden zou een verschil kunnen ontstaan tussen de boekwaarde en de opbrengst in geval van verkoop. Tot slot is geen rekening gehouden met personele verplichtingen bij staking van de onderneming.
4.3
Waardering indirecte opbrengstwaarde
Voor de bepaling van de indirecte opbrengstwaarde kan de zogenaamde discounted cashflow methode worden gehanteerd. Deze methode bepaalt de waarde van een onderneming door de toekomstige geldstromen contant te maken tegen de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet. Deze vermogenskostenvoet bestaat uit de rente op het vreemd vermogen (gecorrigeerd voor het belastingvoordeel) en een rendementseis op het eigen vermogen.
De geldstromen in de jaren 2009 en 2010 zijn aanmerkelijk negatief. De investering in de MZI is de belangrijkste reden voor de negatieve geldstroom in 2009.
De geldstromen in de eindwaarde zijn eveneens negatief. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de investering in de MZI niet wordt terugverdiend. De contante waarde van de geldstromen in de prognoseperiode is (aanmerkelijk) negatief.
De conclusie hieruit is dat geen sprake is van waardecreatie en dat de waarde van de aandelen dan ook op nihil moet worden gesteld.
(…)”
3.1.26.
Bij akte van 28 juli 2009 zijn de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] aan [X B.V.] geleverd tegen betaling door [X B.V.] van € 1,-.
3.1.27.
Bij akte van schuldoverneming van 28 juli 2009 heeft [appellante] een vordering van € 82.980,12 op [N Ltd] en een vordering van € 98.500,- op [N Ltd] overgedragen aan [X B.V.] tegen betaling door [X B.V.] van € 181.480,12, waarbij een bedrag van € 107.499,- is voldaan door verrekening. [N Ltd] en [N Ltd] waren gelieerd aan [appellante] en [persoon B] en zijn failliet gegaan.
3.1.28.
Op 14 december 2009 stuurt [persoon B] een email aan [geïntimeerde sub 1] waarin hij onder meer schrijft:
“teneinde het door u verzochte bewijs ter zake van het aandeelhouderschap door [N Holding] in de [appellante] te kunnen leveren eerst nodig is dat [N Holding] in “good standing” wordt gebracht. Wederom bericht ik u dat zulks op afzienbare termijn het geval zal zijn.”
3.1.29.
Bij akte van schuldoverneming van 7 december 2010 heeft [appellante] ingevolge een tussen [appellante] en [X verkoopcentrum B.V.] in oktober 2010 gesloten overeenkomst een vordering van € 293.289,26 op [persoon B] overgedragen aan [X verkoopcentrum B.V.] tegen kwijtschelding van een vordering van [X verkoopcentrum B.V.] op [appellante] van € 109.008,40.
3.1.30.
[geïntimeerde sub 1] heeft het rapport van [X accountants] op 28 oktober 2011 aan [persoon B] toegezonden.
3.1.31.
Op verzoek van [N Holding] bij brief van 16 september 2016 heeft de Kamer van Koophandel te [vestigingsplaats] [N Holding] op 17 oktober 2016 ingeschreven in het handelsregister als mede-vereffenaar van [appellante] .
3.1.32.
Op 31 oktober 2016 heeft [geïntimeerde sub 1] de KvK geïnformeerd dat de vereffening is beëindigd en heeft hij de stukken ter rekening en verantwoording aan de KvK toegezonden.
3.1.33.
Bij verzoekschrift van 28 februari 2017 heeft [N Holding] de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht de vereffening te heropenen, met benoeming van [N Holding] als vereffenaar en met ontslag van [geïntimeerde sub 1] voor zover hij nog als vereffenaar mocht gelden. Bij beschikking van 19 juli 2017 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Bij beschikking van 19 april 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch deze uitspraak in hoger beroep vernietigd en de vereffening heropend, waarbij [N Holding] als vereffenaar is benoemd.
3.1.34.
[appellante] heeft ter verzekering van het recht op levering van 50% van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] op 28 juli 2020 conservatoir beslag tot levering van die aandelen gelegd.
3.1.35.
Bij brief van 15 januari 2021, gericht aan [geïntimeerde sub 1] , [X B.V.] en [persoon A] , heeft [appellante] bij monde van haar raadsman op grond van misbruik van omstandigheden de vernietiging ingeroepen van de koopovereenkomst, althans het samenstel van rechtshandelingen, op basis waarvan de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] aan [X B.V.] zijn overgedragen voor € 1,-.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In eerste aanleg vordert [appellante] in conventie, na eiswijziging, jegens [geïntimeerden] , samengevat, (A) te verklaren voor recht dat de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] niet zijn overgedragen en (B) dat [geïntimeerden] jegens haar aansprakelijk zijn wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot doorzending van de brief van 27 februari 2008 van de KvK, wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de aandeelhoudersovereenkomst in samenhang met de statuten van [X verkoopcentrum B.V.] , wegens onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:9 BW en wegens een door hen zelfstandig en in groepsverband met [geïntimeerde sub 1] en/of [notaris] , gepleegde onrechtmatige daad, met (D) veroordeling van [geïntimeerden] tot schadevergoeding op te maken bij staat. Subsidiair, voor het geval de vordering onder (A) niet toewijsbaar is, vordert [appellante] (C) veroordeling van [X B.V.] tot vergoeding van schade aldus dat [X B.V.] de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] die [appellante] voorheen hield terug dient te leveren tegen restitutie van de koopsom van
€ 1,-.
Jegens [geïntimeerde sub 1] vordert [appellante] (E) om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde sub 1] aansprakelijk is wegens onbehoorlijke taakvervulling en een zelfstandig en in groepsverband met [persoon A] / [X B.V.] gepleegde onrechtmatige daad en (F) [geïntimeerde sub 1] te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Tot slot vordert [appellante] [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerden] in de kosten van het geding te veroordelen, inclusief beslagkosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] stelt dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld, misbruik maken van recht dan wel toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten. Zij hebben volgens [appellante] in strijd met de door hen aanvaarde taak om zakelijke post aan [persoon B] door te sturen de brief van 27 februari 2008 van de KvK welbewust niet doorgestuurd, teneinde de aanbiedingsregeling bij ontbinding van [appellante] te forceren. Vervolgens hebben zij volgens [appellante] bewust aangestuurd op de ontbinding van [appellante] door de KvK en op benoeming van ‘hun huisvriend’ [geïntimeerde sub 1] tot vereffenaar, teneinde de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] in handen te krijgen, niettegenstaande de mededeling van [persoon B] medio 2008 dat hij binnen [appellante] ‘orde op zaken’ ging stellen. Daarmee hebben zij in strijd gehandeld met de aandeelhoudersovereenkomst nu [persoon A] wist van de (voortdurende en onafgebroken) betrokkenheid van zijn broer [persoon B] als UBO van [appellante] . [persoon A] en de notaris hebben bij het verzoek tot benoeming van de vereffenaar verzwegen dat, naar zij wisten of moesten begrijpen, [N Holding] niet was opgeheven en al op grond van de statuten als vereffenaar van [appellante] gold en dat de ontbinding van [appellante] als vermeld in het handelsregister op een misverstand berustte. Zij hebben de rechtbank onjuist voorgelicht door te stellen dat er geen directie van [appellante] bekend was en sprake was van een noodzaak om de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] over te dragen om de continuïteit van [X verkoopcentrum B.V.] te waarborgen. Gelet op de bestaande joint venture verhoudingen en de (ratio van de) aandeelhoudersovereenkomst, hadden [geïntimeerden] volgens [appellante] de ontbinding door de KvK niet mogen aangrijpen om de overdracht van de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] af te dwingen, met de dreiging van een volgens hen te verbeuren contractuele boete. [appellante] wijst erop dat [geïntimeerden] er gelet op de samenwerking in [X verkoopcentrum B.V.] en de daarbinnen geldende normen van fraternaliteit en loyaliteit, voor hadden kunnen en moeten kiezen om de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] te verhangen naar [N Holding] , hetgeen volgens [appellante] in de zomer van 2008 tussen [persoon A] en [persoon B] is besproken en waardoor de beslotenheid van de samenwerking tussen de broers geheel behouden zou zijn gebleven. Daarnaast hebben [geïntimeerden] volgens [appellante] onrechtmatig gehandeld doordat zij onvoldoende en onjuiste informatie aan [X accountants] omtrent [X verkoopcentrum B.V.] hebben verstrekt en hebben meegewerkt aan de aandelenoverdracht voor € 1,-, wetende dat de prijs voor de aandelen niet was vastgesteld zoals bepaald in artikel 8 en 9 van de statuten en wetende dat die prijs veel te laag was. In dit verband stelt [appellante] dat [N Holding] / [persoon B] ten onrechte volledig buiten de totstandkoming van de waardering door [X accountants] zijn gehouden. Volgens [appellante] hadden [geïntimeerden] in de gegeven omstandigheden af moeten zien van de aanbiedingsregeling, waartoe sub c van de aanbiedingsregeling ook de mogelijkheid bood, en hebben zij misbruik gemaakt van recht door de aandelen niettemin over te dragen. Het handelen van [persoon A] dient volgens [appellante] te worden toegerekend aan [X B.V.] .
