In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een lagere taakstraf van 75 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte de drugs niet opzettelijk aanwezig had.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de ter terechtzitting gepresenteerde bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en getuigen. Het hof oordeelde dat de verdachte op 31 mei 2022 in Etten-Leur opzettelijk aanwezig had 6,9 gram cocaïne en 1,2 gram heroïne. De verdachte had een afspraak gemaakt met een getuige om drugs te leveren, maar de transactie ging niet door omdat de getuige haar geld niet kon vinden. Het hof concludeerde dat de drugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat hij op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de aanwezigheid van de drugs.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een gevangenisstraf van 2 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis. Tevens werd beslist tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen drugs. De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.