Naar aanleiding van het eerste verslag is aan appellante een arbeids- en sollicitatieplicht opgelegd van 10 uur per week, gebaseerd op een rapportage van het UWV van 22 maart 2019. Daarnaast diende appellante te werken aan haar herstel en de bewindvoerder daarover te informeren.
Omdat appellante geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en niet voldeed aan de informatieplicht, werd er op of omstreeks 25 januari 2021 een waarschuwingsbrief naar appellante gestuurd. Daarin werd onder andere vermeld dat appellante alleen gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof in de periode 8 december 2020 tot en met 30 maart 2021 is vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht en dat Covid 19 geen reden is om niet te voldoen aan de arbeids- en sollicitatieplicht.
In reactie op het tweede verslag liet appellante de bewindvoerder weten dat zij `solliciteren de grootste onzin' vindt. Doordat de waarschuwingsbrief niet leidde tot een verbetering, vond er op 12 oktober 2021 een verhoor plaats ten overstaan van de rechter-commissaris.
In het vierde verslag (januari 2022) vermeldde de bewindvoerder dat appellante het informeren en solliciteren heeft opgepakt na het verhoor. Per 22 november 2021 heeft appellante een baan bij [bedrijf] gevonden voor 2 à 3 ochtenden per week.
Na het vierde verslag hoorde de bewindvoerder niets meer van appellante. Zo werd er onder andere geen informatie verstrekt over de herziening door het UWV en de behandeling bij [de hulpverlening] .
De rechter-commissaris besloot dat er een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de WSNP diende te worden opgemaakt.
In het vonnis van 30 augustus 2022 werd aan appellante een laatste kans geboden. Appellante diende gedurende de resterende looptijd aan de verplichtingen te voldoen.
Uit het zesde verslag (januari 2023) blijkt dat de nakoming van de informatieplicht goed was opgepakt. Uit de overgelegde stukken bleek echter dat appellante onvoldoende werkte aan haar herstel. Het traject bij [de hulpverlening] was nooit van de grond gekomen, terwijl appellante tijdens het verhoor van 12 oktober 2021 had gezegd dat zij op de wachtlijst voor een behandeling bij [de hulpverlening] stond.
Pas in januari 2023 verklaarde appellante over het traject: 'Om ook nog wekelijks daar afspraken na te moeten komen en werk en huishouden en kinderen ging mij te veel worden' en 'Ik ga wel via het werk of huisarts nu weer gesprekken voeren omdat ik de laatste tijd weer een hoop ben aan het opproppen in mijn hoofd'. Verder heeft de appellante een arbeidscontract van [bedrijf] overgelegd voor 8 uur per week. Volgens appellante is het niet mogelijk om de belastbaarheid verder te vergroten. Op basis van het in het dossier aanwezige UWV werkplan hield de rechter-commissaris nog steeds vast aan de opgelegde 10 uur per week.
Tijdens de eindzitting van 1 juni 2023 is gebleken dat appellante nog steeds minder dan 8 uur gemiddeld per week werkt en dat zij niet heeft gesolliciteerd naar aanvullend werk.
Uit de door de bewindvoerder overgelegde overzichten (loonstroken) blijkt dat appellante omgerekend gemiddeld 5,5 uur per week heeft gewerkt in de periode januari 2022 tot en met mei 2023.