[appellante] heeft de eis en de grondslag daarvan bij akte gewijzigd en in aanvulling op de hiervoor genoemde stellingen aangevoerd dat de koopovereenkomst dan wel het samenstel van rechtshandelingen op basis waarvan de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] aan [X B.V.] zijn overgedragen, nietig is.
3.2.3.
[appellante] stelt verder dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij, wetende dat er geen werkelijke grond voor ontbinding van [appellante] bestond en wetende dat [appellante] op grond van de statuten van rechtswege vereffenaar was, zijn benoeming als vereffenaar heeft aanvaard. Daarnaast heeft hij onrechtmatig gehandeld doordat hij met die wetenschap, gelet op de joint venture verhoudingen en de (ratio van de) aandeelhoudersovereenkomst, de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] niet heeft aangeboden aan (een vennootschap van) [persoon B] maar in strijd met die aandeelhoudersovereenkomst en de statutaire aanbiedingsregeling aan [X B.V.] voor een met [geïntimeerden] overeengekomen koopprijs van € 1,-, terwijl de prijs, naar [geïntimeerde sub 1] wist of behoorde te weten, niet in overeenstemming met de statutaire regeling omtrent de prijsaanbieding was vastgesteld en die prijs veel te laag was. Daarnaast heeft [geïntimeerde sub 1] [appellante] op onrechtmatige wijze benadeeld (en [persoon A] bevoordeeld) door de overdracht bij akte van 7 december 2010 van de vordering van [appellante] op [persoon B] van € 293.298,26 voor € 109.008,40 zonder dat daartoe enige noodzaak bestond. Volgens [appellante] had [geïntimeerde sub 1] de vordering aan [N Holding] moeten verkopen of met [persoon B] moeten afwikkelen. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde sub 1] niet de van hem te vergen zorgvuldigheid als vereffenaar betracht en de belangen van [appellante] / [persoon B] onnodig en onevenredig geschaad door het ten onrechte doorzetten van de vereffening, het niet betrekken van [N Holding] / [persoon B] als (mede)vereffenaar bij de vaststelling van de prijs van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] en het schenden van de aandeelhoudersovereenkomst. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde sub 1] daardoor zijn taak als vereffenaar onbehoorlijk vervuld als bedoeld in artikel 2:9 BW en treft hem ter zake een ernstig verwijt.
3.2.4.
[appellante] stelt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerden] , gesteund door de [notaris] , hebben samengespannen en hun feitelijk handelen met nadruk onderling hebben afgestemd met als doel de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] voor een fractie van de werkelijke waarde daarvan en zelfs voor niets over te hevelen naar het vermogen van [X B.V.] , en daarmee indirect dat van [persoon A] als belanghebbend enig aandeelhouder. Dat gezamenlijk streven is uitgemond in de verkoop en levering van de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] tegen bedrag van 1,-. [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] hebben zowel ieder voor zich als tezamen door hun schuld onrechtmatig schade toegebracht aan het vermogen van [appellante] , terwijl de kans op het aldus toebrengen van schade ieder van hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. [persoon A] en [geïntimeerde sub 1] zijn volgens [appellante] hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.
3.2.5.
[appellante] heeft de eis en de grondslag daarvan bij akte gewijzigd en in aanvulling op de hiervoor genoemde stellingen aangevoerd dat de koopovereenkomst dan wel het samenstel van rechtshandelingen op basis waarvan de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] aan [X B.V.] zijn overgedragen, nietig is. Die nietigheid vloeit volgens [appellante] voort uit twee gronden.
Enerzijds is de koopovereenkomst vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden. In dat verband stelt [appellante] dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerden] wisten of moesten begrijpen dat [appellante] door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het aangaan van de koopovereenkomst en dat zij niettemin de totstandkoming van de koopovereenkomst hebben bevorderd, ofschoon hetgeen zij wisten of moesten begrijpen hen daarvan had behoren te weerhouden. Daarbij wijst [appellante] op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de hiervoor genoemde wetenschap van [geïntimeerde sub 1] en [persoon A] . Daarnaast wijst zij er op dat sprake was van een ‘economische dwangpositie’ doordat [geïntimeerden] hebben gedreigd met het verbeuren van een boete als genoemd in de aanbiedingsregeling onder b en doordat [appellante] werd aangestuurd door [geïntimeerde sub 1] en daardoor niet ‘voor zichzelf’ kon spreken.
Anderzijds stelt [appellante] dat de koopovereenkomst, althans de daaraan ten grondslag liggende besluiten van de organen van [X verkoopcentrum B.V.] en daarmee de koopovereenkomst, nietig is/zijn wegens schending van de aandeelhoudersovereenkomst, waartoe zij het volgende aanvoert. De aandeelhoudersovereenkomst vormt een uitwerking van de (voorgenomen) persoonsgebonden samenwerking tussen [persoon B] en [persoon A] binnen (de onderneming van) [X verkoopcentrum B.V.] , waarmee is bedoeld dat de onderneming van de familie [geïntimeerde sub 3] door [persoon B] en [persoon A] zou worden gecontinueerd. Daarbij was er geen strikte scheiding tussen eigenaarschap en bestuur, maar van een ‘joint control’. De samenwerking werd genormeerd door normen van onder meer fraternitas en loyaliteit. Deze samenwerking tussen [persoon B] en [persoon A] was in 2008, niettegenstaande de ontbinding van [appellante] door de KvK, niet geëindigd. Doorwerking van de aandeelhoudersovereenkomst in de vennootschappelijke verhoudingen brengt mee dat artikel 9 van de statuten van [X verkoopcentrum B.V.] zo moet worden uitgelegd dat in de gegeven omstandigheden geen aanbiedingsplicht bestond, dan wel dat de aanbiedingsplicht op grond van de redelijkheid en billijkheid als genoemd in artikel 2:8 lid 2 BW, ingekleurd door de fraternitas-norm en loyaliteitsplicht, buiten toepassing diende te blijven. Voor de uitleg van artikel 9 wijst [appellante] enerzijds op de uitzonderingen op de aanbiedingsplicht die in artikel 9 van de statuten zelf zijn genoemd en anderzijds op de wijze waarop [persoon A] en [persoon B] de beslotenheid hebben vormgegeven in de aandeelhoudersovereenkomst. De beslotenheid van de samenwerkingsrelatie tussen [persoon A] en [persoon B] kon in overeenstemming met de aandeelhoudersovereenkomst behouden blijven door de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] te verhangen naar [N Holding] .
