ECLI:NL:GHSHE:2023:2979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.314.463_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis in het kader van vereffening vennootschap onder firma

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant] tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De vordering is ingesteld naar aanleiding van een geschil over de vereffening van een vennootschap onder firma (VOF) die door partijen werd geëxploiteerd. De VOF was ontbonden bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2019. Na de ontbinding ontstond er een geschil over de vereffening, waarbij [persoon A] als scheidsman was benoemd. Het scheidsmanrapport, dat op 22 maart 2022 werd opgeleverd, leidde tot onenigheid tussen partijen, waarbij [appellant] stelde dat [persoon A] zich niet aan zijn opdracht had gehouden en dat het rapport niet voldeed aan de eisen van een arbitraal vonnis.

Het hof heeft de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat de vordering tot vernietiging niet kon worden toegewezen, omdat [appellant] onvoldoende gronden had aangevoerd die een vernietiging rechtvaardigen. Het hof benadrukte dat de rechter terughoudend moet zijn bij verzoeken tot vernietiging van arbitraal vonnissen, om te voorkomen dat deze procedure wordt gebruikt als een verkapt hoger beroep. Het hof concludeerde dat [persoon A] zijn opdracht niet heeft geschonden en dat het scheidsmanrapport in overeenstemming met de gemaakte afspraken was opgesteld.

De uitspraak resulteerde in een afwijzing van de vordering van [appellant] en een veroordeling in de proceskosten, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 2.709,00. Het hof verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.314.463/01
arrest van 19 september 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.P.J.M. Verbeek te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems te 's-Hertogenbosch,

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • het door [appellant] uitgebrachte herstelexploot;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de memorie van repliek met producties en eisvermeerdering;
  • de memorie van dupliek;
  • de door [appellant] ingediende akte met producties;
  • de door [geïntimeerde] ingediende antwoordakte met productie;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
In deze procedure kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.1.
Partijen hebben vanaf 1 januari 2006 gezamenlijk een vennootschap onder firma geëxploiteerd genaamd “ [de VOF] ” (hierna: “de VOF”). Door de VOF werd een onderneming gedreven op het gebied van assurantiën en financiële dienstverlening.
2.1.2.
De vennootschapsakte luidt, voor zover in dit geding van belang:
LEVERINGSBEPALINGEN
(…)
ARTIKEL 22
1.
Alle geschillen, voorzover niet vallende onder de bepalingen van artikel 6 lid 4, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg of uitvoering der bepalingen van deze overeenkomst, of in welke vorm ook ter zake van de vennootschap onder firma of van de tussen partijen gesloten overeenkomsten, zowel van juridische als van feitelijke aard, zullen alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door een scheidsman die zonder aan de vormen of regels van de wet gebonden te zijn, zal rechtspreken als goede man naar billijkheid.
2.
(…)
3.
De wijze van behandeling van het geschil zal door de scheidsman worden geregeld.
4.
De scheidsman is steeds bevoegd en -wanneer dit door alle partijen eenparig verzocht wordt- verplicht zijn uitspraak te geven in de vorm van een bindend advies.
5.
De bepalingen in de voorgaande leden brengen geen wijziging in de bevoegdheid van partijen om:
a.
(…)
b.
tegen een uitspraak in kort geding openstaande rechtsmiddelen toe te passen;
c.
(…)
d.
(…)
e.
zich tot de burgerlijke rechter te wenden met een vordering tot ontbinding der vennootschap onder firma op grond van “gewichtige reden” als bedoeld in artikel 7a van het Burgerlijk Wetboek.”
2.1.3.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2019 met zaaknummer C/01/331887 / HA ZA 18-177 is de VOF ontbonden.
2.1.4.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de vereffening van de VOF.
2.1.5.
Bij beschikking van 6 juli 2021 met zaaknummer 9117949 EJ VERZ 21-65 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant op verzoek van [geïntimeerde] op de voet van artikel 22 van de vennootschapsakte [persoon A] , verbonden aan [X B.V.] te [vestigingsplaats] (hierna: [persoon A] ), tot scheidsman benoemd.
2.1.7.
