ECLI:NL:GHSHE:2023:3523

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
200.310.696_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door ijzerverwerking in de achtertuin

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die al jaren naast elkaar wonen en beiden hun woning huren van Stichting Vincio Wonen. De appellanten hebben herhaaldelijk geklaagd over geluids- en stankoverlast veroorzaakt door de geïntimeerde, die oud ijzer in zijn achtertuin verwerkt. De appellanten hebben de kantonrechter verzocht om de geïntimeerde te veroordelen tot het staken van deze activiteiten, maar hun vordering werd afgewezen. In hoger beroep hebben de appellanten hun eis gewijzigd en opnieuw verzocht om een verbod op de werkzaamheden van de geïntimeerde, met een dwangsom voor het geval hij zich hier niet aan houdt. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, namelijk artikel 5:37 en 6:162, die betrekking hebben op onrechtmatige hinder.

Het hof concludeert dat de appellanten er niet in slagen om voldoende bewijs te leveren voor hun stelling dat de geïntimeerde onrechtmatige hinder veroorzaakt. De door hen overgelegde logboeken en videobeelden worden niet als voldoende bewijs beschouwd. Het hof wijst erop dat niet elke hinder onrechtmatig is en dat buren binnen redelijke grenzen enige hinder van elkaar moeten dulden. Aangezien er geen klachten van andere omwonenden zijn ontvangen en de geïntimeerde slechts sporadisch werkzaamheden verricht, wordt de vordering van de appellanten afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.696/01
arrest van 24 oktober 2023
in de zaak van
[appellant],
en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. S.J.M. Peters te Valkenburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.E.P. van Geelkerken te Brunssum,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 augustus 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaak-/rolnummer 8912600 CV EXPL 20-6234 gewezen vonnis van 15 december 2021. In dat tussenarrest staat als geïntimeerde 1 vermeld: Stichting Vincio Wonen. [appellanten] heeft de zaak tegen deze geïntimeerde afgebroken (geroyeerd), zodat deze uitspraak alleen wordt gedaan tussen [appellanten] en [geïntimeerde] .

5 Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 augustus 2022 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2022;
  • de memorie van grieven met wijziging/vermeerdering van eis;
  • de memorie van antwoord.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De vaststaande feiten

6.1.
[appellanten] en [geïntimeerde] zijn al jaren directe buren van elkaar aan de [straatnaam 1] in [plaats] . Beiden huren hun woning van Stichting Vincio Wonen (hierna: Vincio).
6.2.
[geïntimeerde] verwerkt oud ijzer in zijn achtertuin.
6.3.
[appellanten] hebben sinds enkele jaren regelmatig geklaagd bij [geïntimeerde] , Vincio, de politie en [de gemeente] over door hen ervaren geluids- en stankoverlast als gevolg van het door [geïntimeerde] slijpen, zagen en boren in c.q. het kloppen van oud ijzer.
6.4.
Naar aanleiding hiervan heeft Vincio meerdere gesprekken met zowel [appellanten] als [geïntimeerde] en met de gemeente (de gebiedsregisseur en de wethouder) en de politie (wijkagenten) gevoerd.
6.5.
Naast de klachten van [appellanten] heeft Vincio geen klachten van andere omwonenden ontvangen over door [geïntimeerde] met zijn werkzaamheden veroorzaakte geluids- en stankoverlast. De gemeente en de politie hebben geen aanleiding gezien om handhavend op te treden tegenover [geïntimeerde] .

7.De procedure bij de kantonrechter

7.1.
[appellanten] hebben zowel Vincio als [geïntimeerde] in rechte betrokken. Voor zover in hoger beroep van belang heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van de veroorzaakte (geluids- en stank)overlast als gevolg van het verwerken, slijpen, boren, zagen, tikken en kloppen van oud ijzer op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft.
7.2.
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
7.3.
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 15 december 2021 de vordering van [appellanten] (net als de vorderingen tegen Vincio) afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat de door [appellanten] gestelde overlast niet is komen vast te staan.

