ECLI:NL:GHSHE:2023:2929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
20-001555-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk vervoer van verdovende middelen met betrekking tot cocaïne

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 1 juli 2022 was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 2001, werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen verdovende middelen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van de gronden heeft gevorderd. De raadsman heeft vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

Het hof heeft het beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk verdovende middelen heeft vervoerd. De verdachte was de bestuurder van een auto waarin cocaïne werd aangetroffen. Het hof overweegt dat de hoedanigheid van bestuurder reeds enige feitelijke macht over de aangetroffen drugs veronderstelt. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de auto en heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Het hof concludeert dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij deze opzettelijk heeft vervoerd.

Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, maar verbetert de strafoverweging, aangezien er geen sprake is van recidive. De verdachte wordt opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001555-22
Uitspraak : 14 juli 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-068531-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft voorts de onttrekking aan het verkeer gelast van de inbeslaggenomen verdovende middelen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met dien verstande dat de bewijsmiddelen worden aangevuld, de bewijsoverweging van de politierechter wordt vervangen en de strafoverweging van de politierechter wordt verbeterd. Voorts zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvullen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het bewezenverklaarde komt naast de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen mede te berusten op de volgende bewijsmiddelen:
a.
Een kennisgeving van in beslagneming (pagina’s 42-43 van het politiedossier), voor zover inhoudende:
Inbeslagneming:
Plaats: [straatnaam] , Breda
Datum en tijd: 19 maart 2022 te 11.40 uur
Beslagene: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] .
Volgnummer 1:
Goednummer: PL2000-20220700469-2441164
Object: Verdovende middelen
Aantal: 4 stuks
Verpakking: Envelop
Totale hoeveelheid: 1,01 g
SIN: AAJP8117NL
Bijzonderheden: Vier envelopje cocaïne, opdruk Pablo.
Volgnummer 2:
Goednummer: PL2000-20220700469-2441160
Object: Verdovende middelen
Aantal: 22 stuks
Verpakking: Envelop
Totale hoeveelheid: 7,88 g
SIN: AAJP8131NL
Bijzonderheden: vermoedelijk cocaïne in kleine envelopjes, 22 stuks.
Het NFI-rapport d.d. 6 april 2022 (pagina 22 van het politiedossier), opgesteld door rapporteur ing. N. van Doorn, inhoudende:
Het identificatieonderzoek werd uitgevoerd volgens het NFiDENT-proces. Hierbij werd gebruik gemaakt van gaschromatografie-massaspectrometrie; voorafgaand aan dit onderzoek werden uiterlijke kenmerken beoordeeld en indicatieve kleurtesten gebruikt.
Resultaten en conclusie
De ontvangen data voldoen aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces. De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn vermeld in tabel 1.
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJP8117NL
poeder en brokjes, wit, uit 1,01 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek: 1
Bevat cocaïne
Cocaïne is vermeld op Lijst I van de Opiumwet.
Het NFI-rapport d.d. 6 april 2022 (pagina 23 van het politiedossier), opgesteld door rapporteur ing. N. van Doorn, inhoudende:
Het identificatieonderzoek werd uitgevoerd volgens het NFiDENT-proces. Hierbij werd gebruik gemaakt van gaschromatografie-massaspectrometrie; voorafgaand aan dit onderzoek werden uiterlijke kenmerken beoordeeld en indicatieve kleurtesten gebruikt.
Resultaten en conclusie
De ontvangen data voldoen aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces. De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn vermeld in tabel 1.
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJP8131NL
poeder en brokjes, wit, uit 7,88 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek: 1
Bevat cocaïne
Cocaïne is vermeld op Lijst I van de Opiumwet.
Vervanging bewijsoverweging
Het hof vervangt de bewijsoverweging van de politierechter door de hierna volgende overwegingen.
Namens de verdachte is in hoger beroep wederom vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in de auto aangetroffen verdovende middelen. De verdachte was slechts de bestuurder van de auto en niet is komen vast te staan wat de relatie was tussen het voertuig en de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs heeft vervoerd onder omstandigheden een gelijksoortige afweging dient plaats te vinden als ter zake van de bestendige jurisprudentie aangaande het aanwezig hebben van drugs. Op grond van die jurisprudentie is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Ook is niet vereist dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Voor het tenlastegelegde opzettelijk vervoeren (en aanwezig hebben) van verdovende middelen is vereist dat deze zich