[persoon A] heeft partijen bij brief van 15 juli 2021 (hierna: de opdrachtbrief) onder meer bericht:
“(…)
Middels een beschikking van de rechtbank Oost Brabant d.d. 6 juli 2021 (…) ben ik verzocht voor u als scheidsman te fungeren inzake het geschil omtrent de vereffening van [de VOF] (hierna:”VOF”)
Naar aanleiding van bovengenoemde beschikking heb ik met uw advocaten (…) gecommuniceerd over de aard van de opdracht.
Hieruit en gebaseerd op voornoemde beschikking van de rechtbank resulteert deze opdrachtbrief.
(…)
Voorts verstrekt u deze opdracht op basis van hetgeen is vastgelegd in artikel 22 van de VOF overeenkomst. Lid 1 van dit artikel 22 luidt als volgt: “Alle geschillen, voorzover niet vallende onder de bepalingen van artikel 6 lid 4, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg of uitvoering der bepalingen van deze overeenkomst, of in welke vorm ook ter zake van de vennootschap, zowel van juridische als van feitelijke aard, zullen alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door een scheidsman die zonder aan de vormen of regels van de wet gebonden te zijn, zal rechtspreken als goede man naar billijkheid.”
Voor de uitvoering van de opdracht komen wij de hierna volgende procesorde overeen:
1.
[geïntimeerde] dient een memorie van eis in binnen 4 weken na ondertekening van deze opdracht.
2.
Na ontvangst van de memorie van eis krijgt [appellant] een termijn van 4 weken voor het indienen van een memorie van antwoord.
3.
Na ontvangst van de memorie van antwoord wordt voor elke Partij een datum voor een mondelinge behandeling / toelichting bepaald (…).
4.
Na de mondelinge behandeling volgt in beginsel binnen 4 tot 6 weken een concept rapport, (…).
5.
Zodra een concept rapport is opgesteld, krijgen Partijen een termijn van 4 weken om daarop te reageren.
6.
In beginsel volgt dan het definitieve rapport binnen 4 weken na ontvangst van de eventuele opmerkingen van Partijen.
(…).”
Beide partijen hebben de opdrachtbrief voor akkoord getekend.
2.1.8.
[persoon A] heeft op 10 januari 2022 een eerste concept-scheidsmanrapport opgeleverd, op 28 februari 2022 het tweede concept-scheidsmanrapport en op 22 maart 2022 het definitieve scheidsmanrapport. In het definitieve rapport staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
6. Inrichting van het onderzoek
6.1
Algemeen
(…)
De opdracht is uitgevoerd in overeenstemming met de geformuleerde opdracht zoals vastgelegd in de opdrachtbrief van 15 juli 2021 (…).
(…)
9. Conclusie
(…)
De verdeling van het kapitaal over de kapitaalrekeningen van de vennoten is als volgt (…):
[appellant] : Euro 119.191
[geïntimeerde] : Euro 219.187
Euro 338.378
Aangezien [appellant] de activiteiten van de VOF en de bijbehorende activa en passiva heeft overgedragen aan een andere vennootschap, is hij gehouden aan [geïntimeerde] haar aandeel in het kapitaal van de VOF te voldoen.
(…)
Rente over de periode tot en met 31 maart 2022
Gebaseerd op mijn uitgangspunt dat de vereffening van de VOF, inclusief de verkoop van de assurantieportefeuille, gerealiseerd zou zijn per ultimo 2019, acht ik het reëel dat [geïntimeerde] een rentevergoeding ontvangt over haar aandeel in de VOF met ingang van het jaar 2020. Deze vergoeding stel ik vast op 2% per jaar. De totale rentevergoeding voor [geïntimeerde] bedraagt tot en met 31 maart 2022 Euro 9.135,=
Betaald voorschot
Vooruitlopend op de vereffening van de VOF is op 14 februari 2020 een voorschot van euro 20.000 betaald aan [geïntimeerde] .
Vereffening tussen [appellant] en [geïntimeerde]
Ter finale vereffening van de VOF is [appellant] op 31 maart 2022 een bedrag verschuldigd aan [geïntimeerde] van Euro 208.322. De vordering is direct opeisbaar. (…)
(…).”
