ECLI:NL:GHSHE:2023:3140

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.329.956_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsherstel en ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de bekrachtiging van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een minderjarige onder toezicht is gesteld. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met deze beslissing en heeft vier grieven ingediend. De vader van de minderjarige wordt als belanghebbende aangemerkt, ondanks dat hij geen gezag heeft. De moeder betwist dat zij onvoldoende zorg accepteert voor de minderjarige, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming stelt dat er een ontwikkelingsbedreiging is die alleen kan worden afgewend door ondertoezichtstelling. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 1 september 2023 gehouden, waarbij de moeder niet is verschenen. Het hof overweegt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en om contactherstel tussen de vader en de minderjarige te faciliteren. De moeder heeft in het verleden hulp geweigerd en het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. De grieven van de moeder falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 september 2023
Zaaknummer : 200.329.956/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/408069 / JE RK 23-567
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.J. Soriano,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Mudde-Zeevaart,
en
Stichting Jeugdbescherming [regio],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder mr. Soriano;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 april 2023;
- een V-formulier met productie (ontbrekend stuk van procesdossier eerste aanleg) van de advocaat van de moeder van 26 juli 2023;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de moeder van 23 augustus 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een relatie gehad van 2014 tot 2020. Zij zijn - voor zover hier van belang - de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 april 2023 (in de zaak met nummer C/02/408069 / JE RK 23-567) heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 april 2023 tot 24 april 2024.
3.3.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 april 2023 (in de zaak met nummer C/02/392167 FA RK 21-5597) heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar gedurende twee uur om de week, waarbij de GI de regie zal voeren over deze omgang en deze zo mogelijk zal uitbreiden.
De beslissing over het gezamenlijk gezag en de definitieve omgangsregeling is bij die beschikking aangehouden tot 23 januari 2024 pro forma, in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI.
3.4.
De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing van 24 april 2023 tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] en zij is hiervan met vier grieven in hoger beroep gekomen.
Grief 1 ziet op het aanmerken van de vader als belanghebbende. Grieven 2 tot en met 4 zien op de beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Het hof zal voornoemde punten achtereenvolgens beoordelen.
De vader als belanghebbende
3.5.
De moeder meent dat de vader niet als belanghebbende in de procedure tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden aangemerkt en dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. De moeder voert ter onderbouwing, samengevat, het volgende aan.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling raakt niet rechtstreeks de rechten of verplichtingen van de vader, nu hij geen gezag heeft en de ondertoezichtstelling niet in de weg hoeft te staan aan effectuering van het recht op gezinsleven door de vader. Ten tijde van de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling bestond er geen gezinsleven tussen de vader en [minderjarige] en geen begeleide omgang.
3.6.
De raad voert aan dat de ondertoezichtstelling met name is gericht op het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] en dat de geformuleerde doelen mede betrekking hebben op de vader. Daarmee heeft de ondertoezichtstelling rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van de vader. De raad adviseert daarom de vader wel als belanghebbende aan te merken.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Artikel 798 lid 1, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
3.7.2.
De Hoge Raad heeft uitleg gegeven aan het belanghebbende begrip van artikel 798 lid 1 Rv (zie onder andere HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463; HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488 en HR 22 april 2022, ECLI:HR:2022:622). Hieruit volgt de volgende maatstaf.
De door artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden kan niet in algemene zin worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt – aan de ene kant – bepaald door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. In de wetsgeschiedenis van deze bepaling is opgemerkt dat tot de door die bepaling beschermde ‘rechten en verplichtingen’ de rechten behoren die een burger kan ontlenen aan de een ieder verbindende bepalingen van het EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. De door art. 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, zijn afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
3.7.3.