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerden] hebben in strijd hiermee de aanbiedingsregeling toegepast. Dit heeft volgens [appellante] tot gevolg dat de koopovereenkomst op grond waarvan de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] aan [X B.V.] zijn verkocht, geen geldige oorzaak heeft gehad als bedoeld in artikel 3:84 lid 1 BW en daarom nietig of non-existent is, dan wel dat het in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst genomen besluit van de aandeelhouders van [X B.V.] en [geïntimeerde sub 1] binnen [X verkoopcentrum B.V.] , op basis van de blokkeringsregeling in de statuten, als nietig wordt aangemerkt en daarmee ook de koopovereenkomst nietig is.
3.2.6.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
In reconventie vordert [X B.V.] opheffing van het door [appellante] gelegde beslag dan wel veroordeling van [appellante] tot opheffing daarvan op straffe van het verbeuren van een dwangsom, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
3.2.7.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [X B.V.] in haar vorderingen, althans tot de afwijzing daarvan met veroordeling van [X B.V.] in de kosten van het geding in reconventie. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.8.
In het tussenvonnis van 2 december 2020 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank proces-verbaal opgemaakt.
3.2.9.
In het eindvonnis van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank de vorderingen in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in zowel conventie als reconventie.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover daarin de vorderingen in conventie zijn afgewezen en de vorderingen in reconventie zijn toegewezen. [appellante] vordert kort samengevat, na dit ter zitting verder te hebben verduidelijkt en toegelicht, dat het hof:
in conventie
jegens [geïntimeerden]
primair:
A. voor recht verklaart dat de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] niet zijn overgedragen aan [X B.V.] wegens het ontbreken van een geldige titel voor overdracht;
B. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] jegens [appellante] aansprakelijk zijn, wegens:
(i) toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot doorzending van de brief van 27 februari 2008 van de KvK; en
(ii) toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de aandeelhoudersovereenkomst in samenhang met de statuten en wegens onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:9 BW; en
(iii) een door hen zelfstandig alsook in groepsverband met [geïntimeerde sub 1] en/of [notaris] , gepleegde onrechtmatige daad as bedoeld in artikel 6:162 BW juncto 6:166 BW;
en
C. [geïntimeerden] veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
D. onder de voorwaarde dat vordering A niet wordt toegewezen, [X B.V.] jegens [appellante] veroordeelt tot schadevergoeding anders dan in geld als bedoeld in artikel 6:103 BW, aldus dat [X B.V.] de aandelen voorheen gehouden door [appellante] dient terug te leveren, voor rekening van [X B.V.] , waartegenover [appellante] de door [X B.V.] betaalde koopsom van € 1,- zal restitueren;
jegens [geïntimeerde sub 1]
E. voor recht verklaart dat [geïntimeerde sub 1] voor de door hem veroorzaakte schade jegens [appellante] aansprakelijk is wegens onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:9 BW, alsook wegens een door hem zelfstandig alsook in groepsverband met [geïntimeerden] , gepleegde onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW juncto 6:166 BW;
F. [geïntimeerde sub 1] veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
in reconventie
[X B.V.] niet ontvankelijk verklaart in haar vordering, dan wel deze afwijst,
in conventie en reconventie
met veroordeling van [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] in de kosten van het geding.
Vaststelling van de feiten door de rechtbank onjuist?
3.4.
Volgens grief 1 heeft de rechtbank de feiten incompleet en daarmee onjuist vastgesteld. De ten onrechte niet opgenomen vaststaande feiten heeft de rechtbank bovendien niet bij de beoordeling van het geschil betrokken, aldus [appellante] .
Deze grief kan niet slagen. Dat andere door [appellante] naar voren gebrachte feiten niet zijn opgenomen bij de vaststelling van de feiten, leidt niet tot het oordeel dat de feiten die de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, niet juist zijn vastgesteld. Het hof heeft hiervoor onder rov. 3.1 een eigen overzicht gegeven van de feiten waarvan in dit geschil wordt uitgegaan. Voor zover door [appellante] bij grief 1 stellingen en producties onder de aandacht van het hof zijn gebracht die relevant zijn voor de beoordeling, zullen deze worden betrokken bij de inhoudelijke beoordeling.
De ontbinding van [appellante] ; afspraak doorsturen van de post?
3.5.
Het hof ziet aanleiding om grief 10 eerst te bespreken. Met grief 10 klaagt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte haar verwijten ten aanzien van het niet doorsturen van de post heeft gepasseerd. [appellante] voert daartoe aan dat [geïntimeerden] ten onrechte de brieven van de KvK niet hebben doorgestuurd, waar dat wel was afgesproken en had gemoeten. Daardoor hebben [geïntimeerden] de kans aan [appellante] ontnomen om tijdig maatregelen te treffen om haar ontbinding te voorkomen.
3.6.
Tussen partijen staat vast dat [appellante] op 24 april 2008 door de KvK is ontbonden en dat voor die datum [N Holding] als haar bestuurder was uitgeschreven. Uit de brieven van de KvK (3.1.10 en 3.1.11) blijkt dat [appellante] is ontbonden wegens het gedurende vele jaren niet deponeren van de jaarrekeningen, het niet doen van belastingaangifte en het niet voldoen van bedragen aan de KvK. Tegen de ontbindingsbeslissing kon [appellante] bij de KvK tot 7 juni 2008 bezwaar maken. [appellante] heeft nagelaten om (tijdig) bezwaar te maken, althans haar brief van 28 mei 2008 is zonder enig gevolg gebleven (3.1.12). Voor zover [appellante] (impliciet) bestrijdt dat de beslissing van de KvK om [appellante] te ontbinden onjuist was, omdat deze wist dan wel behoorde te weten dat [appellante] nog een actieve vennootschap was en daardoor niet opgehouden te bestaan, is deze stelling niet relevant. [appellante] is ontbonden door de KvK, dit besluit is onherroepelijk geworden, en door de ontbinding diende vervolgens de vereffening plaats te vinden.
3.7.
Nu het [appellante] is die zich beroept op het bestaan van een afspraak op grond waarvan [geïntimeerden] gehouden waren de post van [appellante] door te sturen, is het aan [appellante] om voldoende feiten te stellen dat een dergelijke afspraak tussen [appellante] en [geïntimeerden] bestaat. De enkele stelling dat deze afspraak bestaat, tegenover de betwisting daarvan door [geïntimeerden] is niet voldoende. Door [appellante] is niet gesteld op welk moment en hoe de afspraak tot stand is gekomen en welke personen deze afspraak hebben gemaakt. Daarmee heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan en komt het hof niet toe aan het door [appellante] aangeboden bewijs. Ook anderszins heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat het de verantwoordelijkheid was van [geïntimeerden] om de brief van 27 februari 2008 door te sturen. Nu onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat sprake is van een verbintenis tussen [appellante] en [geïntimeerden] op dit punt, is er ook geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot doorzending van de brief van 27 februari 2008 van de KvK. Grief 10 faalt.