2.1.9.
De advocaat van [appellant] heeft bij e-mailbericht van 24 maart 2022 aan [persoon A] bericht dat [appellant] niet instemt met het eindrapport van 22 maart 2022 omdat daarin het bedrag van de afrekening te zeer afwijkt van het bedrag in het conceptrapport van 10 januari 2022.
2.1.10.
[geïntimeerde] heeft bij verzoekschrift van 5 april 2022 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gevraagd om verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van het scheidsmanrapport van [persoon A] op voet van het bepaalde in artikel 1062 Rv.
2.1.11.
Bij beschikking van 26 april 2022 met zaaknummer C/01/380914 / BP RK 22-230 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aan [geïntimeerde] verlof gegeven voor tenuitvoerlegging van het scheidsmanrapport van 22 maart 2022. De voorzieningenrechter heeft daarbij als volgt overwogen en geoordeeld:
“Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof om de aan het verzoekschrift gehechte arbitrale beslissing in Nederland ten uitvoer te leggen.”
I. De beoordeling
Gelet op de bepalingen van de artikelen 1062 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is het verzoek toewijsbaar.”
2.1.12.
[geïntimeerde] heeft het scheidsmanrapport op 13 mei 2022 aan [appellant] doen betekenen.
2.1.13.
Bij e-mailbericht van 24 mei 2022 heeft [persoon A] – klaarblijkelijk naar aanleiding van een vraag van de advocaten of zijn beslissing als arbitrale beslissing moet worden aangemerkt – aan beide advocaten bericht:
“(…) Zoals u weet en naar ik aanneem ook begrijpt ben ik geen jurist/advocaat. Op het thema dat u beiden hieronder aan de orde brengt heb ik dan ook niet direct het eenduidig juiste antwoord. Ik wil hierover dan ook geen standpunt innemen alvorens op dit thema zelf juridisch advies te hebben ingewonnen. (…).”
2.1.14.
Bij exploten van 14 juni 2022 heeft [geïntimeerde] ter verzekering van haar vordering uit hoofde van het scheidsmanrapport, executoriaal derdenbeslag doen leggen ten laste van [appellant] onder ABN Amro Bank N.V. en onder de Coöperatieve Rabobank U.A.
2.1.15.
Bij exploten van 15 juni 2022 heeft [geïntimeerde] executoriaal beslag doen leggen op het woonhuis van [appellant] , gelegen aan [adres] en op vier personenauto’s van [appellant] .
2.1.16.
Bij dagvaarding van 20 juni 2022 heeft [appellant] in kort geding – verkort weergegeven – opheffing gevorderd van de in opdracht van [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde executoriale beslagen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch heeft bij vonnis in kort geding van 12 juli 2022 [geïntimeerde] veroordeeld tot opheffing van de executoriale beslagen op de bankrekeningen, roerende zaken en onroerende zaken van [appellant] op voorwaarde dat:

a. [appellant] binnen éénentwintig dagen na dagtekening van dit vonnis ten gunste van[geïntimeerde] voor een bedrag van € 130.000,00 een bankgarantie conform het modelvan de Nederlandse Vereniging van Banken (Beslaggarantieformulier-model 1999)doet stellen én
b. [appellant] binnen éénentwintig dagen na dagtekening van dit vonnis een bodemprocedure bij de bevoegde rechter aanhangig heeft gemaakt strekkende tot vernietiging van het arbitraal vonnis, gewezen tussen partijen op 22 maart 2022 (…)”
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter met ingang van de dag waarop [appellant] aan het hierboven gestelde onder a. en b. heeft voldaan de (verdere) tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis, tussen partijen gewezen op 22 maart 2022 door [persoon A] , geschorst totdat de rechter heeft beslist op de vordering van [appellant] als hiervoor bedoeld onder b.
2.1.17.