Gebleken is dat de vader en de moeder een relatie hebben gehad van 2014 tot 2020 en dat de vader tijdens die relatie betrokken was in het leven van [minderjarige] . Hij heeft [minderjarige] ook erkend. Na afloop van de relatie tussen partijen heeft de vader met [minderjarige] omgang gehad tot maart 2021. Op grond van het voorgaande staat vast dat sprake is van family life. De omstandigheid dat de vader ten tijde van de indiening van het verzoek tot ondertoezichtstelling al een tijd geen contact met [minderjarige] had, doet daar niet aan af.
Het herstellen van het contact tussen de vader en [minderjarige] is een van de doelen waarop de verzochte ondertoezichtstelling is gericht. In dit geval kan de ondertoezichtstelling van [minderjarige] dan ook leiden tot een inmenging op het bestaande family life tussen de vader en [minderjarige] . De vader wordt om die reden rechtstreeks in zijn rechten en verplichtingen geraakt door onderhavige zaak.
3.7.4.
Op grond van het voorgaande merkt het hof, evenals de rechtbank, de vader aan als belanghebbende.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige]
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is ten onrechte onder toezicht gesteld. Aan het wettelijk vereiste van artikel 1:255 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) is niet voldaan. De moeder betwist dat zij de zorg die noodzakelijk is voor [minderjarige] niet of niet voldoende accepteert. Zij heeft juist actief naar gespecialiseerde hulp in het kader van begeleide omgang gezocht en deze gevonden bij [instantie] . [instantie] acht begeleide omgang echter thans niet in het belang van [minderjarige] . De moeder roept ook zoveel als mogelijk hulp in om de woon- en financiële situatie van haar gezin te verbeteren. Het wijkteam is anderhalf jaar betrokken geweest en heeft hulp geboden op het vlak van financiën en huisvesting, maar er is tot op heden geen reguliere en vaste woonruimte beschikbaar. Het wijkteam is recentelijk gestopt met hulp bieden aan de moeder, omdat zij buiten het huisvestingsprobleem geen problemen heeft. De school van [minderjarige] geeft dit ook aan. Uit het raadsonderzoek blijkt niet dat aan de moeder in het vrijwillige kader enige zorg is aangeboden die zij niet of onvoldoende zou hebben geaccepteerd en de rechtbank heeft dat ook niet vastgesteld.
De rechtbank heeft ten onrechte niet in haar oordeel betrokken dat het voorzienbaar is dat de GI binnen de duur van de ondertoezichtstelling niet de hulp en steun kan bieden die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is duidelijk geworden dat de GI vanwege personeelstekort de zaak op een wachtlijst zou plaatsen. Dit is ook gebeurd. Aan de ondertoezichtstelling wordt feitelijk geen invulling gegeven.
Naar aanleiding van de stelling van de vader tijdens de mondelinge behandeling, dat hij slechts beperkte informatie van de moeder over [minderjarige] ontvangt, heeft de advocaat van de moeder toegezegd haar voor te houden aan haar informatieverplichting te voldoen.
3.9.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De raad handhaaft zijn standpunt dat bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die alleen kan worden afgewend vanuit het verplichte kader door een ondertoezichtstelling. Rondom de opvoedsituatie van [minderjarige] zijn terugkerend en in toenemende mate zorgen. Er zijn onder andere zorgen over wat [minderjarige] in het gezin heeft meegemaakt, het gebrek aan communicatie tussen de ouders en het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] krijgt al langere tijd de afwerende houding en gevoelens van de moeder met betrekking tot de vader mee. Hierdoor wordt [minderjarige] belast en wordt zij niet in staat gesteld haar eigen mening te vormen over haar vader. Verder speelt dat de woonsituatie van de moeder en haar gezin niet stabiel is en dat er zorgen op financieel gebied zijn. Er is sprake van een grote draaglast van de moeder. De moeder aanvaardt voor praktische zaken hulpverlening, maar het lukt haar niet om de situatie stabiel te krijgen. Ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft de moeder geen hulpvraag en ziet zij vooral ernstige bezwaren.
