4.3.De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – als volgt het juridische kader geschetst en overwogen:
“4.7.1. Artikel 1.7, tweede lid, aanhef en onderdeel c, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001; tekst 2016) luidt, voor zover hier van belang:
“2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder pensioenregeling:
(…)
c. een regeling van een andere mogendheid, die volgens de belastingwetten van dat land, welke naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse loonbelasting of de inkomstenbelasting, als een pensioenregeling wordt beschouwd;”.
4.7.2.Artikel 3.82, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 (tekst 2016) luidt, voor zover hier van belang:
“Tot loon wordt gerekend:
(…)
b. uitkeringen op grond van een pensioenregeling van een andere mogendheid als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel c, behoudens voorzover aannemelijk is dat over de aanspraken ingevolge die pensioenregeling heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting.
(…)”
4.7.3.Section 771 van de Ierse Taxes Consolidation Act 1997 zoals gold in 2016 luidt, voor zover hier van belang:
“The term “retirement benefits scheme” means a scheme for the provision of relevant benefits but expressly excludes any scheme under the Social Welfare Consolidation Act 2005.”
4.7.4Section 770 van de Ierse Taxes Consolidation Act 1997 zoals gold in 2016 luidt, voor zover hier van belang:
“ –(1) In this Chapter, except where the context otherwise requires –
(…)
relevant benefits means any pension, lump sum, gratuity or other like benefit
a)
given or to be given on retirement or on death or in anticipation of retirement or, in connection with past service, after retirement or death, or
b)
to be given on or in anticipation of or in connection with any change in the nature of the service of the employee in question,
but does not include any benefit which is to be afforded solely by reason of death or disability of a person from an accident arising out of or in the course of his or her office or employment and for no other reason;”
4.7.5.Uit het voorgaande volgt dat voor de beantwoording van de vraag of het ‘Death Benefit Plan’ kwalificeert als een pensioenregeling voor de Wet IB 2001 moet worden beoordeeld of de regeling volgens de Ierse belastingwetten als een pensioenregeling wordt beschouwd.
4.7.6.Naar het oordeel van de rechtbank vormt het ‘Death Benefit Plan’ een vanuit Iers perspectief gebruikelijke pensioenregeling. De rechtbank leidt dit onder meer af uit het overzicht van het ‘Death Benefit Plan’ per 1 januari 1999 (2.4 [hof: 2.3 in onderhavige uitspraak]) en de toelichting op de regeling (zie 2.5 [hof: 2.4 in onderhavige uitspraak]). Daaruit blijkt dat, in geval van overlijden voor de pensioengerechtigde leeftijd, de lump sum uitkering ten behoeve van de nabestaanden als een vorm van beloning voortvloeit uit een (pensioen)afspraak tussen wijlen de echtgenoot en diens (voormalige) werkgever [bedrijf 1] , dat de omvang van de uitkering aan het eindloon van wijlen de echtgenoot is gerelateerd, en dat deze is bestemd om in de behoefte van levensonderhoud van de nabestaanden te voorzien.
4.7.7.Volgens de Ierse Taxes Consolidation Act 1997, welke naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse inkomstenbelasting, moet het ‘Death Benefit Plan’ dan ook als een pensioenregeling worden beschouwd. De Ierse uitkering kan, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden aangemerkt als een ‘relevant benefit’ in de zin van Section 770 van de Ierse Taxes Consolidation Act 1997. Verder is gesteld noch gebleken dat het ‘Death Benefit Plan’ valt onder de Ierse ‘Social Welfare Consolidation Act 2005’. Dat betekent dat het ‘Death Benefit Plan’ op basis van Section 771 van de Ierse Taxes Consolidation Act 1997 voor de toepassing van de Ierse Taxes Consolidation Act 1997 wordt aangemerkt als een ‘retirement benefits scheme’ (pensioenregeling). Op basis van artikel 1.7, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 heeft dit dan ook te gelden voor de toepassing van de Wet IB 2001.
4.7.8.De omstandigheid dat, zoals belanghebbende stelt, het ‘Death Benefit Plan’ (…) dient te worden aangemerkt als een spaarcontract en de uit die regeling voortvloeiende uitkering als een eenmalige kapitaaluitkering of restbegunstiging moet worden gezien, doet aan voorgaand oordeel niet af. (…)
4.7.9.De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, in samenhang met artikel 38 (oud) van de Wet op de loonbelasting 1964, die op basis van de eerbiedigende werking van het overgangsrecht van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, eerste lid, letter b, van de Invoeringswet Wet IB 2001 is blijven gelden voor een pensioenuitkering die voortvloeit uit aanspraken die reeds bestonden op 31 december 1994, is in dit geval niet van toepassing. Immers, gesteld noch gebleken is dat in de opbouwfase van de aanspraken (een vorm van) belastingheffing over de aanspraken heeft plaatsgevonden.”