ECLI:NL:GHSHE:2023:3464

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.331.670_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsanering zonder schone lei wegens toerekenbare tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsanering van appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 30 augustus 2022 geoordeeld dat appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Appellante had niet voldaan aan de opgelegde arbeidsplicht van 10 uur per week en had onvoldoende gesolliciteerd. Het hof heeft vastgesteld dat appellante gedurende de gehele schuldsaneringsregeling, met uitzondering van haar zwangerschapsverlof, niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Ondanks herhaalde waarschuwingen en een voordracht tot tussentijdse beëindiging, heeft appellante geen adequate stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren. Het hof heeft de argumenten van appellante, waaronder haar beperkte mogelijkheden en de impact van haar gezin, overwogen, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn om haar tekortkomingen te rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht geen schone lei verleend, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 19 oktober 2023
Zaaknummer : 200.331.670/01
Insolventienummer : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks te Kerkrade.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 augustus 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 tot en met 6), ingekomen ter griffie van dit hof op 29 augustus 2023, heeft appellante het hof verzocht het vonnis van de rechtbank
Limburg van 22 augustus 2023 te vernietigen en alsnog rechtdoende te bepalen dat:
  • niet kan worden vastgesteld dat appellante toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, althans;
  • voor zover er sprake zou zijn van enige tekortkoming, te bepalen dat enige tekortkoming buiten beschouwing kan blijven;
  • de WSNP voorzien van een verklaring van een schone lei zal worden geëindigd, subsidiair een nadere verlenging van de WSNP met de termijn van een jaar zal worden uitgesproken.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellante, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder en
  • [de beschermingsbewindvoerder] namens [bewindvoerderskantoor] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de eindzitting gehouden op 1 juni 2023;
  • de brief van 13 september 2023 met bijlagen (nr. 1 t/m 5) van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie van dit hof op 14 september 2023;
  • de bij V6-formulier ingediende nadere stukken (voormeld proces-verbaal en het vonnis van 30 augustus 2022 van de rechtbank Limburg inzake de voordracht door de bewindvoerder inzake de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering zonder de schone lei) namens appellante, ingekomen ter griffie van dit hof op 20 september 2023 en
  • de bij V6-formulier ingediende nadere stukken (de beschikking in het hoger beroep van 20 september 2023 op grond van artikel 315 Fw en ‘1e Wijzing op de Arbeidsovereenkomst’) namens appellante, ingekomen ter griffie van dit hof op 6 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan appellante als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het feit dat de beschermingsbewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig was, blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat appellante heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 9 juni 2020 is ten aanzien van appellante de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Uit voormeld vonnis blijkt dat de regels van de schuldsanering met appellante zijn besproken en dat een door appellante ondertekend exemplaar van deze regels aan het vonnis is gehecht.
3.3.
Op 12 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris aan appellante een arbeidsplicht van 10 uur per week opgelegd.
3.4.
Op of omstreeks 25 januari 2021 is door de rechter-commissaris een waarschuwingsbrief naar appellante verzonden met betrekking tot het verzuim ten aanzien van de arbeid- en sollicitatieplicht en de inlichtingenplicht.
3.5.
Op 10 januari 2022 heeft de rechter-commissaris aan appellante wederom een arbeidsplicht van 10 uur per week opgelegd.
3.6.
De bewindvoerder heeft op 19 juli 2022 een verzoek op grond van artikel 350 lid 3 Fw ingediend tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei, omdat de saniet de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar het oordeel van de bewindvoerder onvoldoende is nagekomen. De rechter-commissaris heeft zich hiermee akkoord verklaard.
3.6.1.