Door ABN Amro is in opdracht van [appellant] op 28 juli 2022 een bankgarantie tot een maximum bedrag van € 130.000,00 verstrekt ten gunste van [geïntimeerde] . Hoger beroep van het vonnis in kort geding van 12 juli 2022 is niet ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] - na vermeerdering van eis - dat het hof de beslissing d.d. 22 maart 2022 van de deskundige voor zover het betreft een arbitraal vonnis vernietigt met veroordeling van [geïntimeerde] in de integrale kosten van het geding ad
€ 8.840,-, te vermeerderen met nakosten, althans zodanige voorziening te treffen als het hof redelijk voorkomt.
3.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [persoon A] zich niet heeft gehouden aan zijn opdracht zoals bedoeld in art. 1065 onder lid 1 en sub c Rv.
3.3.
[geïntimeerde] voert verweer.

4.Beoordeling

4.1.
Het hof stelt het navolgende voorop. Tussen partijen is in geschil of het scheidsmanrapport kwalificeert als een bindend advies of als een arbitraal vonnis. Het antwoord op deze vraag is gezien de formulering van het petitum slechts van belang indien sprake zou zijn van een vernietigingsgrond. Het hof zal daarom het beroep van [appellant] op art. 1065 Rv onder lid 1 en sub c (de c-grond) beoordelen en er daarbij veronderstellenderwijs vanuit gaan dat sprake is van een arbitraal vonnis.
4.2.
Gelet op het bepaalde in art. 1064 jo art. 1064a Rv wordt de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis ingesteld bij het gerechtshof van het resort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. De dagvaarding is uitgebracht binnen drie maanden nadat het scheidsmanrapport is betekend aan [geïntimeerde] , en dus binnen de daarvoor geldende termijn (artikel 1064a lid 2 Rv). Verder constateert het hof dat het scheidsmanrapport is opgemaakt en ondertekend te Veldhoven, zodat het hof zich gelet op het bepaalde in art. 1064a Rv lid 1 en 2 bevoegd acht om van de vordering tot vernietiging kennis te nemen.
4.3.
Op grond van artikel 1065 lid 1 Rv kan vernietiging van een arbitraal vonnis slechts plaatsvinden op een van de in die wetsbepaling genoemde limitatieve gronden. Lid 4 van art. 1064a Rv bepaalt dat alle gronden tot vernietiging, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding worden voorgedragen. [appellant] doet in de dagvaarding een beroep op vernietiging op grond van art. 1065 onder lid 1 en sub c, inhoudende dat
[persoon A] zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. Naar het oordeel van het hof is hetgeen [appellant] ter onderbouwing van zijn beroep op vernietiging aanvoert onvoldoende. Dit betekent dat het beroep op vernietiging zal worden afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.4.
Op grond van vaste rechtspraak moet de rechter bij een verzoek tot vernietiging van een arbitraal vonnis de vernietigingsgronden terughoudend toepassen. Deze regel hangt ermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen (HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395 en HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645 (https://new.navigator.nl/document/id2f81fb44f7524e11b322a02c0c285076)). De achterliggende gedachte is dat met de arbitrage de zaak in beginsel moet zijn afgerond, wil de keuze voor arbitrage van partijen het gewenste effect hebben van een redelijke, snelle en goede oplossing van hun geschil of probleem (het zogenoemde finaliteitsbeginsel). Van een schending van de opdracht als bedoeld in art. 1065 lid 1 sub c Rv kan sprake zijn indien geldende procedureregels niet in acht zijn genomen, het scheidsgerecht buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, bijvoorbeeld door meer of anders toe te wijzen dan is gevorderd, heeft nagelaten te beslissen over (een deel van het) gevorderde of niet is ingegaan op essentiële verweren. Alleen een ernstige schending van de aan het scheidsgerecht gegeven opdracht kan tot vernietiging van het arbitrale vonnis leiden (art. 1065 lid 4 Rv).
4.5.