Daarnaast heeft [geïntimeerden] er terecht op gewezen dat zelfs indien tussen [appellante] en [geïntimeerden] een afspraak tot het doorsturen van de post zou hebben bestaan, (causaal) verband tussen het niet doorsturen van de brief van 27 februari 2008 van de KvK en de latere ontbinding van [appellante] ontbreekt.
De positie van [N Holding] en aanstelling [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar
3.8.
Het hof zal de grieven 7 en 9 gezamenlijk behandelen. In deze grieven komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat aan [geïntimeerde sub 1] en [persoon A] geen verwijt kan worden gemaakt bij het verzoek tot aanstelling van [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar en de aanvaarding daarvan door [geïntimeerde sub 1] . Voorts heeft de rechtbank, volgens [appellante] , ten onrechte niet gereageerd op de stelling dat [geïntimeerde sub 1] onbevoegd was [appellante] zelfstandig te vertegenwoordigen.
3.9.
[appellante] voert in dit geding aan (en baseert op die feitelijke stellingen deels ook haar vorderingen) dat er geen noodzaak was om over te gaan tot de benoeming van [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar. Immers, [N Holding] is nooit als rechtspersoon opgehouden te bestaan, was nog bestuurder van [appellante] en is dan ook ten onrechte geen vereffenaar geworden. [persoon A] en [geïntimeerde sub 1] wisten dit, aldus [appellante] . Dit blijkt volgens [appellante] onder meer uit het feit dat zij wisten dat [persoon B] de uiteindelijke rechthebbende (“Ultimate Benifcial Owner” ofwel “UBO”) was van [N Holding] , deze kon vertegenwoordigen als aandeelhouder en bestuurder van [appellante] en zo ook als middellijk aandeelhouder in [X verkoopcentrum B.V.] . Tot slot heeft [persoon B] , voor de benoeming van [geïntimeerde sub 1] , tijdens een verblijf in het familiehuis in Griekenland aan [persoon A] medegedeeld dat [N Holding] nog bestond.
3.10.
Vast staat dat ten tijde van het verzoek tot benoeming van [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar in 2008 uit het uittreksel van [appellante] in het Nederlandse handelsregister bleek dat [N Holding] als haar bestuurder was uitgeschreven. Het hof heeft hiervoor in 3.6 overwogen dat tussen partijen vast staat dat [appellante] op 24 april 2008 door de KvK is ontbonden en dat deze ontbinding de vereffening van [appellante] tot gevolg had. [N Holding] noch [persoon B] heeft deze vereffening destijds ter hand genomen. Dit had tot gevolg dat [persoon A] , als middellijk medeaandeelhouder van [X verkoopcentrum B.V.] , [notaris] (hierna: de notaris) om advies heeft gevraagd, welk advies inhield dat er een vereffenaar benoemd moest worden.
3.11.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] geen verwijt kan worden gemaakt bij het verzoek tot aanstelling van een vereffenaar van het vermogen van [appellante] . [N Holding] was als opgeheven geregistreerd in het handelsregister in Curaçao. Op het advies van de notaris om, in deze omstandigheden, een vereffenaar te benoemen mochten [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] afgaan. Evenmin kan [geïntimeerde sub 1] een verwijt worden gemaakt de benoeming als vereffenaar te aanvaarden. [appellante] heeft niet onderbouwd waarom [N Holding] , in weerwil van de in het handelsregister in Curaçao vermelde opheffing van [N Holding] , toch al die tijd aandeelhouder en bestuurder van [appellante] was gebleven. Ook nadat [geïntimeerde sub 1] de vereffening ter hand had genomen, kon door [persoon B] het aandeelhouderschap van [N Holding] niet worden aangetoond. [appellante] heeft gesteld dat [persoon B] richting [persoon A] heeft meegedeeld dat [N Holding] nog bestond. [geïntimeerden] heeft dit betwist, zodat naar het oordeel van het hof niet vast staat dat een dergelijke mededeling is gedaan. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat uit de correspondentie tussen [persoon B] en [geïntimeerde sub 1] (3.1.16-3.1.17) of het verslag van de bespreking op 13 november 2008 (3.1.18) niet blijkt dat [persoon B] dit standpunt toen innam. Ook indien [persoon B] richting [persoon A] heeft meegedeeld dat [N Holding] nog bestond, legt dit onvoldoende gewicht in de schaal ten opzichte van hetgeen volgens objectieve bronnen beschikbaar was over [N Holding] .
Voor zover [appellante] klaagt dat de rechtbank niet heeft gerespondeerd op de stelling dat [geïntimeerde sub 1] niet zelfstandig bevoegd was [appellante] te vertegenwoordigen, faalt deze klacht. [appellante] heeft de stelling dat [N Holding] naast [geïntimeerde sub 1] vereffenaar is geweest ingetrokken tijdens de zitting in eerste aanleg. Los daarvan is onjuist dat [geïntimeerde sub 1] na rechtsgeldige benoeming als vereffenaar niet zelfstandig bevoegd was (artikel 2:23a lid 2 BW). De grieven 7 en 9 falen.
De aanbiedingsregeling
3.12.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de aanbiedingsregeling uit de statuten diende te worden toegepast, dat die correct zou zijn toegepast en dat [geïntimeerden] daaraan mochten meewerken. [appellante] klaagt bovendien dat het beroep op de nietigheid van de koopovereenkomst wegens strijd met de aandeelhoudersovereenkomst ten onrechte door de rechtbank is gepasseerd.
3.13.
[appellante] voert allereerst aan dat de rechtbank ten onrechte de statutaire regeling niet heeft uitgelegd in overeenstemming met het doel en de strekking van de aandeelhoudersovereenkomst. Deze aandeelhoudersovereenkomst bindt [persoon B] en [persoon A] in privé en werkt in vennootschapsrechtelijke zin door in artikel 9 van de statuten. Deze moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Het boetebeding onder b van de aanbiedingsregeling in de aandeelhoudersovereenkomst was in de ontstane situatie niet van toepassing. Dit alles heeft tot gevolg dat de in artikel 9 opgenomen statutaire aanbiedingsregeling buiten toepassing had dienen te blijven, althans dat [X B.V.] op grond van die aandeelhoudersovereenkomst had moeten afzien van de overname van de aangeboden aandelen, aldus [appellante] .
Uitleg van de statuten en aandeelhoudersovereenkomst
3.14.
Het hof stelt voorop dat naar huidige rechtsopvatting statuten objectief moeten worden uitgelegd, in ieder geval in beginsel. In dit geval is relevant dat [persoon B] en [persoon A] een aandeelhoudersovereenkomst hebben gesloten (zie 3.1.7). De aandeelhoudersovereenkomst moet volgens de Haviltex-maatstaf worden uitgelegd (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Daarbij komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen. Het hof zal de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst in het navolgende in onderling verband en samenhang beschouwen. Daarbij is ook van belang dat de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten tegelijkertijd bij dezelfde notaris tot stand zijn gekomen. Dat betekent dat bij de uitleg van de statuten aan de gemeenschappelijke partijbedoeling betekenis kan toekomen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval die door partijen zijn aangevoerd.