Bij vonnis van 30 augustus 2022 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft de rechtbank de voordracht van de bewindvoerder van 19 juli 2023 als ingetrokken beschouwd. In het vonnis staat dat de bewindvoerder ter zitting heeft aangegeven dat zij niet uit is op een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar dat zij de zitting meer ziet als een allerlaatste waarschuwing aan het adres van de saniet om zich voor de resterende periode wel aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te houden, zoals het verstrekken van informatie, het werken aan herstel en de arbeids- en sollicitatieplicht. Volgens de bewindvoerder komt daarbij dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling geen zin heeft, aangezien dit voor de schuldeisers niets zal opleveren zolang de saniet niet meer verdient. Ten overvloede heeft de rechtbank nog het volgende overwogen:
“2.6. (…) De saniet moet in het kader van haar informatieverplichting de bewindvoerder stukken verstrekken waaruit blijkt of er nog beperkingen zijn. Daarnaast dient de saniet de bewindvoerder elke maand gevraagd en ongevraagd te informeren over haar persoonlijke situatie. Komt de saniet deze verplichtingen niet na dan is de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei onafwendbaar.”
3.7.
Op 1 juni 2023 heeft de eindzitting plaatsgevonden. De rechter heeft na afloop meegedeeld dat hij nog het advies van de rechter-commissaris moet verkrijgen en dat hij mr. Hendriks de kans zou geven om daarop nog te reageren indien het een negatief advies zou zijn.
3.7.1.
De rechter-commissaris heeft op 5 juni 2023 het advies gegeven dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd zonder schone lei en aan de rechter geschreven:
“Geen schone lei, omdat
  • de sollicitatieplicht gedurende de looptijd, ondanks herhaalde waarschuwingen, onvoldoende is nagekomen
  • de tekortkoming is ernstig omdat saniet in weerwil van medische stukken blijft volharden dat 10 uur per week niet haalbaar is, maar dit niet kan onderbouwen
  • de zorg voor haar kinderen en het huishouden voor saniet belangrijker lijkt te zijn dan de schuldeisers. Dit past niet in de schuldsaneringsregeling”
3.7.2.
Bij e-mail van 20 juni 2023 heeft mr. Hendriks namens appellante gereageerd op het advies van de rechter-commissaris en verzocht om aan appellante een schone lei te verstrekken. Appellante is – kort weergegeven – van oordeel dat de onthouding van een schone lei niet redelijk en billijk is en dat het niet nakomen van de sollicitatieverplichting voor een aanvullende functie van 0.45 uur respectievelijk 1.25 uur per week haar niet kan worden verweten. Appellante is subsidiair van oordeel dat deze vermeende schending niet in verhouding staat tot het niet verlenen van een schone lei.
3.7.3.
Op 3 augustus 2023 heeft de bewindvoerder gereageerd.
3.7.4.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft daartoe als volgt geoordeeld:
“2.7. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de saniet toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing kunnen blijven. Gedurende de hele schuldsaneringsregeling heeft saniet, met uitzondering van de periode van haar zwangerschap- en bevallingsverlof, niet voldaan aan haar arbeids- en sollicitatieplicht. Aan saniet is een arbeids- en sollicitatieplicht opgelegd van 10 uur per week. Dit aantal uren heeft saniet nooit gewerkt. Saniet heeft slechts enkele maanden 8 uur per week gewerkt, maar de overige maanden veel minder uren. In de periode januari 2022 tot en met mei 2023 komt het gemiddelde aantal gewerkte uren op 5,5 uur per week. Er wordt aangevoerd dat 8 uur per week het maximaal aantal uren is dat saniet kan werken, maar dit wordt niet verder onderbouwd en overigens ook niet ondersteund door het UWV, dat aangeeft dat saniet 10 uur per week zou kunnen werken. Daarnaast acht de rechtbank het zeer verwijtbaar dat saniet niet bij haar werkgever heeft gevraagd om extra uren. De kans dat saniet geen contract zou krijgen, als zij om extra uren zou vragen, is zeer onwaarschijnlijk. Bij een bedrijf als [bedrijf] is altijd werk en saniet had het op zijn minst ter sprake kunnen brengen, maar daar zag saniet het nut kennelijk niet van in, omdat zij het werken van 8 uur per week wel prima vond. Er is evenmin gesolliciteerd op andere vacatures. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet arbeidsongeschikt moet worden geacht boven de 8 uur per week die zij aangeeft maximaal te kunnen werken. Niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die mate van arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.
