2.1Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Incasso & Juridische Dienstverlening B.V. (hierna: IJD) exploiteerde een incassobureau. Bestuurder en enig aandeelhouder van IJD was [de B.V. 1] , waarvan [appellant] bestuurder en enig aandeelhouder is.
b. [geïntimeerde] heeft in april 2019 aan IJD mondeling opdracht gegeven om bij [de B.V. 2] (hierna: [de B.V. 2] ) een openstaande vordering te incasseren. Namens IJD heeft [appellant] bij e-mail van 26 april 2019 de opdracht van [geïntimeerde] als volgt bevestigd:
“onder dankzegging van uw opdracht bevestigen wij de ontvangst hier van, wij willen u nog
vriendelijk verzoeken bij [naam] , het vonnis in op gemelde zaak op te vragen.
Er vanuit gaande u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd, verblijf ik, (…)”
c. Op 4 juli 2019 heeft [geïntimeerde] , vertegenwoordigd door IJD, een schriftelijke vaststellingsovereenkomst gesloten met [de B.V. 2] , inhoudende dat [de B.V. 2] in termijnen een totaalbedrag van € 11.808,06 betaalt aan [geïntimeerde] . Betaling diende te geschieden door overmaking op de derdengeldenrekening van IJD, die beheerd werd door [de stichting] (hierna: [de stichting] ). Bestuurders van [de stichting] zijn [appellant] en [gedaagde] .
d. [de B.V. 2] heeft de volgende betalingen op de derdengeldrekening gedaan:
- 11 juli 2019 € 500,00;
- 31 juli 2019 € 1.750,00:
- 18 september 2019 € 1.000,00:
- 9 oktober 2019 € 750,00:
- 28 oktober 2019 € 1.750,00:
- 21 december 2019 € 1.750.00:
totaal € 7.500,00.
e. Op 27 augustus 2020 is in het handelsregister van de kamer van Koophandel geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon IJD is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 13 november 2019.
f. Tussen IJD als cedent en [de stichting] als cessionaris is een ‘akte van openbare cessie’ opgemaakt met datum 31 december 2019. In de akte is vermeld dat IJD een vordering heeft op [geïntimeerde] ter hoogte van € 6.508,82 en dat IJD deze vordering aan [de stichting] verkoopt en overdraagt. Het betrof daarbij een vordering van IJD uit hoofde van de in opdracht van [geïntimeerde] verrichte incasso van de vordering van [geïntimeerde] op [de B.V. 2] .
g. [de stichting] heeft dit bedrag vervolgens verrekend met het geïncasseerde bedrag van € 7.500,00 dat op de derdengeldrekening stond. Het resterende bedrag, ter hoogte van € 991,18, heeft [de stichting] vervolgens aan [geïntimeerde] overgemaakt.