3.15.
Uit artikel 9 lid 1 van de statuten blijkt dat de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] onder meer moeten worden aangeboden in geval van de ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon. Uit de aandeelhoudersovereenkomst volgt dat de aandelen [X verkoopcentrum B.V.] , onder meer, moeten worden aangeboden indien de ondergetekende (lees: [persoon A] of [persoon B] ), direct of indirect, niet meer de directie voert over de door hem vertegenwoordigende vennootschap (lees: [X B.V.] of [appellante] ). Onderdeel b van de aanbiedingsregeling uit de aandeelhoudersovereenkomst bepaalt voorts dat indien niet binnen aan maand aan deze aanbiedingsplicht wordt voldaan de nalatige aandeelhouder een onmiddellijk opeisbare boete verbeurt van één miljoen gulden. De aanbiedingsverplichtingen in de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst zijn niet strijdig aan elkaar en vullen elkaar aan. Uit de tekst van de aandeelhoudersovereenkomst kan niet worden afgeleid dat de boeteclausule niet van toepassing was. Immers, die aanbiedingsplicht bestaat op het moment dat één van de ondergetekenden geen directie meer voert over de aandeelhouder in [X verkoopcentrum B.V.] , direct (in geval van [persoon A] ) dan wel indirect (in geval van [persoon B] via de tussen holding [N Holding] ). [N Holding] was op 8 januari 2008 als enig bestuurder van [appellante] uitgeschreven. Een andere bestuurder is destijds niet geregistreerd en [appellante] had op dat moment geen aanwijsbare bestuurder meer. Uit de tekst van de statuten in samenhang met de aandeelhoudersovereenkomst volgt dat de aanbiedingsverplichting was geactiveerd in de gegeven omstandigheden, terwijl de boeteclausule van toepassing was.
3.16.
[appellante] voert verder aan dat het doel van de aanbiedingsregelingen in de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst was om de beslotenheid van de samenwerking tussen de broers volledig te behouden zolang deze samenwerking voortduurde. Volgens [appellante] was [persoon B] nog wel degelijk betrokken bij [X verkoopcentrum B.V.] . [persoon B] in de rol van de meer ontwikkelende/innoverende factor terwijl [persoon A] als de meer operationele man had te gelden. De samenwerking tussen de broers bestond nog en dit zou de aanbiedingsregeling opzij zetten, althans er had onder die omstandigheid geen toepassing aan mogen worden gegeven, aldus [appellante] .
3.17.
[appellante] heeft haar stellingen, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] , dat [persoon B] nog betrokken was bij [X verkoopcentrum B.V.] ten tijde van de aanbieding van de aandelen onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt veeleer het tegendeel; [persoon B] was, in ieder geval in de periode dat hij in Ierland woonde en daar zijn bedrijven runde, niet actief betrokken bij de bedrijfsvoering van [X verkoopcentrum B.V.] en liet deze met (stem)volmachten volledig aan zijn broer [persoon A] over. Hij was geen actieve bestuurder dan wel aandeelhouder in [X verkoopcentrum B.V.] en als zodanig was er geen sprake van een (actieve) samenwerking tussen beide broers in [X verkoopcentrum B.V.] in de jaren voor en rond de aanbiedingsregeling. Ook uit de houding van [persoon B] nadat [appellante] was ontbonden, blijkt niet dat hij actief betrokken was bij [X verkoopcentrum B.V.] of dat nog sprake was van een samenwerking tussen de broers. Daar komt bij dat het uitschrijven van [N Holding] als bestuurder van [appellante] , wegens haar opheffing zoals volgde uit het handelsregister in Curaçao, en het ontbinden van [appellante] te wijten waren aan het gebrek aan handelen van de zijde van [appellante] , dan wel [persoon B] , zelf. [appellante] heeft niet voldoende onderbouwd waarom [geïntimeerden] in die gegeven omstandigheden niet mocht afgaan op de informatie in de handelsregisters. Het hof verwijst mede naar wat hierover onder 3.6 is overwogen. De gevolgen van de uitschrijving van [N Holding] als bestuurder en de ontbinding van [appellante] dienen dan ook voor rekening en risico komen van [appellante] te komen. Uit zowel de tekst van de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst volgt dat het defungeren van het bestuur van [appellante] als ook het ontbinden van die laatste reden geven om de aandelen te moeten aanbieden aan de andere aandeelhouder. Het feit dat de statuten ruimte bieden aan [X B.V.] om geen gebruik te maken van de aanbiedingsregeling doet aan het voorgaande niet af.
3.18.
Voor zover [appellante] ook in hoger beroep nog aanvoert dat artikel 2:8 BW dan wel de “fraternitas-norm” of “loyaliteitsplicht” er toe had moeten leiden dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] geen uitvoering hadden mogen geven aan de aanbiedingsregeling, overweegt het hof als volgt. Uit de stellingen van [appellante] en de overgelegde stukken, de aandeelhoudersovereenkomst in het bijzonder, blijkt niet dat de samenwerking tussen de broers zodanig werd vorm gegeven dat zij beiden steeds de uiteindelijke aandeelhouder zouden zijn en moeten blijven. Op grond van artikel 9 van de statuten moesten de aandelen worden aangeboden aan [X B.V.] omdat haar medeaandeelhouder [appellante] was ontbonden. Het uitvoering geven aan de aanbiedingsregeling door [X B.V.] (als bestuurder en aandeelhouder) en [geïntimeerde sub 1] (als vereffenaar van [appellante] ), mede in het licht van de slechte marktomstandigheden in de mosselsector en de noodzaak voor [X verkoopcentrum B.V.] om beslissingen te nemen die haar voortbestaan raakten, was jegens [appellante] niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dat [persoon A] mogelijkerwijs blij was dat hij van [persoon B] af was, maakt het voorgaande niet anders.
3.19.
[appellante] stelt tenslotte dat [geïntimeerden] geen gebruik van de aanbiedingsregeling hadden hoeven en mogen maken omdat (i) er tussen [persoon A] en [persoon B] een afspraak was gemaakt in 2008 dat de aandelen [X verkoopcentrum B.V.] van [appellante] naar [N Holding] zouden worden verhangen, (ii) er ook nog andere oplossingen mogelijk waren om de schuldeisers van [appellante] te voldoen, zoals het doen van een dividenduitkering vanuit [X verkoopcentrum B.V.] en (iii) de aandelen bij een vastgestelde prijs van € 1,- ook aan [N Holding] of [persoon B] hadden kunnen worden overgedragen en de samenwerking tussen de broers daarmee behouden was gebleven.
3.20.