2.8.
Daar komt bij dat saniet evenmin pogingen heeft ondernomen om te werken aan haar herstel. Saniet heeft pas in januari 2023 verklaard dat het traject bij [de hulpverlening] nooit van de grond is gekomen. Dit omdat zij van mening is dat de behandeling niet gecombineerd kan worden met haar privéverplichtingen. Er is niet gezocht naar andere behandelmethoden. Saniet zegt wel dat er gesprekken met de (praktijkondersteuner van de) huisarts hebben plaatsgevonden, maar dit is niet aangetoond. Daar komt bij dat het maar de vraag is of enkel gesprekken met een (praktijkondersteuner van de) huisarts voldoende zouden zijn om de problemen aan te pakken, waar specialistischer hulp aangewezen leek en lijkt. Saniet heeft dus niet aantoonbaar voldaan aan haar inspanningsplicht ten aanzien van werken aan herstel.
2.9.
De informatieplicht is ook niet gedurende de hele schuldsaneringsregeling nagekomen. Na het verhoor van 12 oktober 2022 is het een tijdje goed gegaan, waarna saniet ten tijde van het vijfde verslag weer terug is gevallen in haar oude gewoonte om niet te informeren. Na de behandeling van de voordracht is het informeren op zich voldoende opgepakt. De spontane informatieplicht is in voldoende mate nagekomen.
2.10.
De rechtbank begrijpt tot slot dat saniet zich door de rechter-commissaris gedwongen heeft gevoeld om te gaan werken en dat, als het aan haar had gelegen, zij nooit een verzoek tot toelating tot de schuldsanering had gedaan, aangezien haar schulden niet zo hoog zijn (er is een schuldenlast van € 9.454,75 geverifieerd). Dat mag saniet zo voelen, maar de wet verlangt nu eenmaal - als men de schone lei wil krijgen na drie jaar - dat een saniet na toelating tot de schuldsaneringsregeling zich ervoor inspant om de wettelijke verplichtingen na te komen als het gaat om arbeid/solliciteren/werken aan beter worden/informeren. Dat is echter niet voldoende gebeurd en dat wordt saniet dan ook aangerekend.”
3.8.
Appellante kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Appellante heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat appellante naar haar mening alles heeft gedaan wat in haar vermogen lag om te voldoen aan haar inspanningsverplichtingen. Volgens appellante heeft zij aan haar bewindvoerder duidelijk willen maken dat zij tegen grenzen aanloopt voor wat betreft haar mogelijkheden om werkzaamheden te verrichten, zeker in combinatie met haar gezin en haar cognitieve mogelijkheden. Zij heeft hulp gezocht bij diverse instanties (bij de praktijkondersteuner van de huisarts en bij [geestelijke gezondheidszorg] ). Appellante stelt in haar beroepschrift dat zij meerdere jaren op de wachtlijst heeft gestaan voor een behandeling via [de hulpverlening] . Volgens appellante ontstonden er in het kader van de behandeling vragen ten aanzien van het cognitieve niveau van haar functioneren en daarnaast werden er problemen op het gebied van de emotieregulatie geconstateerd. Volgens appellante heeft het intelligentieonderzoek laten zien dat zij over het algemeen op een laag begaafd niveau functioneert en zijn er ook stoornissen en problemen bij haar vastgesteld (zoals een paniekstoornis). Volgens appellante is zij al snel overvraagd. Een deel van de betreffende rapportage heeft appellante overgelegd als productie 4. Gelet op deze rapportage is appellante van oordeel dat de ontstane situatie niet aan haar kan worden toegerekend. Ook het verwijt dat appellante niet zou hebben voldaan aan haar informatieverplichting, rekent appellante toe aan haar beperkte mogelijkheden.
