In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, die in Indonesië woont, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd, waarop belanghebbende bezwaar maakte. De inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond, maar de rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 3 augustus 2023 zijn zowel belanghebbende als de inspecteur vertegenwoordigd. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld.
De feiten tonen aan dat belanghebbende in 2018 diverse pensioenen vanuit Nederland ontving, maar dat de inspecteur de aanslag had opgelegd op basis van een belastbaar inkomen dat niet overeenkwam met de werkelijke inkomsten. Het geschil draait om de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van zorgkosten en heffingskortingen. Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen en dat de argumenten van belanghebbende in hoger beroep niet tot een ander oordeel leiden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om het griffierecht te vergoeden of om de inspecteur in de proceskosten te veroordelen.