8.De vorderingen in hoger beroep

8.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Zij vorderen vernietiging van het bestreden vonnis en wijzigt in hoger beroep zijn eis aldus dat hij, samengevat, vordert:
-
primair: [geïntimeerde] te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van de veroorzaakte (geluids- en stank)overlast als gevolg van het verwerken, slijpen, boren, zagen, tikken en/of kloppen van oud ijzer, althans [geïntimeerde] te verbieden om meer dan 24 keer per kalenderjaar ijzer te verwerken, slijpen, boren, zagen, tikken, en/of te kloppen in zijn woning en/of bijbehorende tuin, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat hij hiermee in gebreke blijft;
-
subsidiair:
A. een onafhankelijke deskundige te benoemen, gespecialiseerd in het meten van geluid(shinder), met de opdracht om de door [geïntimeerde] geproduceerde overlast tijdens zijn werkzaamheden te meten;
B. indien uit het rapport van de deskundige blijkt dat [geïntimeerde] met zijn werkzaamheden de grenzen van het toelaatbare overschrijdt de primaire vordering toe te wijzen;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, de nakosten en de kosten van de deskundige en tot terugbetaling van al wat [appellanten] op grond van het bestreden vonnis aan hem hebben voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente.
8.2.
[geïntimeerde] bestrijdt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
8.3.
Aangezien [geïntimeerde] geen bezwaar maakt tegen de eiswijziging door [appellanten] en deze eiswijziging niet in strijd is met de goede procesorde, zal het hof bij de beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.

