Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/268760 / HA ZA 19-470)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met eiswijziging en producties 92 tot en met 103;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens houdende memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 22 tot en met 27;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties 104 tot en met 109;
- de pleitaantekeningen zoals voorgedragen door mr. Brouwers tijdens de mondelinge behandeling gehouden op 2 december 2022.
3.De beoordeling
rechtbankheeft bij het bestreden vonnis de vrouw veroordeeld op grond van de in dat vonnis over en weer vastgestelde vergoedingsrechten om aan de man te voldoen:
manheeft in hoger beroep veertien grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd. De man vordert om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis (deels) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende de vrouw te veroordelen tot:
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep zes grieven aangevoerd en vordert om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
principaalhoger beroep: het principaal hoger beroep te verwerpen;
incidenteel hoger beroep: het bestreden vonnis deels te vernietigen en, zo nodig onder aanvulling en verbetering van de gronden, opnieuw rechtdoende:
hofzal de grieven per onderwerp bespreken.
manvoert verweer. Hij kan hetgeen de vrouw onder grief 3 beschrijft niet volgen. Het is correct dat de man € 12.763,05 heeft overgemaakt naar de gezamenlijke rekening. Daarmee staat vast dat de man een bedrag van € 102.763,05 (€ 90.000,-- + € 12.763,05) heeft geïnvesteerd in de aankoop van de woning. Vervolgens is door de vrouw € 50.000,-- terugbetaald. De man heeft dus € 2.763,05 meer geïnvesteerd in de woning en heeft voor de helft van dat bedrag, € 1.381,52, een vorderingsrecht op de vrouw.
hofoverweegt als volgt. Het is niet duidelijk wat de vrouw met haar grief beoogt. Zij maakt niet duidelijk of en zo ja welke beslissing zij van het hof wenst. De man beroept zich er in zijn verweer op dat hij een vorderingsrecht op de vrouw heeft, maar hij heeft ter zake geen vordering ingesteld (hij concludeert slechts tot afwijzing van het incidentele hoger beroep van de vrouw). Voor zover het verweer van de man al als grief zou zijn bedoeld (en hij een bedrag van € 1.381,52 zou hebben gevorderd), is dit in strijd met de twee conclusieregel. De grief faalt dan ook.
vrouwhiertegen op. De wet biedt geen grondslag voor vaststelling van een vergoedingsrecht. Daarbij hebben tussen partijen afwijkende (stilzwijgende) afspraken gegolden. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat er geen vergoedingsrecht bestaat. Door de man is – door het voldoen van de verbouwingskosten – voldaan aan een natuurlijke verbintenis tegenover de vrouw.
manvoert het volgende aan. Het was de intentie van partijen een gelijk bedrag in de woning te investeren. Uit het door de vrouw als prod. 1 bij de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie overgelegde overzicht blijkt ook dat er nog opknapkosten voor de woning gemaakt dienen te worden. Dat bedrag is in eerste instantie geraamd op € 50.000,--. Uit de opgestelde begroting blijkt dat beide partijen de helft van dat bedrag voor hun rekening zouden nemen. Later is de begroting nog bijgesteld. De man heeft op 8 juli 2015 een aangepaste begroting opgesteld (prod. 19 bij de conclusie van antwoord in reconventie). Uit die begroting blijkt dat de kosten voor de verbouwing toen op € 76.950,-- zijn begroot. Uiteindelijk hebben de kosten de begroting overschreden en is er voor ruim € 100.000,-- verbouwd. Partijen hebben alles in onderling overleg gedaan. Bij het besluit de woning te kopen, heeft de man de hiervoor genoemde begroting opgezet en deze hebben partijen besproken. Partijen hebben overleg gevoerd en afspraken gemaakt over de geplande en uit te voeren verbouwingen. Daarbij had iedere partij zijn eigen prioriteiten. De man wilde de woning duurzaam verbouwen en vond het isoleren van de zolder en het plaatsen van een dakkapel een vereiste. De vrouw wilde een nieuwe keuken en een eigen badkamer voorzien van een sun shower.
hofoverweegt als volgt.
“[---] Assurantiën, kosten andere panden en Vesta Vastgoed ad respectievelijk € 225,00, € 424,21 en € 500,00”, het volgende overwogen:
manop tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.11.2 waar de rechtbank heeft overwogen:
vrouwvoert verweer en stelt incidenteel appel in. De stellingen van de man over de kabelhaspel en de hardstenen drempel zijn onjuist. De man heeft zich de kabelhaspel toegeëigend. De vrouw heeft één hardstenen drempel betaald ad € 77,40.
hofoverweegt als volgt.
- het bedrag van € 167,-- voor bonnen Praxis e.d.
