Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] B.V.,
[appellant 2],
[appellant 3],
1.Het verloop van de procedure
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Van Tessel overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde volmacht waarmee [appellant 3] haar dochter [dochter] (hierna: dochter) heeft gevolmachtigd om namens haar op te treden tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.
- [appellant 2] en zijn dochter, bijgestaan door mr. Van Tessel en
- de heer [medewerker] namens Rabobank (hierna: [medewerker] ), bijgestaan door mr. Jacobsz.
2.De beoordeling
- [appellanten] en Rabobank hebben een langdurige bancaire relatie met elkaar gehad. Die relatie bestond onder meer uit een rekening-courant krediet op naam van [appellant 1] B.V. en twee geldleningen op naam van de heer en mevrouw [appellant 2] privé.
- In 2014 heeft Rabobank [appellanten] ondergebracht bij bijzonder beheer en werd de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) bij het dossier betrokken. Tot dan toe was de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) de verantwoordelijke accountmanager geweest vanuit de lokale bank.
- Bij brief van 29 december 2015 heeft Rabobank het verstrekte krediet en de geldleningen opgezegd en opgeëist met als reden dat [appellanten] volgens Rabobank al geruime tijd niet aan hun financiële verplichtingen hebben voldaan.
- Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten op 1 juli 2016. Hierin staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
- In maart 2017 heeft Rabobank het team
- In 2017 heeft Rabobank aan [appellanten] desgevraagd kopieën van alle nog bij haar in bezit zijnde RPK-nota’s toegestuurd tot zeven jaar terug (tot 2010, vanaf het derde kwartaal). Hierop staan alle rentes, provisies en kosten (hierna: RPK) van de rekening(en) van [appellanten] en van producten of diensten die bij de rekening(en) horen.
- In mei 2019 is [betrokkene 3] opgevolgd door [medewerker] als de nieuwe accountmanager van [appellanten]
- Partijen hebben opnieuw een vaststellingsovereenkomst gesloten op 12 april 2020. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
- [appellanten] hebben Rabobank enige tijd later aansprakelijk gesteld tot vergoeding van door hen geleden schade, voor een bedrag van € 1.778.320,10 (+ p.m. posten) berekend op 30 juni 2021.
- Bij verzoekschrift van 22 juni 2022, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 23 juni 2022, hebben [appellanten] de rechtbank Oost-Brabant verzocht om het houden van een voorlopig getuigenverhoor. [appellanten] zijn van mening dat Rabobank wanprestatie heeft gepleegd in de uitvoering van de overeenkomsten tot bancaire dienstverlening. Rabobank is volgens [appellanten] in gebreke gebleven met het tijdig verstrekken van nota’s ter zake van rente, provisie en kosten – zogenaamde ‘RPK-nota’s’ – aan [appellanten] en hierdoor zijn onnodige hoge kosten in rekening gebracht. Daarnaast heeft Rabobank [appellanten] ten onrechte onder bijzonder beheer geplaatst, zijn kredieten nodeloos opgezegd en werden [appellanten] ertoe gedwongen om panden te verkopen tegen een te lage/lagere prijs, aldus [appellanten]
- Rabobank heeft zich verzet tegen inwilliging van dit verzoek.
- De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 11 januari 2023 het verzoek van [appellanten] afgewezen.
‘fishing expedition’en daarvoor is het voorlopig getuigenverhoor niet bedoeld, aldus de rechtbank.
‘fishing expedition’.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellanten] aangegeven dat de vaststellingsovereenkomst uit 2016 gaat over de bevoegdheid van de bank om de financiering op te zeggen en op te eisen en dat [appellanten] toen nog niet wisten dat zij te veel RPK’s hebben betaald. Het hof is echter van oordeel dat niet op voorhand is uitgesloten dat de discussie over de rente en over de mogelijke verkoop van de genoemde panden binnen de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst uit 2016 valt – zoals Rabobank tijdens de mondelinge behandeling alsnog heeft betoogd - en dat dit ertoe leidt dat de vordering van [appellanten] in een eventueel te voeren hoofdzaak mogelijk in het geheel niet haalbaar is. In reactie daarop heeft de dochter ter zitting aangegeven dat óók de vaststellingsovereenkomst uit 2016 onder druk tot stand is gekomen en getekend doordat haar moeder ziek was en haar ouders enkel van leefgeld leefden. Van een vervolgens ter zake ondernomen actie (vernietiging o.i.d) is echter noch door de dochter noch door de advocaat van [appellanten] melding gemaakt.