Appellante is dan ook van mening dat zij niet tekortgeschoten is in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, dan wel dat die tekortkomingen buiten beschouwing kunnen blijven. Appellante is primair van oordeel dat de schuldsaneringsregeling met verlening van de zogenaamde "schone lei" dient te worden beëindigd. Appellante verzoekt subsidiair om de WSNP te verlengen voor de duur van een jaar. Dit temeer appellante van haar werkgever [bedrijf] heeft vernomen dat haar arbeidscontract kan worden verlengd, waarbij er sprake zal zijn van een arbeidsomvang van 10 uur per week.
3.8.1.
Hieraan is door en namens appellante ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat de GGZ-rapportage (productie 4) niet eerder is overgelegd, omdat het voor appellante lastig is om de inhoud ervan te delen met anderen. Appellante kan zich niet meer herinneren of zij voornoemde rapportage, althans haar problematiek, heeft gedeeld met de rechter die geoordeeld heeft over de toelating van appellante tot de WSNP. Met de rapportage wil appellante laten zien dat ze haar best heeft gedaan om zoveel mogelijk uren te werken. Appellante heeft desgevraagd geantwoord dat ze haar belastbaarheid (dat ze niet meer dan 8 uur per week zou kunnen werken) niet door een derde heeft laten onderzoeken. Nu haar zoontje per augustus 2023 een aantal dagdelen naar de opvang gaat, ervaart appellante meer rust en kan ze volgens haar inmiddels wel 10 uur per week werken.
Wat betreft haar problematiek heeft appellante aangegeven dat het volgen van een GGZ-traject thans te veel is en dat gesprekken met de praktijkondersteuner bij de huisarts volstaan. Volgens appellante gaat het erom dat ze een uitlaatklep heeft.
Appellante heeft verder aangegeven dat zij moeite heeft om uit eigen beweging wijzingen door te geven, maar dat ze inmiddels geleerd heeft hoe ze dit wel kan doen.
Naar mening van appellante heeft ze haar best gedaan om alle verplichtingen na te komen en neemt ze de verplichtingen serieus. Volgens appellante kan ze met hulp van de beschermingsbewindvoerder ook de informatieplicht nakomen. Appellante heeft het hof wederom verzocht om een verlenging.
3.9.
De bewindvoerder heeft in de brief van 13 september 2023 als reactie op het beroepschrift – kort weergegeven – het hof het volgende bericht.
Volgens de bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 12 augustus 2020 aan appellante een arbeidsplicht van 10 uur per week opgelegd en is appellante daarna gedurende het gehele traject ook door de bewindvoerder veelvuldig gewezen op haar verplichtingen.
De door appellante overgelegde GGD-rapportage van 18 april 2019 is volgens de bewindvoerder tijdens de schuldsaneringsregeling nooit eerder aan haar of de rechter-commissaris overgelegd, terwijl er op 12 oktober 2021 een verhoor, op 18 augustus 2022 een behandeling tussentijdse beëindiging en op 1 juli 2023 een behandeling van de eindzitting plaatsvond en het verzuim van de informatieplicht en de arbeid- en sollicitatieplicht punt van aandacht waren.
Appellante heeft in het beroepschrift aangegeven dat zij bij diverse instanties hulp zou hebben gezocht. Naar weten van de bewindvoerder bezocht appellante gedurende de schuldsaneringsregeling kortdurend de praktijkondersteuner bij de huisarts. Volgens de bewindvoerder heeft appellante steeds aangegeven op de wachtlijst te staan bij [de hulpverlening] . Op 18 januari 2023 heeft appellante echter gemeld dat zij geen traject bij [de hulpverlening] gaat volgen omdat dit te veel zou zijn in combinatie met haar werk, huishouden en de zorg voor de kinderen, aldus de bewindvoerder.
Appellante zou recent een arbeidscontract hebben gekregen voor 10 uur per week. De bewindvoerder heeft tot heden (nog) geen gewijzigd arbeidscontract ontvangen waaruit dit blijkt. Het is de bewindvoerder niet duidelijk waarom het thans wel mogelijk is om te voldoen aan de eerder opgelegde arbeidsplicht.