Voor de beoordeling van de vraag of [persoon A] de grenzen van zijn opdracht heeft geschonden, is allereerst relevant of [persoon A] het geschil heeft beslecht in overeenstemming met de procesregels die in dit geval van toepassing waren. [persoon A] heeft na zijn benoeming tot scheidsman bij beschikking van 6 juli 2021 door middel van zijn opdrachtbrief van 15 juli 2021 partijen nader geïnformeerd (zie rov. 2.1.7. e.v.) over de uitvoering van zijn werkzaamheden. Daarbij heeft hij na overleg met partijen de procesorde uiteengezet, waaronder de indiening van de memories van eis en antwoord, de te houden mondelinge behandeling als ook de oplevering van het concept en definitieve rapport, een en ander met inbegrip van de toepasselijke termijnen. Deze procesorde sluit zowel qua terminologie als qua procedure aan bij de wettelijke regeling aangaande het arbitraal beding zoals opgenomen in art. 1036 e.v. Rv. Door [appellant] is niet gesteld dat [persoon A] de gemaakte procesafspraken heeft geschonden en ook overigens is dat het hof niet gebleken. Het hof verwerpt het bezwaar van [appellant] dat niet expliciet is verwezen naar de wettelijke regeling ter zake arbitrage (boek 4 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en ook anderszins in het scheidsmanrapport niet is duidelijk gemaakt dat sprake is van arbitrage. [appellant] licht niet toe waarom verwijzing naar specifieke wettelijke bepalingen ter zake arbitrage essentieel is voor een uit te brengen arbitraal vonnis en evenmin waarom het nalaten daarvan te gelden heeft als schending door [persoon A] van de aan hem gegeven opdracht. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking de omstandigheid dat beide partijen zich gedurende de procedure bij [persoon A] lieten bijstaan door een advocaat.
4.6.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn redenering dat [persoon A] als scheidsman gehouden was een bindend advies af te geven. Uitgangspunt vormt het bepaalde in art. 22 lid 1 van de VOF-akte en daarin wordt gesproken over een te benoemen ‘scheidsman’. Dat in lid 4 van art. 22 van de VOF-akte de mogelijkheid is opgenomen om de uitspraak te geven in de vorm van een bindend advies, brengt niet met zich dat daarmee de mogelijkheid van een arbitraal vonnis is uitgesloten. In de opdrachtbrief heeft [persoon A] expliciet verwezen naar art. 22 lid 1 van de VOF-akte. Lid 4 wordt in de opdrachtbrief in het geheel niet genoemd. Partijen hebben door ondertekening van de opdrachtbrief expliciet ingestemd met de opdracht aan [persoon A] om te beslissen als een scheidsman die “zal rechtspreken als goede man naar billijkheid”. Ook de omstandigheid dat in het verzoekschrift tot benoeming van [persoon A] enkele malen de woorden ‘bindend adviseur’ vermeld staan is onvoldoende om aan te nemen dat [persoon A] daardoor gehouden was om zijn uitspraak in de vorm van een bindend advies te geven. Het hof betrekt daarbij dat in het petitum van het verzoekschrift van 5 maart 2021 verzocht wordt een scheidsman te benoemen zoals bedoeld in artikel 22 lid 1 van de VOF-akte en dat in het dictum van de beschikking van 6 juli 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant vervolgens dienovereenkomstig [persoon A] tot een scheidsman wordt benoemd (en niet tot bindend adviseur). Dat sprake is van een verzoek ex lid 4 van art. 22 VOF-akte is gesteld noch gebleken.
4.7.