Dat er tussen [persoon A] en [persoon B] een afspraak was gemaakt dat de aandelen [X verkoopcentrum B.V.] van [appellante] naar [N Holding] zouden worden verhangen, is voldoende gemotiveerd door [geïntimeerden] betwist. Indien deze afspraak zou bestaan, is onbegrijpelijk dat [persoon B] die afspraak niet noemt richting [geïntimeerde sub 1] (3.1.16-3.1.17) dan wel dat deze afspraak niet tijdens de bespreking op 13 november 2008 ter sprake zou zijn gekomen. Ook de stelling van [appellante] dat er andere oplossingen mogelijk waren om de schuldeisers van [appellante] te voldoen, is onvoldoende door [appellante] onderbouwd. Dat een dividenduitkering vanuit [X verkoopcentrum B.V.] mogelijk was in 2008 blijkt niet uit de stukken, integendeel. Ten slotte heeft het hof geen aanwijzing gevonden voor de stelling van [appellante] dat het de bedoeling van partijen was, dan wel dat [appellante] dat redelijkerwijs mocht verwachten, dat de aanbiedingsregeling buiten toepassing zou blijven zolang de aandelen nog aan een van de broers zelf (als UBO), in dit geval [persoon B] , zouden kunnen worden overgedragen. Dit is door [appellante] ook niet met nadere feiten onderbouwd terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Dit geldt evenzeer voor de door [appellante] gestelde verplichting van [X B.V.] om in zo’n geval de aandelen terug aan te bieden aan [persoon B] of [N Holding] . De tekst van zowel de statuten als de aandeelhoudersovereenkomst noch de tussen de broers gevoerde correspondentie biedt daar een aanknopingspunt voor. Over de prijs van € 1,- voor de aandelen zal het hof hierna oordelen.
3.21.
Met inachtneming van de hiervoor in 3.14 vooropgestelde maatstaf is het hof dan ook met de rechtbank van oordeel dat de aanbiedingsregeling in de statuten, ook in het licht bezien van de aandeelhoudersovereenkomst, juist is toegepast. Voor de door [appellante] voorgestane uitleg ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep verhandelde. Van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst door [geïntimeerden] is niet gebleken, terwijl ook geen sprake is van schending van artikel 2:9 BW. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling dat de bedoeling van partijen met zich meebracht dat die aanbiedingsregeling niet zou moeten worden gevolgd. Het toepassen van die regeling door [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] was dan ook niet onrechtmatig noch onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Nu de aanbiedingsregeling niet ten onrechte is toegepast, is er ook geen grond voor nietigheid of vernietiging van de koopovereenkomst. Aan bewijslevering komt het hof niet toe, nu [appellante] haar stellingen dienaangaande onvoldoende heeft onderbouwd. Grief 2 faalt.
De prijs voor de aandelen
3.22.
Met grief 4 klaagt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de prijs voor de aandelen van [appellante] in [X verkoopcentrum B.V.] niet conform de statuten is vastgesteld. [appellante] legt daaraan ten grondslag dat er geen prijs van de aandelen is vastgesteld door [X accountants] , zoals artikel 8 lid 3 van de statuten voorschrijft, maar dat slechts een waardebepaling van de aandelen heeft plaatsgevonden en dat de prijs uiteindelijk door [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] samen is vastgesteld op € 1,-. Deze prijs was bovendien veel te laag en de door [X accountants] uitgevoerde waardering was incorrect en onjuist. [X accountants] was onvoldoende deskundig en is onterecht van een roetzwart toekomstscenario bij [X verkoopcentrum B.V.] uitgegaan. [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] zijn aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade, zo stelt [appellante] .
Vaststelling prijs in strijd met de statuten?
3.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst van de statuten in artikel 8 lid 3 ruimte biedt aan de aandeelhouders om tezamen, anders dan door een of meer onafhankelijke deskundigen, een prijs voor de aandelen overeen te komen. Het hof zal er in het navolgende van uitgaan dat de prijs van de aandelen in dit geval is overeengekomen tussen [appellante] en [geïntimeerden] . Zelfs indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat door [X accountants] geen prijs voor de aandelen is vastgesteld, kan dit gegeven op zich niet tot een andere beslissing leiden. Een eventuele schending van artikel 8 lid 3 van de statuten is in zoverre niet relevant. Het hof zal daarom alleen ingaan op de stellingen van [appellante] dat de hoogte van de prijs voor de aandelen door [X accountants] niet juist is bepaald en dat [X B.V.] c.s en [geïntimeerde sub 1] niet op de bevindingen van [X accountants] mochten afgaan.
De prijs van € 1,-
3.24.
Uit het rapport van [X accountants] blijkt dat zij eerst de waarde van [X verkoopcentrum B.V.] heeft bepaald zowel op basis van een liquidatie (directe opbrengstwaarde) als een going concern situatie (indirecte opbrengstwaarde). [X accountants] licht toe dat uiteindelijk de prijs van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] is gebaseerd op de indirecte opbrengstwaarde oftewel het going concern scenario, omdat de investering in de Mosselzaad Installatie (“MZI”) al in gang was gezet. De indirecte opbrengstwaarde is tot stand gekomen middels de discounted cashflow (hierna: DCF) methode. Hierbij wordt van toekomstige prognoses uitgegaan. [X accountants] heeft toegelicht waarom er bij de prognoses uitsluitend is uitgegaan van de jaren 2009 en 2010. De uiteindelijke conclusie van het rapport is dat er geen sprake is van waardecreatie en dat de waarde van de aandelen dan ook op nihil moet worden gesteld.
3.25.
Het hof stelt voorop dat de uitkomst van de waardebepaling van de aandelen op basis van de indirecte opbrengstwaarde op nihil, met een overdracht van de aandelen voor € 1,- tot gevolg, beoordeeld dient te worden in het licht van de destijds geldende omstandigheden. [geïntimeerden] heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat en waarom op basis van het going concern scenario de aandelen in 2008 niets waard waren. [persoon A] heeft tijdens de zitting nogmaals toegelicht dat het familiebedrijf in 2008 op sterven na dood was door de opgelegde beperkingen rond het vissen naar mosselzaad. Een MZI was de enige hoop om het bedrijf te redden in plaats van het te liquideren. Daarvoor was een aanmerkelijke investering nodig van de aandeelhouders in [X verkoopcentrum B.V.] , dit mede in verband met de mededeling van ING Bank dat deze een versterking van het eigen vermogen eiste. [persoon A] was bereid het risico te nemen dat ervoor nodig was om [X verkoopcentrum B.V.] te redden. Daarbij was voor [geïntimeerden] ook van belang dat de werknemers van [X verkoopcentrum B.V.] hun baan zouden behouden, terwijl dit bij liquidatie niet het geval was geweest.
Het hof meent dat deze keuze een ondernemer vrijstaat en acht deze keuze in het licht van de toenmalige omstandigheden te billijken. De stelling van [appellante] dat [geïntimeerden] zich hiervan had moeten onthouden en niet voor een continuïteitsscenario met bijbehorende waardering had mogen kiezen, volgt het hof niet. Daarbij merkt het hof nog op dat deze stelling tegenstrijdig is met [appellante] ’s eerdere stelling dat de samenwerking tussen de broers binnen het familiebedrijf diende te worden voortgezet.
3.26.
[geïntimeerde sub 1] heeft ten aanzien van de overdracht en de prijs van de aandelen het volgende naar voren gebracht. Als vereffenaar streefde [geïntimeerde sub 1] naar een zo goed mogelijke sanering van de schulden en afwikkeling van de nog bestaande baten van [appellante] . Dit deed [geïntimeerde sub 1] , onder meer, door enerzijds de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] (gedwongen) aan te bieden en anderzijds door te bedingen dat [X B.V.] bepaalde schulden van [appellante] overnam. [geïntimeerde sub 1] heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat [appellante] miskent dat [geïntimeerde sub 1] naast de prijs voor de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] in het verlengde daarvan ook heeft weten te bedingen dat [X B.V.] oninbare vorderingen op de vennootschappen van [persoon B] tegen de nominale waarde van € 181.480,21 heeft overgenomen. [persoon B] had geen geld om deze schulden te voldoen. Bij een overdracht van de aandelen aan een ander ( [N Holding] / [persoon B] ) was het belang van [appellante] en haar schuldeisers dus niet gediend.