3.9.1.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – aangegeven dat appellante niet het maximale qua kansen uit het schuldsaneringstraject heeft gehaald en dat de schuldeisers daardoor ook niet het maximale krijgen. Na lichte twijfel of er verlengd moet worden, heeft de bewindvoerder haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder schone lei gehandhaafd. Volgens de bewindvoerder heeft appellante al veel kansen gekregen. Thans wordt de bewindvoerder ook nog steeds niet volledig geïnformeerd. Ook twijfelt de bewindvoerder of een praktijkondersteuner bij de huisarts voldoende is voor de problematiek van appellante.
3.9.2.
De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat het bewind tot heden goed is verlopen, waaronder ook het informeren door appellante richting beschermingsbewind.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Naar aanleiding van het eerste verslag is aan appellante een arbeids- en sollicitatieplicht opgelegd van 10 uur per week, gebaseerd op een rapportage van het UWV van 22 maart 2019. Daarnaast diende appellante te werken aan haar herstel en de bewindvoerder daarover te informeren.
Omdat appellante geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en niet voldeed aan de informatieplicht, werd er op of omstreeks 25 januari 2021 een waarschuwingsbrief naar appellante gestuurd. Daarin werd onder andere vermeld dat appellante alleen gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof in de periode 8 december 2020 tot en met 30 maart 2021 is vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht en dat Covid 19 geen reden is om niet te voldoen aan de arbeids- en sollicitatieplicht.
In reactie op het tweede verslag liet appellante de bewindvoerder weten dat zij `solliciteren de grootste onzin' vindt. Doordat de waarschuwingsbrief niet leidde tot een verbetering, vond er op 12 oktober 2021 een verhoor plaats ten overstaan van de rechter-commissaris.
In het vierde verslag (januari 2022) vermeldde de bewindvoerder dat appellante het informeren en solliciteren heeft opgepakt na het verhoor. Per 22 november 2021 heeft appellante een baan bij [bedrijf] gevonden voor 2 à 3 ochtenden per week.
Na het vierde verslag hoorde de bewindvoerder niets meer van appellante. Zo werd er onder andere geen informatie verstrekt over de herziening door het UWV en de behandeling bij [de hulpverlening] .
De rechter-commissaris besloot dat er een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de WSNP diende te worden opgemaakt.
In het vonnis van 30 augustus 2022 werd aan appellante een laatste kans geboden. Appellante diende gedurende de resterende looptijd aan de verplichtingen te voldoen.
Uit het zesde verslag (januari 2023) blijkt dat de nakoming van de informatieplicht goed was opgepakt. Uit de overgelegde stukken bleek echter dat appellante onvoldoende werkte aan haar herstel. Het traject bij [de hulpverlening] was nooit van de grond gekomen, terwijl appellante tijdens het verhoor van 12 oktober 2021 had gezegd dat zij op de wachtlijst voor een behandeling bij [de hulpverlening] stond.
Pas in januari 2023 verklaarde appellante over het traject: 'Om ook nog wekelijks daar afspraken na te moeten komen en werk en huishouden en kinderen ging mij te veel worden' en 'Ik ga wel via het werk of huisarts nu weer gesprekken voeren omdat ik de laatste tijd weer een hoop ben aan het opproppen in mijn hoofd'. Verder heeft de appellante een arbeidscontract van [bedrijf] overgelegd voor 8 uur per week. Volgens appellante is het niet mogelijk om de belastbaarheid verder te vergroten. Op basis van het in het dossier aanwezige UWV werkplan hield de rechter-commissaris nog steeds vast aan de opgelegde 10 uur per week.
Tijdens de eindzitting van 1 juni 2023 is gebleken dat appellante nog steeds minder dan 8 uur gemiddeld per week werkt en dat zij niet heeft gesolliciteerd naar aanvullend werk.
Uit de door de bewindvoerder overgelegde overzichten (loonstroken) blijkt dat appellante omgerekend gemiddeld 5,5 uur per week heeft gewerkt in de periode januari 2022 tot en met mei 2023.
3.10.3.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat appellante toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing
kunnen blijven.