De formuleerde doelen richten zich onder andere op contactherstel, omdat [minderjarige] daartoe mogelijkheden laat zien en ook de vader daarvoor gelegenheid biedt. De moeder ziet niet in dat een andere instantie dan [instantie] daarbij nodig is.
De argumenten ten aanzien van de ondertoezichtstelling zijn aldus onverminderd aanwezig.
3.10.
De vader is het eens met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De ondertoezichtstelling is nodig om begeleide omgang tussen hem en [minderjarige] tot stand te brengen. Zonder die maatregel wordt door de moeder niet meegewerkt aan omgang. Hij hoopt dat de begeleide omgang nu spoedig tot stand komt. De informatie die hij van de moeder over [minderjarige] ontvangt, is beperkt. Hij hoopt de informatie te gaan ontvangen die de moeder op grond van de opgelegde informatieverplichting gehouden is aan hem te verstrekken, waaronder rapporten, informatie van school en een foto van [minderjarige] .
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er vanwege personeelstekort nog geen vaste jeugdbeschermer is. Er moet eerst een vaste jeugdbeschermer beschikbaar zijn, voordat de begeleide omgang kan starten. Zij kan niet concreet aangeven wanneer dat het geval zal zijn. Na de mondelinge behandeling bij het hof zal zij deze zaak opnieuw intern bespreken.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.12.2.
De moeder erkent dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
Het hof stelt vast dat – zo volgt uit de conclusie van het raadsrapport van 3 maart 2023 – sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat zij belast wordt met de zorgen en problemen van de mensen om haar heen (moeder, halfzus), veelal grenzen opzoekt, geen stabiele woonplek heeft, er onduidelijkheid is of er sprake is van ADHD of trauma’s bij [minderjarige] , zij geen eigen beeld heeft over haar vader en geen contact met hem heeft.
3.12.3.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de moeder de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige] of voor haar ouder(s), voldoende accepteert. De moeder beroept zich op de hulp vanuit het wijkteam die zij voor praktische zaken, waaronder financiën en huisvesting, heeft geaccepteerd. Nog daargelaten dat die ingezette hulp nog niet tot een stabiele situatie van de moeder heeft geleid, is niet gebleken dat de moeder bereid is om in het vrijwillig kader hulp in te zetten voor contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Uit het raadsrapport van 3 maart 2023 (pagina 13 en verder) blijkt, anders dan de moeder stelt, dat de moeder aangeboden hulp in het vrijwillig kader eerder niet heeft geaccepteerd.
Dit betreft de inzet van Ouderschap Blijft en solo parallel ouderschap, die het Sociaal team [woonplaats] (betrokken vanaf april 2022) aan de ouders heeft aangeboden. De moeder heeft voornoemde trajecten afgewezen. Door het Sociaal team is ook de inzet van begeleide omgang voorgesteld, maar daarmee heeft de moeder niet ingestemd. Vervolgens is een onderzoek van [instantie] ingezet. Voor zover de moeder nu vasthoudt aan de uitkomst van dat onderzoek, gaat zij voorbij aan het advies van de raad en de beschikking van de rechtbank van 24 april 2023 dat, ondanks de instabiele opvoedsituatie waarin [minderjarige] zich bevindt, begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader op zo kort mogelijke termijn moet starten.
De namens de moeder naar voren gebrachte stelling tijdens de mondelinge behandeling dat zij buiten het huisvestingsprobleem geen problemen heeft, geeft er (ook) geen blijk van dat de moeder intrinsiek gemotiveerd is om hulp in te zetten voor contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Wegens afwezigheid van de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de moeder hierover niet zelf kunnen bevragen.
3.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. De omstandigheid dat de GI nog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar heeft, leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof merkt in dit verband nog op, dat het hof het in het belang van [minderjarige] acht dat de ondertoezichtstelling zo spoedig mogelijk door de GI wordt opgepakt. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dit opnieuw intern aan de orde te zullen stellen.
De slotsom
3.14.
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 24 april 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.J.M. van Engelen en K.A. Boshouwers en is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.