a)in de machtssfeer van de verdachte bevinden, dat wil zeggen dat de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarnaast is vereist dat de verdachte
b)wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder deze wetenschap kan worden geschaard (vgl. o.a. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945).
De hoedanigheid van bestuurder van een auto waarin drugs wordt aangetroffen, veronderstelt naar het oordeel van het hof reeds enige feitelijke macht over de in aan hem toebehorende auto aangetroffen drugs. Immers, de bestuurder van een auto heeft toegang tot en kan beschikken over alle delen van de auto. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan volgens het hof ook enige wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan de bestuurder van de auto worden toegerekend (vgl. HR 7 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:16).
Op 19 maart 2022 zag de politie dat een Renault Megane met kenteken [kenteken] hen op de Graaf Engelbertlaan te Breda passeerde. De verbalisanten kregen op hun ANPR-systeem een hit op dit voertuig waarbij aandacht werd gevraagd met betrekking tot de handel in verdovende middelen. De verbalisanten zagen dat er één persoon in het voertuig zat en zij gingen over tot controle van de bestuurder van het voertuig, te weten verdachte [verdachte] . De verdachte ontkende desgevraagd dat hij verdovende middelen bij zich had.
Nadat de auto met toestemming van de verdachte werd doorzocht, werd door de politie onder het dashboard naast de stuurkolom 8,89 gram cocaïne, verpakt in 26 envelopjes, zogenoemde ponypacks, aangetroffen. De verdachte is vervolgens aangehouden en op 19 en 20 maart 2022 door de politie verhoord (p. 34-39). De verdachte heeft tijdens de politieverhoren gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en geen verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de auto en ook geen duidelijkheid verschaft met betrekking tot de vraag of de auto van hem was en, zo niet, van wie dan wel. In eerste aanleg is de verdachte niet verschenen en derhalve is door hem op deze punten geen toelichting gegeven.
Vaststaat dat de verdachte als bestuurder als enige aanwezig was in het voertuig, terwijl de drugs daarin (binnen handbereik) aanwezig waren. Niet gebleken is dat een ander dan de verdachte betrokken was bij het vervoeren van de in de auto aangetroffen cocaïne. Het hof acht deze omstandigheden redengevend voor het bewijs.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijs zou mogen betrekken.
Dat er geen onderzoek is gedaan naar eventuele DNA-sporen of vingerafdrukken op de drugs in het voertuig, zoals door de raadsman aangevoerd, maakt bovengenoemde niet anders. Indien er wel DNA-onderzoek was verricht op de gevonden drugs en/of daarop onderzoek was verricht naar vingerafdrukken, zou het ontbreken van sporen die wijzen richting verdachte nog niet meebrengen dat verdachte geen wetenschap van de drugs heeft gehad. Immers een ander zou de drugs daar kunnen hebben geplaatst, terwijl de verdachte daarvan op de hoogte was.
Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval, mede in aanmerking nemende het uitblijven van een verklaring van de verdachte in het onderhavige geval, de verdachte zowel de verdovende middelen in zijn machtssfeer had, maar ook zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen, in die zin dat hij de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid en dus ook het vervoeren daarvan, gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, bewust heeft aanvaard. Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte over de betreffende verdovende middelen feitelijke macht kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken en dat hij van de aanwezigheid daarvan wetenschap had.
Het hof acht op grond van het voorgaande bewezen dat de verdachte de drugs 19 maart 2022 te Breda opzettelijk heeft vervoerd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Verbetering strafoverweging
De politierechter heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde vervoeren van 8,89 gram cocaïne een taakstraf opgelegd voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft, zo blijkt uit het vonnis waarvan beroep, voor oplegging van een taakstraf in plaats van een geldboete gekozen rekening houdend met de omstandigheid dat sprake zou zijn van recidive. Gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2023 blijkt echter dat geen sprake is van recidive nu de verdachte niet vóór het onderhavige feit onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Nu sprake is van het vervoeren van verdovende middelen in een auto waarbij deze cocaïne verdeeld was over 26 gebruikers-hoeveelheden, verpakt in ponypacks, is het hof van oordeel dat een dealerindicatie aanwezig is. Het hof acht derhalve – anders dan de raadsman – de door de politierechter opgelegde taakstraf om die reden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vult de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen aan met de artikelen 9 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 14 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.