Gedurende de hele schuldsaneringsregeling heeft appellante, met uitzondering van de periode van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof, niet voldaan aan haar arbeids- en sollicitatieplicht. Volgens het werkplan van het UWV van 22 maart 2019 en 5 november 2022 is appellante in staat 10 uur per week te werken. Aan appellante is conform dat werkplan een arbeids- en sollicitatieplicht door de rechter-commissaris opgelegd van 10 uur per week. Dit aantal uren heeft appellante nooit gewerkt. Appellante heeft slechts enkele maanden 8 uur per week gewerkt, maar de overige maanden veel minder uren. In de periode januari 2022 tot en met mei 2023 komt het gemiddelde aantal gewerkte uren op 5,5 uur per week.
Verder heeft appellante pas eerst in hoger beroep haar werkgever [bedrijf] gevraagd om extra uren. Per 4 september 2023 heeft appellante een arbeidsovereenkomst van 10 uur per week. Daarvoor heeft appellante niet gesolliciteerd op andere vacatures, terwijl appellante wist dat zolang zij niet 10 uur per week werkte, zij diende te solliciteren naar een betaalde (aanvullende parttime) baan. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat appellante in voldoende mate heeft gesolliciteerd.
Net als de rechtbank, heeft ook het hof vastgesteld dat tevens de informatieplicht niet gedurende de hele schuldsaneringsregeling is nagekomen – zie ook hierna onder 3.10.4. –.
3.10.4.
Appellante heeft aangevoerd dat ze niet in staat was om 10 uur te werken. Deze door appellante bij herhaling ingenomen stelling tijdens de looptijd van de WSNP dat zij niet belastbaar is voor het verrichten van arbeid gedurende 10 uur per week heeft appellante niet bewezen door bijvoorbeeld het overleggen van een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek. Ook het verwijt dat appellante niet zou hebben voldaan aan haar informatieverplichting, rekent appellante toe aan haar beperkte mogelijkheden. Appellante heeft daartoe in hoger beroep een rapportage overgelegd (productie 4).
Uit de rapportage ‘Verloop behandeling’ blijkt dat appellante zich op 18 juni 2018 heeft aangemeld voor een behandeling bij een GZ-psycholoog en dat zij zich op 18 april 2019 heeft uitgeschreven en dat sprake is van verschillende in de rapportage vermelde problematiek. De problematiek speelde dus al geruime tijd voor aanvang van de toelating tot de schuldsanering op 9 juni 2020. Het is het hof niet gebleken dat appellante bij de toelating tot de schuldsanering melding heeft gemaakt van de rapportage en ook niet van de problematiek die daaruit blijkt. Ook heeft appellante tijdens de gehele reguliere looptijd van de schuldsanering geen melding gemaakt van de rapportage. Dit terwijl er verhoren, een voordracht voor een tussentijdse beëindiging en een eindzitting hebben plaatsgevonden waar het nakomen van de inspanningsverplichtingen is besproken. Ook de e-mail van de bewindvoerder van 12 augustus 2020 waarin zij appellante heeft laten weten dat appellante binnen vijf dagen in beroep kan gaan tegen de beschikking van de rechter-commissaris (met betrekking tot de arbeidsplicht van 10 uur per week) en dat appellante bij het UWV kan aangeven dat haar gezondheid is verslechterd, was geen aanleiding voor appellante om bezwaar te maken en de rapportage te overleggen.
Pas eerst in hoger beroep heeft appellante ervoor gekozen de rapportage bij de stukken te voegen en beroept ze zich achteraf op haar beperkingen. Doordat appellante de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet (eerder) van medische informatie heeft voorzien hoewel appellante daarover beschikte, hebben zij ook geen rekening kunnen houden met haar beperkingen voor zover dat tot een eventuele vermindering van de arbeidsplicht zou kunnen leiden. Dat appellante werd gehouden aan een arbeidsplicht van 10 uur per week, komt dan ook voor haar eigen risico.
Bovendien is het maar de vraag of de inhoud van de rapportage en de daarin vermelde problematiek tot een vermindering van de arbeidsplicht had geleid, nu het werkplan van het UWV van een latere datum is en dit werkplan tot stand is gekomen naar aanleiding van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de verzekeringsarts waar al rekening is gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van appellante.