9.De beoordeling in hoger beroep

9.1.
De eerste grief van [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door hem gestelde overlast niet is komen vast te staan. [appellanten] stellen dat [geïntimeerde] met het verwerken van oud ijzer in zijn tuin onrechtmatige hinder veroorzaakt, te weten ernstige geluids- en stankoverlast door het slijpen, boren, zagen, tikken en/of kloppen op het oud ijzer. Volgens [appellanten] is er vanwege de ernst van de geluidshinder (hard en fel geluid) reeds sprake van een onrechtmatige daad, kunnen zij geen normaal gesprek meer met elkaar voeren wanneer [geïntimeerde] met zijn werkzaamheden bezig is en horen dergelijke werkzaamheden niet in een dichtbevolkte woonwijk maar op een industrieterrein thuis.
[geïntimeerde] betwist gemotiveerd dat sprake is van onrechtmatige hinder.
Toetsingskader
9.2.1.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Deze bepaling geldt ook voor andere gebruikers van buurerven zoals in dit geval huurders.
9.2.2.
Niet iedere vorm van hinder is onrechtmatig. Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden (vgl. onder meer HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1106).
9.2.3.
Zeker in een gebied waar de woningen dicht op elkaar staan, zoals hier het geval is, moet er rekening mee worden gehouden dat de aanwezigheid van buren op geringe afstand in de regel zal leiden tot enige hinder. Uitgangspunt is dan ook dat buren binnen redelijke grenzen enige hinder van elkaar te dulden hebben.
Veroorzaakt [geïntimeerde] onrechtmatige hinder?
9.3.
Born dienen voldoende feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat (naar objectieve maatstaven) sprake is van onrechtmatige hinder. Zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg hiervan, te weten dat [geïntimeerde] het verwerken van oud ijzer in zijn tuin moet staken en gestaakt houden.
9.4.1.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] ook in hoger beroep er niet in slagen om tegenover het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] de door hen gestelde onrechtmatige hinder met voldoende concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Het hof stelt hierbij voorop dat uit het hiervoor beschreven toetsingskader in rov 9.2.2. blijkt dat - anders dan [appellanten] . stelt - niet reeds de ernst van het geluid doorslaggevend is voor de beoordeling dat sprake is van onrechtmatige hinder.
De door hen gestelde hinder/overlast onderbouwen [appellanten] voornamelijk met een door hen bijgehouden logboek en videobeelden. Naar het oordeel van het hof kunnen geen van beide als voldoende onderbouwing dienen. Het logboek geeft de subjectieve beleving van [appellanten] weer. Hiermee kan dus niet objectief worden vastgesteld of sprake is van onrechtmatige hinder. Dit kan evenmin met de videobeelden, Deze hebben betrekking op de jaren 2017 tot en met medio 2020. Met de kantonrechter stelt het hof vast dat uit de opnames slechts volgt dat [geïntimeerde] over een periode van drie/vier jaar een beperkt aantal dagen per jaar in zijn tuin heeft geklust, hooguit een uur achtereen, maar meestal steeds voor enkele minuten. Op sommige opnames is meer en harder geluid te horen (zaag-/slijpgeluiden, getimmer) dan op andere, maar op de meeste opnames is niet veel lawaai te horen, laat staan een zodanig lawaai dat [appellanten] , zoals zij zelf stellen, in hun woning of tuin geen normaal gesprek meer kunnen voeren of zelfs een kans hebben op gehoorbeschadiging. Weliswaar kan worden aangenomen dat [appellanten] op sommige momenten enige hinder hebben ondervonden van de ijzerverwerking door [geïntimeerde] , maar buren hebben, zoals hiervoor al overwogen, nu eenmaal binnen redelijke grenzen enige hinder van elkaar te accepteren. Dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] thuis zouden horen op een industrieterrein is dan ook niet aangetoond. Op basis van de video-opnames kan samenvattend niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] met zijn werkzaamheden zodanig ernstige en frequente overlast (heeft) veroorzaakt dat deze de redelijke grenzen in dit geval te boven gaat
9.4.2.
Daar komt bij dat vast staat dat er geen klachten van andere omwonenden over door [geïntimeerde] veroorzaakte geluids- en/of stankoverlast zijn gemeld. Deze zijn in ieder geval niet ontvangen door Vincio, de politie of de gemeente. Naar aanleiding van de aanhoudende klachten van [appellanten] heeft Vincio op 25 januari 2021 buurtonderzoek gedaan waarbij zij omwonenden van de [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] via een daartoe bestemd formulier heeft gevraagd of zij overlast ervaren. Geen van de negen door Vincio ontvangen formulieren vermeldt dat overlast wordt ervaren als gevolg van de ijzerverwerking door [appellant] . Deze formulieren worden inhoudelijk niet door [appellanten] betwist. Ook anderszins hebben Vincio, de politie of de gemeente niet kunnen vaststellen dat [geïntimeerde] de door [appellanten] gestelde hinder/overlast veroorzaakt.
Conclusie
9.5.
Op grond van het voorgaande komt het hof met de kantonrechter tot de conclusie dat, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden zoals de aangrenzende tuinen en de enkelsteens muren van de rijtjeswoningen, het feit dat andere omwonenden niet hebben geklaagd en de overige hiervoor omschreven omstandigheden van het geval, niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] met een zodanige frequentie, duur en geluid ijzer verwerkt in zijn tuin dat sprake is van onrechtmatige hinder zoals bedoeld in artikel 5:37 BW.
Bewijsaanbod
9.6.
[appellanten] bieden ook in hoger beroep bewijs aan. Hieraan komt het hof niet toe, aangezien [appellanten] , zoals hiervoor al overwogen, niet voldoen aan hun stelplicht. Daarom wordt evenmin toegekomen aan de door [appellanten] gewenste benoeming van een deskundige.

10.De slotsom

10.1.
De eerste grief van [appellanten] faalt dus. De tweede grief, die is gericht de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, volgt hetzelfde lot. Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
10.2.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze begroot het hof aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.183,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt maal tarief II).
10.3.
Nu [appellanten] hiertegen geen afzonderlijk verweer voeren, zal de door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente worden toegewezen op na te melden wijze.
10.4.
[geïntimeerde] vordert daarnaast veroordeling van [appellanten] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

11.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 15 december 2021;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] , tot op heden begroot op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.183,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot de datum van voldoening;
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 oktober 2023.
griffier rolraadsheer