Het hof volgt [geïntimeerde sub 1] in deze conclusie. Ten tijde van de aanbieding van de aandelen had [persoon B] niet de financiële middelen om de schulden van [appellante] te saneren. Dit blijkt te meer uit het voorstel van [persoon B] tot het doen van een dividend uitkering uit [X verkoopcentrum B.V.] , terwijl de onderneming in 2008 juist behoefte had aan een versterking van het eigen vermogen.
3.27.
Voor zover [appellante] stelt dat haar middellijk aandeelhouder [persoon B] niet voldoende is betrokken bij de aanbieding van de aandelen en niet de gelegenheid is geboden om mee te praten over de waardebepaling, is het hof van oordeel dat dit niet blijkt uit de feiten. Uit zowel het besprekingsverslag van 13 november 2008 als uit de correspondentie rond die datum blijkt dat [persoon B] voldoende gelegenheid is geboden om een inbreng te hebben in het proces en de wijze van waardering. Daarbij geldt met name dat [geïntimeerde sub 1] toen al op de risico’s heeft gewezen van het volledig overlaten van de waardering aan een onafhankelijk deskundige: “
Bij prijsbepaling waarbij deskundige geheel vrij is, kan prijs extreem hoog of extreem laag komen te liggen. Als er enkel uitgegaan wordt van de TPW’s dan kan de waarde [X verkoopcentrum B.V.] wel meer dan € 10 mio. zijn (…), maar wordt de huidige onzekere toestand én het ontbreken van voorraden voor volgend jaar zwaar gewogen, dan kan de waarde [X verkoopcentrum B.V.] ook op nihil uitkomen.”.
Het rapport van [X accountants]
3.28.
[appellante] voert aan dat de door [X accountants] bepaalde waarde van [X verkoopcentrum B.V.] te laag was en het rapport onjuist was. [X accountants] had niet de vereiste deskundigheid en is ten onrechte van een te negatief toekomst scenario uitgegaan. De DCF methode is niet juist toegepast door maar van twee prognose jaren uit te gaan. Er had moeten worden gewaardeerd op basis van de Theoretische Productie Waarden (hierna: TPW) van de mosselgronden met inachtneming van de waarderingen van ING uit 2001 en 2006. [appellante] verwijst ook naar een e-mailbericht van Van Oost van Prins & Dingemanse (productie D bij overzicht van 24 april 2021) waarin is vermeld dat
“De TPW’s, huurrechten, mosselzaadquotum en MZI rechten vertegenwoordigen een (aanzienlijke) waarde”. Ter onderbouwing verwijst [appellante] verder naar een document met een opsomming van punten over het rapport (productie 8 bij memorie van grieven), waarvan [appellante] stelt dat het document van [persoon C] , registervaluator bij Wingman, afkomstig is.
3.29.
Nu [appellante] stelt dat de prijs van de aandelen ten onrechte te laag is gewaardeerd en stelt dat het rapport van [X accountants] op onjuiste aannames berust, is het aan [appellante] om voldoende gemotiveerd te stellen en te onderbouwen waarom dat het geval is. Het hof oordeelt dat [appellante] daarin niet is geslaagd. De door [X accountants] gegeven uitleg ten aanzien van de twee prognosejaren is duidelijk en inzichtelijk (pagina 9 van het rapport). Dit wordt bovendien voldoende ondersteund door onafhankelijke informatie over de situatie van de mosselvisserij in die periode (zie onder meer memorie van antwoord nr. 54 onder (iii) [geïntimeerden] ). De TPW waarderingen die door [appellante] naar voren zijn gebracht zijn niet bruikbaar want deze zien op het verleden en een andere tijd binnen de mosselsector, terwijl de algemene mededeling in het e-mailbericht van [persoon D] niet concreet ingaat op de situatie van [X verkoopcentrum B.V.] . Het is het hof niet gebleken dat [X accountants] van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Evenmin is door [appellante] tegen deze vaststelling van de rechtbank een grief gericht.
3.30.
De verkoop van vijftig procent van de aandelen in [X verkoopcentrum B.V.] voor € 1,- roept wellicht op het eerste gezicht vragen op, vooral gezien de waardebepaling van dit belang op basis van de directe opbrengstwaarde (zonder aftrek van liquidatiekosten) van € 371.000,- door [X accountants] . Echter, bij een nadere beoordeling van al hetgeen door zowel [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] onderbouwd in deze procedure naar voren is gebracht, in het bijzonder over de destijds onzekere omstandigheden, komt het hof tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat die prijs niet juist is geweest. In elk geval kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 1] niet op de bevindingen van [X accountants] mochten afgaan. Daarbij is voorts van belang, zo is niet door [appellante] bestreden, dat de beslissing om in een MZI te investeren ten tijde van de opstelling van het rapport al was genomen en dat dit de belangrijkste reden is waarom is gekozen voor het opstellen van prognoses in continuïteit (pagina 10 van het rapport). [appellante] heeft, in het licht van het gemotiveerde verweer, onvoldoende onderbouwd en toegelicht dat en waarom de betaalde prijs van € 1,- niet juist zou zijn. Daarbij is relevant dat [appellante] niet heeft bestreden, en daaraan ook in haar grief geen aandacht aan besteed, dat [X B.V.] aanzienlijke schulden heeft overgenomen (3.1.29). Aannemelijk is dat [X B.V.] hier niet toe bereid was geweest bij een hogere prijs voor de aandelen en [appellante] aldus met deze schulden was blijven zitten. De enkele verwijzing naar het document van [persoon C] is in dit opzicht onvoldoende. Inhoudelijk schiet deze door [appellante] overgelegde opsomming met punten tegen het rapport van [X accountants] tekort. Deze opsomming is zonder nadere toelichting, die [appellante] niet heeft gegeven, onbegrijpelijk. Uit dit document kan het hof ook niet de conclusie trekken dat [X accountants] niet deskundig is.
Aldus heeft [appellante] haar stellingen dat de prijs voor de aandelen niet juist was onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Ook ziet het hof geen aanleiding om een deskundige te benoemen om zich hierover nader te laten voorlichten.
De slotsom is dat niet is gebleken van enige onrechtmatigheid bij het aanbieden van de aandelen door [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar van [appellante] voor de prijs van € 1,- en het aanvaarden van [X B.V.] van de aangeboden aandelen voor die prijs. Dat [appellante] schade of nadeel heeft geleden, is onvoldoende door haar onderbouwd. Voor zover door [appellante] nog is aangevoerd dat [geïntimeerde sub 1] aansprakelijk is op grond van artikel 2:11 jo 2:23a lid 1 BW omdat niet is gebleken van enig ontslag van [appellante] als bestuurder van [X verkoopcentrum B.V.] , faalt dit betoog. Uit het uittreksel van de KvK volgt dat [appellante] per 24 april 2008 is afgetreden als bestuurder (3.1.11), terwijl [geïntimeerde sub 1] op deze informatie mocht afgaan. Grief 4 kan niet slagen.
Aansprakelijkheid [geïntimeerde sub 1]
3.31.
Met de derde grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 1] dient te worden beoordeeld aan de hand van het in artikel 2:9 BW bepaalde. [appellante] klaagt dat daarmee wordt uitgegaan van een te strenge maatstaf en dat het handelen van [geïntimeerde sub 1] , als vereffenaar, moet worden getoetst aan dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot. Volgens [appellante] voldoet het optreden van [geïntimeerde sub 1] niet aan de professionele standaard van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vereffenaar.
