In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de mandelige muur tussen de woningen van de appellant en de geïntimeerden. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Wudka, had hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Limburg, die op 29 april 2020 en 14 oktober 2020 waren gewezen. De kern van het geschil betrof de vraag of de muur tussen de woningen mandelig was en of de geïntimeerden onrechtmatig hadden gehandeld door zonder overleg de achtertuin te verhogen, waardoor de scheidsmuur onder de twee meter werd verlaagd.
Het hof heeft in het tussenarrest van 7 maart 2023 partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de hoogte van de schade die de appellant stelde te hebben geleden. De appellant gaf aan geen deskundigenonderzoek te wensen, wat het hof noodzaakte om te concluderen dat niet vastgesteld kon worden of de muur mandelig was. Hierdoor droeg de appellant de bewijslast voor zijn stelling, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen op dat punt.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld door de scheidsmuur te verlagen en hen veroordeeld om deze te verhogen tot een hoogte van twee meter. De geïntimeerden moeten binnen drie maanden na betekening van het arrest met de werkzaamheden beginnen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank voor het overige.