Overigens verklaarde appellante ter zitting dat het haar goed bevalt om thans 10 uur per week te werken. Naast dat dit een positieve wending is, levert dit natuurlijk geen enkele ondersteuning op voor haar stelling dat zij eerder niet in staat is geweest om dat aantal uren te werken.
3.10.5.
Daarbij komt dat appellante evenmin voldoende pogingen heeft ondernomen om te werken aan haar herstel. Uit de overgelegde rapportage blijkt dat appellante enige tijd een behandeltraject heeft gehad bij een GGZ-instelling, dat dit behandeltraject volgens de deskundigen niet de geschikte weg was en dat appellante is doorverwezen naar [de hulpverlening] . Daar heeft zij op een wachtlijst gestaan, maar daar heeft zij zichzelf weer vanaf gehaald - aldus appellante ter zitting bij het hof -. Ondanks het advies van de deskundigen, heeft appellante zelf de beslissing genomen dat het beter voor haar zou zijn om geen traject bij [de hulpverlening] te starten omdat dit te veel zou zijn. Volgens appellante kan ze ook met een praktijkondersteuner bij de huisarts praten en gaat het erom dat ze af en toe een uitlaatklep nodig heeft. Nu specialistischer hulp aangewezen lijkt te zijn gezien de rapportage en appellante dit niet oppakt, kan het hof zich indenken dat appellante hiermee tegen haar beperkingen aan blijft lopen. Appellante heeft dus niet voldaan aan haar inspanningsplicht ten aanzien van werken aan herstel. Het niet aanvaarden van specialistischer hulp, terwijl deskundigen dit wel adviseren, kan naar het oordeel van het hof appellante ook verweten worden.
3.10.6.
De tekortkomingen kunnen appellante worden toegerekend. Appellante is en was namelijk op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Bij aanvang van de schuldsaneringsregeling is appellante over de verplichtingen geïnformeerd en zij heeft bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. De regels van de schuldsanering zijn daarna op meerdere momenten nogmaals door de bewindvoerder aan appellante kenbaar gemaakt, zoals bij e-mail van 12 augustus 2020 (09:29 uur) waarin de arbeids- en sollicitatieplicht van 10 uur per week is vermeld en de verplichting voor appellante om te werken aan haar herstel en de bewindvoerder daarover te informeren en bij e-mail van 7 januari 2021 waarin de bewindvoerder schrijft naar aanleiding van het tweede verslag dat het ten aanzien van de informatieplicht (actief) en de sollicitatieverplichting veel beter moet gaan. Ook heeft appellante diverse waarschuwingen gehad en heeft er zelfs een voordracht voor een tussentijdse beëindiging plaatsgevonden. Appellante is derhalve voldoende gewaarschuwd. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien de bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven.
3.10.7.
Het hof stelt vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Op zich is ingevolge HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935 verlenging van de termijn van de schuldsanering ook mogelijk na afloop van de looptijd als in het toelatingsvonnis vermeld.
Het hof acht echter geen termen aanwezig om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen. Dat bij appellante sprake is van een uitbreiding van uren per 4 september 2023, maakt het voorgaande niet anders. Al zou de problematiek van appellante mede de oorzaak zijn van het niet nakomen van de inspanningsverplichtingen, dan heeft te gelden dat appellante zelf ervoor heeft gekozen – ondanks het advies van de deskundigen – geen therapie hiervoor te volgen om zodoende verbetering teweeg te brengen. Ook heeft appellante ervoor gekozen om geen nieuwe arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren gezien de herhaalde stelling van appellante dat zij niet belastbaar is voor het verrichten van arbeid gedurende 10 uur per week. Het hof is van oordeel dat de verwachting gerechtvaardigd is dat na een verlenging van de termijn de kans bestaat dat appellante alsnog geen schone lei toekomt, althans heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat appellante na een verlenging wel volledig aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiend verplichtingen zal voldoen.
3.11.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en R.L.G. Kraaijvanger, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2023.