Het hof gaat voorbij aan het argument van [appellant] dat in het scheidsmanrapport een dictum ontbreekt. [persoon A] is immers in paragraaf 9 van het scheidsmanrapport tot een duidelijke veroordeling gekomen: “
Ter finale vereffening van de VOF is [appellant] op 31 maart 2022 een bedrag verschuldigd aan [geïntimeerde] van Euro 208.322. De vordering is direct opeisbaar.”(zie rov. 2.1.8). Hierdoor valt niet in te zien dat een dictum in de uitspraak ontbreekt. Evenmin is gebleken dat [appellant] een onjuiste of geen beslissingsmaatstaf heeft aangelegd. In de door beide partijen voor akkoord ondertekende opdrachtbrief van 15 juli 2021 heeft [persoon A] vermeld dat de opdracht is verstrekt op basis van hetgeen in art. 22 van de VOF-akte is vastgelegd, waarbij lid 1 van art. 22 VOF-akte is geciteerd, waaronder de passage dat de scheidsman zal rechtspreken als ‘goede man naar billijkheid’. Ook in hoofdstuk 5 van het scheidsmanrapport wordt art. 22 lid 1 tot en met 4 van de VOF-akte geciteerd, waarbij verwezen wordt naar de benoemingsbeschikking. In hoofdstuk 6 van het scheidsmanrapport wordt verder vermeld dat de opdracht is uitgevoerd in overeenstemming met de opdracht zoals geformuleerd in de opdrachtbrief van 15 juli 2021. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [appellant] gelegen om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [persoon A] het scheidsmanrapport niet als ‘goede man naar billijkheid’ heeft opgesteld. Het enkele feit dat [persoon A] deze maatstaf in het scheidsmanrapport niet met zoveel woorden heeft genoemd is hiervoor in het licht van het voorgaande onvoldoende. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat [persoon A] een onjuiste of geen beslissingsmaatstaf heeft aangelegd en gaat het beroep van [appellant] op Hoge Raad 22 december 1978, NJ 1979, 521 niet op.
De omstandigheid dat [persoon A] in zijn rapport tevens melding heeft gemaakt van de regelgeving die uit hoofde van zijn beroep als accountant van toepassing is op zijn werkzaamheden – te weten een 'opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden' in de zin van Standaard 4400N HRA – doet aan het voorgaande niet af.
4.8.
Met het verwijt dat [appellant] zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden door ten onrechte een bewijsaanbod te passeren, gaat [appellant] er in de eerste plaats aan voorbij dat [persoon A] als scheidsman in beginsel niet gebonden is aan de bij de gewone rechter geldende, algemene bepalingen van bewijsrecht (art. 1039 lid 5 Rv). Door [geïntimeerde] wordt terecht aangevoerd dat de vrijheid van het scheidsgerecht om een bewijsaanbod te passeren slechts daar haar grens vindt waar dit in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde of met andere fundamentele beginselen van procesrecht (HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137). Dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde of met andere fundamentele beginselen van procesrecht is gesteld noch gebleken. Hier komt bij dat [appellant] niet concreet heeft gemaakt op welk bewijsaanbod hij doelt. Louter de verwijzing naar de e-mail van 24 maart 2022 van zijn raadsman volstaat daarbij niet aangezien die e-mail pas is gestuurd na verzending van het definitieve scheidsmanrapport.
4.9.
[appellant] voert tevens aan dat zijn beroep op rechtsverwerking ten onrechte is gepasseerd. Van de zijde van [geïntimeerde] is gemotiveerd betwist dat [appellant] in het kader van de procedure bij [persoon A] een beroep op rechtsverwerking naar voren heeft gebracht. [appellant] heeft hiertegenover onvoldoende naar voren gebracht om aan te nemen dat [persoon A] een dermate essentieel verweer heeft verzuimd te behandelen, dat daardoor geoordeeld kan worden dat [persoon A] zich niet gehouden heeft aan zijn opdracht.
4.10.
Ook hetgeen [appellant] overigens aanvoert vormt geen grond voor vernietiging van het scheidsmanrapport. Voor wat betreft de correctie ter zake de inbreng van de assurantieportefeuilles door beide vennoten in 2006 geldt daarbij dat [persoon A] zijn beslissing op dat punt heeft genomen na toepassing van hoor en wederhoor. Tevens is door [persoon A] een bezoek gebracht aan de accountant van de VOF alvorens een beslissing te nemen. Door [appellant] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat [persoon A] op dit punt aan een essentieel verweer is voorbij gegaan.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat voor zover het scheidsmanrapport een arbitraal vonnis betreft, het beroep op vernietigingsgrond sub c van art. 1065 Rv faalt.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt begroot:
- Griffierecht € 343,00
- Salaris advocaat (2 punten x tarief II € 1.183,00)
€ 2.366,00
Totaal: € 2.709,00
4.13.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De uitspraak

Het hof:
wijst de vordering van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 2.709,00;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.W.M. van den Heuvel, A.C. van Campen en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 september 2023.
griffier rolraadsheer