- drempels van hardsteen 2 x € 77,40
mankomt met grief XI op tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.14 en 4.15 waar de rechtbank heeft overwogen:
vrouwvoert verweer. De man komt terug op de gemaakte afspraak over de verdeling van de eigenaarslasten en gebruikslasten. De man toont zijn stellingen niet aan. Uit het feitelijk handelen van partijen, namelijk dat de man deze kosten van meet af aan voor zijn rekening heeft genomen, volgt dat partijen de splitsing tussen eigenaars- en gebruikerslasten ook beoogd hebben. De betaling van deze lasten door de man is voorts in overeenstemming met de afspraak dat de vrouw een bedrag gelijk aan de lasten van haar vorige woning zou betalen. Het zou in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn als de vrouw deze lasten nu aan de man zou moeten terugbetalen. Dat de nieuwe partner van de vrouw in de woning zou hebben gewoond en dat de man nooit van de woning gebruik zou hebben gemaakt, is onjuist.
hofoverweegt als volgt. Onder punt 22 van de inleidende dagvaarding (met verwijzing naar productie 15 bij die dagvaarding) heeft de man de door hem betaalde belastingaanslagen betreffende onroerende zaakbelasting, rioolheffing en watersysteemheffing opgesomd:
vrouwkomt met grief 2 op tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 2.6 waar de rechtbank heeft overwogen:
manvoert verweer. In totaal heeft de vrouw in 43 maanden € 50,-- meer betaald dan de man, derhalve in totaal € 2.150,--. Dit bedrag dient te worden gedeeld bij helfte, aangezien partijen naar evenredigheid dienen bij te dragen. Het bedrag dat in rov. 2.6 van het bestreden vonnis is opgenomen, € 1.075,-- , is dus juist. Het door de vrouw genoten belastingvoordeel in verband met de hypotheekrenteaftrek dient in mindering te worden gebracht op hetgeen de vrouw meer aan hypotheeklasten heeft voldaan dan de man. De vrouw heeft immers nagelaten de helft van het ontvangen bedrag aan de man te doen toekomen. Het ligt op de weg van de vrouw om aan te tonen hoeveel belastingvoordeel zij heeft genoten. De door de man betaalde belastingaanslagen BsGW strekken in mindering op het door de vrouw gevorderde bedrag. (€ 2.581,61/2 = € 1.284,31).
hofoverweegt als volgt.
manricht zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.17.2 en 4.17.3 waar de rechtbank heeft overwogen:
vrouwvoert verweer. Het was de eigen keuze van de man om niet de gezamenlijke woning te betrekken, maar zijn eigen woning te behouden. Het was de vrouw die de woning daadwerkelijk wilde verkopen, terwijl de man bleef weigeren om daaraan mee te werken. Juist deze handelswijze heeft er jarenlang voor gezorgd dat de vrouw financieel “gedwongen” werd in de woning te blijven wonen. De vrouw weerspreekt de (nieuwe) stelling van de man dat samenwonen eerst een optie zou zijn als zijn dochter het huis uit zou gaan na het behalen van het middelbare schooldiploma. Partijen kochten de woning met de intentie om daar te gaan wonen. De man begon bijvoorbeeld ook juist met een uitbreiding van de zolder voor zijn dochters die mee zouden komen. De vrouw zou anders ook niet haar vorige woning hebben verkocht. De vrouw heeft alleen haar deel van de betaalde hypotheek opgegeven in haar belastingaangifte. De teruggave heeft de vrouw naar de gezamenlijke rekening teruggestort. Een rentepercentage van 2% kan niet aan de orde zijn, gelet op de huidige percentages van spaarrente. Dit kan maximaal 0,5% zijn.
hofwijst de gevorderde gebruiksvergoeding af, onder verwijzing naar rov. 4.17.3 van de bestreden beschikking, welke overweging het hof na eigen beoordeling overneemt. De man heeft ten tijde van de relatie al niet samengewoond met de vrouw en ook na beëindiging daarvan heeft hij niet te kennen gegeven zelf in de woning te willen wonen, daarvan is althans niet gebleken. De man is daardoor ook al niet verstoken gebleven van het gebruik en genot van de woning. Grief XII van de man faalt en de vordering wordt afgewezen.
manvoert aan dat hij de vliegtuigstoelen heeft gekocht. De vrouw heeft de stoelen na verbreking van de samenleving verkocht via marktplaats voor € 175,--. De vrouw dient dit bedrag aan de man te vergoeden. Daarnaast zijn door de vrouw twee designlampen aangeschaft ad € 329,23. Deze lampen zijn betaald van de gezamenlijke rekening. De man vordert afgifte van één van deze twee lampen aan hem.
vrouwvoert verweer. De man stelt twee nieuwe vorderingen in die niets met een vergoedingsrecht van doen hebben. Deze vorderingen kunnen niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Daarom moeten de vorderingen worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
manop tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.18 waar de rechtbank heeft overwogen:
vrouwvoert verweer. Zij kan de stellingen van de man niet volgen. Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor de correcte aanzegging ex art. 6:96 lid 6 BW.
hofoverweegt als volgt.
manop tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.13 waar de rechtbank heeft overwogen:
vrouwvoert verweer. Zodra de vergoedingsvordering door de rechtbank werd vastgesteld, is deze ook tijdig door de vrouw betaald. Een wettelijke rentevordering hierover is geenszins aan de orde. De vrouw werd overigens nooit eerder door de man gesommeerd om enige vergoedingsvordering aan de man te voldoen. De man heeft in de eerste plaats zelf de verdeling tegengewerkt en daarnaast blijkt niet dat een dergelijk vergoedingsrecht opeisbaar zou zijn.
hofoverweegt als volgt. Wettelijke rente is toewijsbaar over de periode dat een schuldenaar in verzuim is. Hiervan kan pas sprake zijn wanneer de vordering opeisbaar is. Verder is voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling vereist maar het verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.