3.32.
Het hof is van oordeel dat, ongeacht welke maatstaf hier heeft te gelden, niet is gebleken van omstandigheden waaruit zou blijken dat [geïntimeerde sub 1] enige norm heeft overtreden. Zoals het hof hiervoor onder 3.11 heeft overwogen, was er geen sprake van enige onrechtmatigheid bij het verzoek tot aanstelling van een vereffenaar en was de aanvaarding van benoeming als vereffenaar door [geïntimeerde sub 1] niet onrechtmatig. Voorts heeft het hof overwogen (3.21) dat het toepassen van de aanbiedingsregeling niet onrechtmatig was en het vervolgens instemmen met een prijs van de aandelen voor € 1,- door [geïntimeerde sub 1] was dat evenmin (3.29).
3.33.
Tenslotte is het volgende van belang. Vast staat dat [appellante] op 24 april 2008 door de KvK is ontbonden en dat voor die datum [N Holding] als haar bestuurder was uitgeschreven. Uit de brief van de KvK (3.1.12) blijkt dat de ontbinding het gevolg was van het nalaten van allerlei administratieve verplichtingen, zoals het deponeren van jaarstukken. Deze ontbinding van [appellante] had haar vereffening tot gevolg. Na de ontbinding van [appellante] heeft [persoon A] met [persoon B] gesproken. [persoon B] heeft toen meegedeeld dat hij orde op zaken zou stellen bij [appellante] , maar na vijf maanden was er nog niets gebeurd. Vervolgens is daarop [geïntimeerde sub 1] als vereffenaar benoemd. Ondanks herhaaldelijk verzoek van [geïntimeerde sub 1] , kon [persoon B] het beweerde aandeelhouderschap van [N Holding] op dat moment niet aantonen. Na de overdracht van de aandelen [X verkoopcentrum B.V.] , schrijft [persoon B] op 14 december 2009 daar nog over aan [geïntimeerde sub 1] dat daarvoor eerst [N Holding] in
“good standing”moet worden gebracht (3.1.28). Ter zitting heeft [geïntimeerde sub 1] bevestigd dat dit gelegen was in het nog moeten volstorten van de aandelen [N Holding] ad $ 6.001,-, hetgeen door [appellante] niet afdoende is betwist. [appellante] heeft enkel toegelicht dat met het in
“good standing”maken wordt bedoeld de registratie van [N Holding] bij het handelsregister in Curaçao weer in orde maken door het betalen van kleine bedragen. [geïntimeerde sub 1] zag zich vervolgens geconfronteerd met zeer beperkte informatie en middelen om de schulden in [appellante] te saneren en de baten te gelde maken.
3.34.
Het hof is daarom van oordeel dat [geïntimeerde sub 1] in de omstandigheden waaronder de vereffening moest plaatsvinden, en ook mede gelet op wat er hiervoor in 3.32 is overwogen, niet maatschappelijk onzorgvuldig heeft gehandeld in de wijze waarop hij de vereffening heeft uitgevoerd, laat staan dat hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Grief 3 faalt.
Nietigheid koopovereenkomst?
3.35.
Zoals het hof hiervoor in 3.21 heeft overwogen bestaat er geen grond voor nietigheid van de koopovereenkomst wegens strijd met de aandeelhoudersovereenkomst. Evenmin is gebleken dat artikel 2:8 BW door [X B.V.] is geschonden, zodat ook op die grond geen sprake kan zijn van nietigheid van de koopovereenkomst. Het hof verwijst naar al hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder in 3.18.
Voor zover door [appellante] nog een beroep is gedaan op misbruik van omstandigheden door [geïntimeerden] is het hof met de rechtbank van oordeel dat het beroep op artikel 3:44 BW van [appellante] niet opgaat. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat aan de vereisten van een geslaagd beroep op artikel 3:44 lid 4 BW is voldaan. Van een ‘absurde lage koopsom’ is geen sprake, zoals uit het voorgaande blijkt. Niet gebleken is dat de wil van [appellante] gebrekkig is gevormd. Daarbij wijst het hof er ook op, zoals het hiervoor in 3.33 heeft overwogen, niet gebleken is dat [geïntimeerde sub 1] niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vereffenaar heeft gehandeld. De grieven 5 en 6 falen.
Opheffing beslag
3.36.
Met grief 11 komt [appellante] op tegen de toewijzing door de rechtbank van de reconventionele vordering van [X B.V.] , waarbij het gelegde conservatoire beslag op de aandelen is opgeheven. Het hof begrijpt dat [appellante] betoogt dat er geen grond was voor opheffing van het beslag op de aandelen, omdat de rechtbank de vorderingen in conventie had moeten toewijzen. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof de vorderingen in conventie terecht afgewezen, zodat het betoog van [appellante] niet opgaat. Voor zover door [appellante] wordt aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gerespondeerd op haar verweer ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad, heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd dat, en waarom de overwegingen van de rechtbank op dit punt tekortschieten. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank hierop afdoende gerespondeerd, ook in aanmerking genomen dat [appellante] weinig concreet heeft gemotiveerd waarom uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring achterwege moest blijven. Ook in hoger beroep heeft [appellante] dit niet nader geconcretiseerd. De stellingen van [appellante] op dit punt leiden niet tot een andere beslissing. Grief 11 faalt.
Slotsom
3.37.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 tot en met 7 en 9 tot en met 11 van [appellante] niet slagen. Met grief 8 klaagt [appellante] erover dat de feiten en omstandigheden geïsoleerd en niet ook in onderlinge samenhang heeft bezien, waar het betreft de onderscheiden aangevoerde rechtsgronden waarop de vorderingen van [appellante] steunen. Wat daar verder ook van zij, het hof heeft de door [appellante] aangevoerde feiten en omstandigheden bij de behandeling van de grieven in onderling verband en samenhang beschouwd en heeft ook de afzonderlijke rechtsgronden voor de vorderingen van [appellante] beoordeeld. Grief 8 mist dan ook zelfstandige betekenis. De slotsom van al hetgeen hiervoor is overwogen, is dat geen van de vorderingen van [appellante] (alsnog) voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Aan de door [appellante] , onder meer in de spreekaantekeningen in hoger beroep, gedane bewijsaanbiedingen gaat voorbij omdat deze betrekking hebben op stellingen die onvoldoende onderbouwd zijn ofwel omdat deze niet terzake dienend zijn.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze als volgt:
[geïntimeerden]
Griffierecht € 338,-
Advocaatkosten € 2.366,- (2 punten x tarief II)
Totaal € 2.704,-
[geïntimeerde sub 1] :
Griffierecht € 338,-
Advocaatkosten € 2.366,- (2 punten x tarief II)
Totaal € 2.704,-
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Daarom zal het hof de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (ECLI:NL:HR:2022:853).
[geïntimeerden] heeft in de memorie van antwoord de wettelijke rente gevorderd over de proceskosten en gevorderd dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het hof zal deze vorderingen toewijzen, zoals in het dictum vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden:
aan de zijde van [geïntimeerden] op € 2.704,- en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] op € 2.704,-;
verklaart de proceskostenveroordeling ten aanzien van [geïntimeerden] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, E.H. Schulten en M.H. Koster en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2023.
griffier rolraadsheer