3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Mevrouw [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) exploiteerde tot 1 januari 2021 een kinderdagverblijf genaamd “ [kinderdagverblijf] ” en een fysiotherapiepraktijk, beide in de vorm van een eenmanszaak en beide gevestigd te [vestigingsplaats] .
In 2017 heeft zij een affectieve relatie gekregen met [verweerder] . [verweerder] is bij haar in huis gaan wonen.
Bij e-mail van 29 maart 2020 heeft [betrokkene] aan haar werknemers van het kinderdagverblijf geschreven dat zij besloten heeft dat [verweerder] haar actieve taak als directeur per 1 april 2020 op zich gaat nemen.
[betrokkene] en [verweerder] hebben vervolgens een schriftelijke overeenkomst gesloten met als titel “arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd”, die zij dateren en ondertekenen op 30 maart 2020. Daarin staat dat [verweerder] met ingang van 1 april 2020 in dienst treedt van het kinderdagverblijf, dat hij vrij is het aantal werkuren en werkdagen in te vullen en dat hij hiervoor geen salaris ontvangt; hij verricht deze werkzaamheden op vrijwillige basis.
Op 1 januari 2021 is het kinderdagverblijf ingebracht in een rechtspersoon die daarvoor is opgericht, genaamd [de werkgever] . [betrokkene] is indirect, via [BV] BV, bestuurder en aandeelhouder van [de werkgever] . De rechten en verplichtingen van alle werknemers gaan over naar [de werkgever] , hetgeen hen en [verweerder] schriftelijk wordt medegedeeld.
In november 2021 is de affectieve relatie tussen [betrokkene] en [verweerder] geëindigd.
Partijen hebben op of omstreeks februari 2022 een schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend. Daarin staat dat [verweerder] in de functie van directeur/locatiemanager voor de duur van 24 maanden, ingaande 1 januari 2021 en eindigend op 31 december 2022 bij [de werkgever] in dienst treedt. Voorts is opgenomen dat de omvang van het dienstverband 36 uur per week bedraagt en er is een salaris bepaald van € 4.329,00 bruto per maand. In artikel 10 van de overeenkomst is opgenomen dat de werknemer in het eerste jaar niet verplicht is te verhuizen naar of nabij de standplaats maar dat wel wordt verwacht dat hij begin 2022 verhuist naar een verblijfplaats in een straal van 10 kilometer van de standplaats. In dat geval, aldus artikel 10, is de werkgever gehouden om 50% van de kale huurkosten voor haar rekening te nemen, met een maximum van € 500,00 per maand. Onderaan staat: “Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend op 27 december 2020 te [vestigingsplaats] ”.
[verweerder] heeft gedurende 2022 als directeur van het kinderdagverblijf werkzaamheden verricht. Zo heeft hij de administratie gedaan, regelde hij de bankzaken, beschikte hij over de bankrekening en deed de personeelszaken. Hij ontving voor zijn werk in 2022 het overeengekomen salaris.
Met ingang van maart/april 2022 heeft [verweerder] de woning van [betrokkene] verlaten en is hij verhuisd naar een appartement in de buurt van het kinderdagverblijf.
Eind september 2022 heeft [betrokkene] de bankbevoegdheden en de bankpasjes van [verweerder] afgenomen.
Op 21 oktober 2022 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.
Bij brief van 28 november 2022 aan [verweerder] heeft [de werkgever] de arbeidsovereenkomst tegen 1 januari 2023 opgezegd.
Bij aangetekende brief van 30 november 2022 heeft mr. Breuls namens [verweerder] [de werkgever] gesommeerd om het overeengekomen salaris over 2021 aan hem te betalen.
Bij aangetekende brief van 16 december 2022 heeft mr. Gijsen namens [verweerder] bovendien aangegeven dat de opzegging onregelmatig is en geen effect sorteert.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [verweerder] de kantonrechter, kort samengevat, verzocht:
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 28 november 2022 te vernietigen,
II. voor recht te verklaren dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat,
III. [de werkgever] te veroordelen om hem toe te laten op de werkvloer,
IV. [de werkgever] te veroordelen tot:
- doorbetaling van het salaris met emolumenten en doorbetaling van de huurbijdrage totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
- betaling van het salaris over de jaren 2020 en 2021, met emolumenten en met de wettelijke verhoging;
- betaling van het geïndexeerde salaris over de maanden januari en februari 2023 en de huurbijdrage, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
- betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
- betaling van de transitievergoeding en uitbetaling van nog openstaande vakantiedagen, ingeval de kantonrechter zal oordelen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd,
- afgifte van correcte bruto/netto specificaties,
- betaling van de proceskosten.
3.2.2.Aan deze verzoeken heeft [verweerder] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat tussen partijen vanaf 1 april 2020 een arbeidsovereenkomst bestaat op grond waarvan hij aanspraak maakt op loon c.a. en dat er inmiddels sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Mocht dit laatste niet het geval zijn, dan heeft [verweerder] recht op een eindafrekening en betaling van de hem toekomende transitievergoeding.
3.2.3.[de werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.Na een mondelinge behandeling heeft de kantonrechter in de eindbeschikking van 6 april 2023:
[de werkgever] veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het achterstallige salaris over het jaar 2021, te weten het netto equivalent van het brutoloon ad € 51.948,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de 4e dag van de maand volgend op de maand waarover het maandelijkse bedrag verschuldigd is tot aan de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke verhoging, ten deze vastgesteld op 10%,
[de werkgever] veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het vakantiegeld over 2021, te weten het netto equivalent over het brutoloon ad
€ 4.218,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
3. [de werkgever] veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de eindejaarsuitkering ad 2% over het jaarsalaris van 2021, te weten het netto equivalent over het brutoloon ad € 1.054,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
4. [de werkgever] veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de achterstallige netto bijdrage over de periode maart 2022 tot en met december 2022, te weten € 4.250,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de 4e dag van de maand volgend op de maand waarover de maandelijkse bijdrage ad € 425,00 verschuldigd is tot aan de dag van algehele voldoening,
5. [de werkgever] veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting uit te betalen het bedrag dat voortvloeit uit de eindafrekening ter zake openstaande vakantiedagen, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en 2% eindejaarsuitkering,
6. [de werkgever] veroordeeld tot afgifte van concrete bruto/netto specificaties van de hiervoor in dit dictum toegewezen bedragen,
7. de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
8. de overige verzoeken afgewezen en
9. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.5.Bij herstelbeschikking van 13 april 2023 heeft de kantonrechter het dictum aangevuld in die zin dat onder het hiervoor aangehaalde punt 1 moet worden gelezen:
“veroordeelt [de werkgever] om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de transitievergoeding ter hoogte van € 3.116,88 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 14e dag na betekening van deze beschikking”.