[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 Huis van Bewaring Regulier.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen kentekenplaten zal onttrekken aan het verkeer.
Namens de verdachte is door diens raadsman primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Eindhoven, een personenauto, Fiat 500, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig, Fiat 500, voorzien van het kenteken [kenteken] , daarmede op de weg, N2, heeft gereden, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op dat motorrijtuig (een) teken(s) en/of middel(en), te weten valse kentekenplaten, was/waren aangebracht waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 van de Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken, werd bemoeilijkt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 november 2022 te Eindhoven, een personenauto, Fiat 500, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op 20 november 2022 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig, Fiat 500, voorzien van het kenteken [kenteken] , daarmede op de weg, N2, heeft gereden, terwijl hij wist dat op dat motorrijtuig tekens, te weten valse kentekenplaten, waren aangebracht waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 van de Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken, werd bemoeilijkt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte heeft verklaard dat hij niet degene is geweest die op 20 november 2022 te Eindhoven in de gestolen Fiat 500 heeft gereden en is aangehouden door de politie. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof overweegt als volgt.
Op 20 november 2022 omstreeks 23:45 uur zagen verbalisanten dat een witte Fiat 500 op de openbare weg N2 te Eindhoven de vluchtstrook opreed en daar tot stilstand kwam. Nadat de bestuurder was uitgestapt, vertelde hij dat hij pech had. Hij kon de verbalisanten geen rijbewijs tonen en daarnaar gevraagd toonde hij een kennelijk kapot identiteitsbewijs dat met plakband aan elkaar was geplakt. Aan de hand van de foto op dat identiteitsbewijs werd de identiteit van de bestuurder vastgesteld: er werd een grote gelijkenis vastgesteld en daarbij was opvallend een traanvormige tatoeage onder zijn rechter oog. Voorts gaf de bestuurder op te zijn [verdachte] , geboren [geboortedag] 1964.
Het hof overweegt dat het verweer, dat het niet de verdachte is geweest die heeft gereden, zijn weerlegging vindt in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen. Vervolgens ziet het hof zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de gestolen Fiat 500 wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
In dat kader verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:652, rov. 2.3.1), Hoge Raad 29 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:128, rov. 2.3) en Hoge Raad 20 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1864, rov. 3.3.1-3.3.4). Overeenkomstig dit arrest betrekt het hof in haar oordeel of sprake is van wetenschap van de herkomst van de Fiat 500 ten tijde van het voorhanden krijgen de volgende omstandigheden: De omstandigheden waaronder de verdachte op 20 november 2022 de auto kennelijk in zijn bezit had. In dit verband stelt het hof vast dat er twee valse kentekenplaten waren bevestigd op de gestolen Fiat 500 en dat het zekeringenkapje was opengebroken;
Dat niet gebleken is dat de verdachte rechtmatig over de auto beschikte;
Dat de personenauto blijkens de aangifte in een tijdsbestek van ongeveer 3 dagen voorafgaand aan het contact op de vluchtstrook met de verbalisanten, gestolen bleek te zijn in Breda;
Dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen, nadat hij door de verbalisanten was verzocht om voor zijn veiligheid even achter de vangrail te wachten en de verbalisanten hem kort niet in het zicht hielden, met achterlating personenauto van die plaats is weggelopen waarna hij in geen velden of wegen meer te traceren was;
Dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd omtrent het op 20 november 2022 te Eindhoven voorhanden hebben van een door misdrijf verkregen personenauto en het met die personenauto rijden terwijl deze was voorzien van valse kentekenplaten. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in het geheel niet betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten, omdat hij ten tijde van die identiteitscontrole van de bestuurder van de op de vluchtstrook staande Fiat 500, niet de bestuurder was van die personenauto. Deze verklaring wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de bewijsmiddelen. Het hof beoordeelt de door de verdachte in dezen afgelegde verklaring als kennelijk leugenachtig en afgelegd om de waarheid te verhullen, te weten dat hij wist dat hij in een van misdrijf afkomstige auto reed.
Deze verklaring van de verdachte acht het hof kennelijk leugenachtig op grond van:
a. a) het proces-verbaal van bevindingen van de op 20 november 2022 te Eindhoven door onder andere verbalisant [verbalisant] plaatsgevonden controle van de identiteit van de verdachte,
b) het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] betreffende het horen van verdachte op 2 december 2022, waarin is opgenomen dat verdachte door de verbalisant wordt herkend als dezelfde man die hij op 20 november 2022 voor zich had, en dat hij hem herkende aan de traanvormige tatoeage bij het oog en de verdachte zijn bij de eerdere controle overgelegde identiteitskaart herkent als die van hem, en
c) de in het dossier aanwezige foto op de ID-staat van de verdachte, waar duidelijk het herkenningsteken (de traanvormige tatoeage bij het oog) op het gezicht van de verdachte is te zien.
Daarnaast heeft de verdachte met de ontkenning te hebben gereden in de Fiat 500 tevens geen opheldering willen geven over de omstandigheid dat hij de personenauto, welke was voorzien van valse kentekenplaten en waarvan het zekeringenkastje was verbroken, voorhanden had, terwijl niet kon blijken dat hij daarover rechtmatig beschikte.
De verdachte heeft daarmee voorts geen enkele (aannemelijke) verklaring gegeven omtrent de (rechtmatige) verkrijging van die auto of de omstandigheden waaronder hij die auto voorhanden heeft gekregen.
Op grond van het hiervoor overwogene acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 20 november 2022 te Eindhoven een door misdrijf verkregen personenauto voorhanden heeft gehad en dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, alsmede dat de verdachte heeft gereden met die personenauto terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat deze auto was voorzien van valse kentekenplaten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: