ECLI:NL:GHSHE:2023:2678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.308.908 01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kassafraude en schadevergoeding in het kader van arbeidsrelatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], die in dienst was bij [geïntimeerde], een exploitatiemaatschappij. De werknemer was eerder veroordeeld voor verduistering en had een taakstraf opgelegd gekregen. De exploitatiemaatschappij vorderde schadevergoeding van de werknemer, die voortvloeide uit onrechtmatig handelen, waarbij de werknemer zich geld en goederen had toegeëigend. De verzekeraar van de exploitatiemaatschappij had een schadevergoeding uitgekeerd, maar de exploitatiemaatschappij vorderde het eigen risico en de niet-vergoede schade voor ontvreemde rookwaren van de werknemer. Het hof oordeelde dat de grieven van de werknemer faalden, omdat hij erkende onrechtmatig te hebben gehandeld en de schade die de exploitatiemaatschappij had geleden, voldoende was onderbouwd. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter en veroordeelde de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.308.908/01
arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.J. Rubberg te Echt, gemeente Echt-Susteren,
tegen
[exploitatiemaatschappij B.V.] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T.D.D. Loeffen te Sittard,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 juli 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Maastricht, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 9354123 \ CV EXPL 21-3688 gewezen vonnis van 29 december 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 juli 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • de rolaantekening dat partijen van de mondelinge behandeling hebben afgezien;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 13 december 2022 met één productie;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 21 maart 2023 met vijf producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is van 26 augustus 2019 tot 22 januari 2020 als servicemedewerker bij [geïntimeerde] in loondienst geweest in een door [geïntimeerde] geëxploiteerd tankstation.
Omdat bij [geïntimeerde] een concrete verdenking van fraude en diefstal ontstond, heeft zij een onderzoek laten uitvoeren, waartoe de firma [Security Bureau B.V.] is ingeschakeld. Hieruit is gebleken dat [appellant] betalingen voor producten corrigeerde en zich vervolgens betaalde bedragen toe-eigende en vermoedelijk ook goederen (rookwaar) ontvreemdde.
Bij mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 18 februari 2021 is [appellant] op grond van deze verduistering in dienstbetrekking veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. De vordering van [geïntimeerde] als benadeelde partij is daarbij niet-ontvankelijk verklaard.
De verzekeraar van [geïntimeerde] heeft een schadebedrag van € 11.518,63 exclusief btw als schade geaccepteerd en, na aftrek van € 1.000,= eigen risico, uitgekeerd. Een bedrag van € 1.713,07 als schade voor gestolen rookwaar is niet uitgekeerd, omdat dit niet onder de dekking van de verzekering viel.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg – zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht ten aanzien van de aansprakelijkheid van [appellant] voor de door [geïntimeerde] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] tot betaling van € 2.713,07, vermeerderd met rente en kosten als vermeld in het petitum onder de inleidende dagvaarding.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij na uitkering door haar verzekering als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant] schade heeft geleden, bestaande uit het door haar te dragen eigen risico van € 1.000,= en de door de verzekeraar niet uitgekeerde schade wegens ontvreemde rookwaar ad € 1.713,07.
6.2.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.3.
In het in hoger beroep bestreden vonnis van 29 december 2021 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.000,= met wettelijke rente vanaf 19 juli 2021 tot de dag van betaling en tot betaling van een bedrag van € 780,52 wegens proceskosten en nakosten als vermeld in het dictum van het bestreden vonnis. Het meer of anders door [geïntimeerde] gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft niet incidenteel geappelleerd tegen de beslissing om een deel van haar vorderingen af te wijzen. Meer in het bijzonder staat dus niet meer ter discussie of [appellant] ook rookwaren zou hebben ontvreemd tot een bedrag van € 1.713,07 of dat ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen had moeten worden.
6.4.
De grieven falen, en wel hierom. Bij memorie van grieven ontkent [appellant] niet dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, dat [geïntimeerde] daardoor schade heeft geleden en dat hij daarvoor aansprakelijk is. Hij voert aan dat hierdoor hoogstens een schade kan zijn ontstaan van € 1.000,= à € 2.000,=. Onweersproken is dat voor [geïntimeerde] op grond van de voorwaarden bij de verzekering die de schade dekte een eigen risico gold van € 1.000,=. Ook indien de schade, zoals [appellant] accepteert, niet hoger zou zijn geweest dan € 1.000,=, zou deze voor rekening van [geïntimeerde] zijn gekomen, omdat in dat geval de verzekering niets zou hebben uitgekeerd.
6.5.
Nu uit de stellingname van [appellant] voortvloeit dat door zijn in de strafzaak bewezen verklaarde handelen minimaal een schade van € 1.000,= is ontstaan en voorts vaststaat dat dat bedrag in elk geval als eigen risico voor rekening van [geïntimeerde] zou zijn gekomen, is verder voor de omvang van de in dit geding aan de orde zijnde post niet meer van belang welk bureau een onderzoek naar de schade heeft ingesteld of wat het resultaat van dat onderzoek is geweest of had moeten zijn. Omdat niet wordt weersproken dat dit een schade is die als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant] is ontstaan, heeft de kantonrechter dit bedrag dan ook in beginsel terecht toegewezen.
6.6.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat de schade van € 1.000,= à € 2.000,= ruimschoots wordt gedekt door de uitkering van de verzekeraar van € 10.518,63. Dat zal alleen zo zijn, wanneer het uitgekeerde schadebedrag tenminste € 1.000,= hoger is geweest dan de daadwerkelijk geleden schade. Het hof begrijpt deze stellingname als een beroep op het bepaalde in artikel 6:100 BW als volgt: doordat [geïntimeerde] volgens [appellant] een hoger bedrag uitgekeerd heeft gekregen dan haar daadwerkelijke schade, is het surplus een voordeel dat in mindering moet worden gebracht op het voor rekening van [geïntimeerde] komende eigen risico, waarna – zo volgt uit de stellingname van [appellant] - geen te vergoeden schade meer zou resteren.
6.7.
Bij het beoordelen van dit verweer neemt het hof als uitgangspunt dat [appellant] in beginsel moet stellen en bewijzen dat [geïntimeerde] een bepaald voordeel heeft ontvangen.
Daarbij dient wel in aanmerking te worden genomen dat [appellant] voor het onderbouwen van zijn verweer en (zo nodig) het leveren van bewijs afhankelijk is van informatie die in beginsel in het domein van [geïntimeerde] is gelegen.
6.8.
[geïntimeerde] heeft haar stellingname met betrekking tot de omvang van de berekende schade onderbouwd met een onderzoek door [persoon A] ( [Security Bureau B.V.] , verder: [persoon A] ) en een schadeberekening door [persoon B] (verder: [persoon B] ). [persoon A] merkt in zijn rapport onder meer het navolgende op:
“Ik ben werkzaam als particulier onderzoeker en als zodanig in het bezit van een door het Ministerie van Justitie verstrekte vergunning, mijn POB-nummer is [nummer] .
(…)
Bij het "onderzoeken" van deze videobeelden met de daarbij behorende shiftrapporten had, zo vertelde [geïntimeerde] [hof: [geïntimeerde] ], hij geconstateerd dat er door een servicemedewerker van zijn tankstation retouren (dwz. teruggenomen goederen) op de kassa werden gemaakt zonder dat er hierbij een klant aanwezig was. Door het maken van deze "onterechte" retouren wordt er door deze Servicemedewerker een zgn. kasoverschot gecreëerd, alleen waren deze kasoverschotten niet door hem aangetroffen. Nadat hij dit had geconstateerd is [geïntimeerde] , zich nog meer gaan richten op het controleren van de shiften van deze Servicemedewerker, genaamd [appellant] (in het vervolg [appellant] genoemd), en zag hij dat [appellant] ook heel veel zgn. voids en correcties (hierover later meer) op zijn shiftrapporten had staan.
(…)
Woensdag 15 januari:
(…)
Op deze woensdag ontvang ik van [geïntimeerde] de volledige shiftrapporten van zaterdag 28 december 2019 en van maandag 6 januari 2020 (zie bijlage 5 en bijlage 6). Tevens ontvang ik van [geïntimeerde] per Whatsapp een 2-tal bijbehorende videofragmenten.
Wanneer ik deze videobeelden vergelijk met de daarbij behorende shiftrapporten zie ik het volgende :
Zaterdag 28 december:
[appellant] pakt een pakje Camel Orange ad € 7,20 uit het schap en december, scant dit als terugname artikel en zet het pakje daarna terug in het schap.
Er is op het moment dat [appellant] dit doet geen enkele klant in de shop.(…)
Maandag 6 januari
[appellant] scant een pakje Camel Light Mega ad € 10,50 en zet het daarna weer terug in het schap.
Op het moment dat [appellant] dit doet is er geen enkele klant in de shop.(…)
Door dit (onterechte) retour nemen in de kassa van deze pakjes sigaretten van het merk CAMEL wordt er door [appellant] een zgn. kasoverschot gecreëerd dat hij uiteindelijk tijdens en/of aan het eind van zijn shift uit de kassalade moet halen om de kassa weer kloppend te maken. Na het zien van deze videobeelden en het bijbehorende shiftrapport kan ik ook niet anders concluderen dan dat er door [appellant] wordt gefraudeerd. (…)
Wanneer ik korte tijd later mijn bevindingen telefonisch kenbaar maak aan [geïntimeerde] zegt deze, dit nadat ik hem hiernaar heb gevraagd, dat alle op deze shiftrapporten door hem "rood" gemaakte voids en correcties ook frauduleus waren maar dat de videobeelden van deze frauduleuze voids en correcties niet door hem konden worden veiliggesteld ivm. het verouderde videosysteem.
Tevens zegt [geïntimeerde] dat hij op deze shiftrapporten van zaterdag 28 december en maandag 6 januari alleen de voor hem 100% duidelijke frauduleuze voids en correcties op deze shiftrapporten "rood" heeft gemaakt (waarvan hij ook alle bijbehorende videobeelden had gezien en onderzocht) maar dat er onder de "witte" voids en correcties ook nog een redelijk aantal zeer twijfelachtige voids en/of correcties zaten.”
6.9.
In het vervolg van zijn rapport constateert [persoon A] aan de hand van videobeelden soortgelijke frauduleuze handelingen op 10 januari (om 19:04 uur, om 19:25 uur, om 19:50 uur en om 19:56 uur), op zaterdag 11 januari (om 15:29 uur, 16:15 uur en 17:38 uur), op dinsdag 14 januari (om 06:24 en 06:31) en op woensdag 15 januari (om 17:26). Verder merkt [persoon A] op dat [geïntimeerde] uit een voorlopig boekenonderzoek zou zijn gebleken dat uit maandelijkse tellingen van de tabaksvoorraden en -verkopen is gebleken dat al kort na indiensttreding van [appellant] de marge op tabak maandelijks minder werd.
6.10.
In de bijlagen 3 en 4 bij zijn rapport geeft [persoon A] een uitleg over het begrip ‘shiftrapport’ en over de begrippen ‘void’ en ‘correctie’. Met betrekking tot het begrip ‘voids’ vermeldt bijlage 4:
Frauduleus "voiden"
Wanneer een kassier onterecht misbruik maakt van de voidoptie (dus wel de producten verkoopt, het contante geld aanneemt maar na het ontvangen van het geld de producten annuleert) kan er een kasoverschot ontstaan (er zit meer geld in de kassa dan dat er volgens het kassasysteem in hoort te zitten). Dit kasoverschot ontstaat op het moment dat de kassier de transactie zo echt mogelijk wil doen laten overkomen naar bijvoorbeeld de klant toe. De kassier kan bijvoorbeeld besluiten om het geld niet meteen bij zich te stoppen maar dit in de kassa te doen. De kassa kan na o.a. het annuleren van een transactie geopend worden door in het systeem op "openen geldlade" te drukken.
Een klant ziet dan nadat hij/zij het geld overhandigd heeft aan de kassier de kassa open
springen en ziet de kassier het geld in de kassa stoppen. Voor de klant zien alle handelingen van de kassier er op zo'n moment hetzelfde uit als wanneer de kassier de producten op de normale manier aangeslagen en verkocht zou hebben.
In deze casus is er frauduleus gevoid met pinbetalingen etc. die niet hebben plaatsgevonden. De artikelen werden( niet altijd) gescand door de medewerkster en daarna werden de artikelen gevoid.
Het resultaat hiervan is o.a. dat de voorraden van de ondernemer op zullen gaan lopen
omdat voids NIET in de kassaregistratie van die "dag" worden opgenomen. Uiteindelijk zal de ondernemer erachter komen dat dit "oplopen" van de voorraden niet klopt omdat de producten er uiteindelijk in werkelijkheid niet meer zullen zijn omdat zij zonder dat er is afgerekend wel zijn weggenomen.”
6.11.
Als bijlage 14 bij dit rapport is een overzicht toegevoegd van alle shifts/void-correcties en teruggenomen artikelen van/door [appellant] in de periode van 27 augustus 2019 tot en met zaterdag 18 januari 2020. Kennelijk heeft deze lijst, naar datum en artikel(groep) uitgesplitst, gediend als basis voor de schadeberekening door [persoon B] .
6.12.
[persoon B] heeft vervolgens de door [geïntimeerde] gestelde schade vastgesteld. Het hof merkt in dit verband op dat de vaststelling van de schade door [persoon B] ( [expertisebedrijf] ) heeft plaatsgevonden in opdracht van [X B.V.] , dus in opdracht van de verzekeraar van [geïntimeerde] . In dat geval is voorshands niet aannemelijk dat de schadeberekening heeft plaatsgevonden met het oogmerk om een irreëel hoge claim bij de verzekeraar neer te kunnen leggen. Het rapport van [persoon B] vermeldt ten aanzien van de omvang van de schade het navolgende:
“De schade die verzekerde leed is te verdelen in drie posten. Er is sprake van ontvreemde contanten, hetgeen werd gecamoufleerd door het toepassen van (VOID) correcties. Daarnaast is sprake van een resterend voorraadverschil, hetgeen blijkt uit een berekend verlies aan marge over de rookwaar. De enige verklaring hiervoor is dat rookwaar (fysiek) is ontvreemd.
(…)
De schade vanwege de ontvreemde contanten door het frauduleus toepassen van VOID-
correcties blijkt uit shiftrapporten, waarin deze transacties zijn geregistreerd. Deze
handelingen worden ondersteund door beelden van de beveiligingscamera's. Het verband tussen de toegepaste VOID -correcties en de beelden is vastgesteld door [Security Bureau B.V.] . Voorts is een controle op de voorraad rookwaar uitgevoerd. Op basis van het verschil van de theoretisch te realiseren marge en de werkelijk gerealiseerde marge is de derving berekend. Deze derving is deels te verklaren door de geregistreerde VOID -transacties. Het resterende is toe te schrijven aan ontvreemde rookwaar in de betreffende periode. Dit deel van de schade, betreffende een schade aan de goederen, stelden wij op basis van de margeberekening vast op basis van de inkoopwaarde. Tenslotte claimt verzekerde de kosten die gemaakt zijn voor het onderzoek naar de dader.
In overleg met de heer [geïntimeerde] stelden wij de schade als volgt vast:
schade als gevolg van frauduleuze correcties op goederen EUR 8.821,63
schade aan goederen (rookwaar) vanwege diefstalEUR 1.713,07
Totaal, exclusief btw EUR 10.534,70
Overig geclaimde kosten:
gemaakte onderzoekskosten EUR 2.697,00
Een specificatie bevindt zich in ons dossier.”
6.13.
Het hof overweegt nu als volgt.
Met de rapporten van [persoon A] en [persoon B] heeft [geïntimeerde] in beginsel in voldoende mate onderbouwd wat haar schade als gevolg van het handelen van [appellant] is geweest. De schade als gevolg van frauduleuze correcties wordt berekend op € 8.821,63. De gemaakte onderzoekskosten worden vastgesteld op € 2.697,=. Tezamen is dat een bedrag van € 11.518,63. Daarbij is de door de kantonrechter afgewezen post wegens het ontvreemden van rookwaren dus niet meegenomen.
6.14.1.
In de toelichting op grief 1 voert [appellant] allereerst aan dat hij door [persoon A] en [geïntimeerde] onder druk is gezet om een verklaring en schuldbekentenis op te stellen. Daarmee is echter de deugdelijkheid van het rapport van [persoon B] niet betwist.
6.14.2.
Vervolgens voert [appellant] aan dat het rapport van [persoon B] rammelt, omdat bij de berekening van de schade geen rekening zou zijn gehouden met legale, terecht uitgevoerde, correcties en VOIDs. Hiermee is echter niet gesteld, laat staan aangetoond, dat de schadeuitkering die [geïntimeerde] heeft ontvangen tenminste € 1.000,= hoger is geweest dan de daadwerkelijk geleden schade. Welke VOIDs of correcties ten onrechte zouden zijn meegenomen en wat daarvan dan het gevolg voor de omvang van de schade zou moeten zijn, wordt door [appellant] niet aangevoerd, hoewel de schadeberekening precies vermeldt op welke datum en met betrekking tot welk(e) product(groep) frauduleus zou zijn gehandeld. Het hof kan erkennen dat het voor [appellant] moeilijk zal zijn om dat vanuit zijn geheugen op te diepen, maar gelet op het frauduleus karakter van zijn handelen is dat een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Omdat een en ander heimelijk gebeurde, kon en kan [geïntimeerde] niet beoordelen of tot de bij de schadeberekening meegenomen voorvallen handelingen behoren die wel terecht zijn uitgevoerd. Overigens lijkt uit het rapport van [persoon A] , zoals aangehaald onder 6.8), te volgen dat [geïntimeerde] in geval van twijfel over de rechtmatigheid een correctie of VOID buiten beschouwing heeft gelaten.
6.14.3.
[appellant] voert verder aan dat op meerdere dagen tijdens het dienstverband op de kassa van [appellant] prijzen werden gecontroleerd, waarbij werd gecontroleerd of de prijs op het prijskaartje overeenkwam met de prijs in het kassasysteem. Op die dagen werden dan volgens [appellant] veel producten uit de winkel gescand om de prijzen op het prijskaartje en op de kassa met elkaar te vergelijken. Hiermee is echter niet gesteld dat deze praktijk ook heeft plaatsgevonden op dagen waarop [appellant] daadwerkelijk in het tankstation in dienst was of op één van de dagen die staan vermeld op het schadeoverzicht. Nu niet wordt gesteld op welke dagen deze controles hebben plaatsgevonden, kan niet worden beoordeeld welke VOIDs of correcties mogelijk door dit verweer worden getroffen.
6.14.4.
[appellant] voert aan dat de juistheid van het rapport van [persoon A] niet valt te controleren, omdat er slechts shiftrapporten van zes dagen als bijlage bij zijn gevoegd en het als bijlage 14 bijgevoegde Excelbestand ook niet valt te controleren. Het hof stelt echter vast dat in de schadeberekening een overzicht van data en producten staat vermeld en het voor [appellant] eenvoudig valt vast te stellen of hij op de genoemde data daadwerkelijk in dienst is geweest of niet. Dat laatste is door [appellant] niet gesteld. Voor wat betreft het al dan niet terecht plaatsen van een handeling op deze lijst geldt hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen in r.o. 6.14.2.
6.14.5.
De door [appellant] genoemde onverklaarde posten (memorie van grieven, randnummers 24 en 25) geven het hof geen aanleiding om aan het uiteindelijk resultaat van de schadeberekening te twijfelen. Dat een ‘correctie’ mogelijk ten onrechte als een ‘VOID’ is aangemerkt doet niet af aan het bedrag. Dat de schade hoger is uitgevallen door ook frauduleuze handelingen met betrekking tot carwash mee te nemen, en zo ja: tot welk bedrag, volgt niet uit de toelichting op grief 1.
6.14.6.
Het door [persoon B] aangenomen schadebedrag met betrekking tot frauduleuze handelingen met rookwaar berust op een tweetal beoordelingen. Blijkens de schadespecificatie (onder meer prod. 3 bij memorie van antwoord, pagina 2 onderaan) heeft een vaststelling plaatsgevonden op basis van frauduleuze correcties rookwaar en een vaststelling op basis van een berekend margeverschil. De eerste vaststelling komt uit op een bedrag van € 6.833,05, de tweede op € 6.839,=. Bij de schadespecificatie is vervolgens het eerste bedrag opgenomen, de vaststelling op grond van frauduleuze correcties. Dat deze grondslag is aangehouden wordt nog eens bevestigd door [persoon B] in zijn e-mail van 11 juni 2020 aan [geïntimeerde] (memorie van antwoord, prod. 1). Voor de schadeberekening is dus niet uitgegaan van een berekening op basis van margeverschillen tussen omzet en voorraden.
6.14.7.
[appellant] merkt op dat de kosten voor het inschakelen van een extern onderzoeksbureau en de eigen kosten van de heer [geïntimeerde] niet zijn onderbouwd. Hiermee miskent [appellant] dat een dergelijke onderbouwing pas hoeft plaats te vinden wanneer de juistheid van deze posten voldoende gemotiveerd wordt betwist. Van een dergelijke betwisting is, behoudens ten aanzien van de btw over de kosten van het onderzoeksbureau, geen sprake. In het rapport van [persoon A] worden de onderzoekskosten berekend op € 1.250,= wegens door [geïntimeerde] gemaakte kosten en € 2.511,96 inclusief btw wegens kosten voor het onderzoek van [persoon A] . [persoon B] neemt echter bij de schadebegroting een bedrag wegens onderzoekskosten mee van € 2.697,= in een schadestaat waarin bij het saldo (‘Totaal’) staat vermeld dat de schade exclusief btw is. Nu de berekening van [persoon B] ten grondslag ligt aan het gevorderde valt zonder nadere toelichting, die [appellant] onder grief 1 niet geeft, niet vast te stellen dat de berekende schade een btw-component bevat.
6.14.8.
Voor zover [appellant] verwijst naar verschillen tussen de schadeberekening van [persoon A] en [persoon B] is dat niet relevant, omdat uiteindelijk bij de afwikkeling van de schade het rapport van [persoon B] als uitgangspunt heeft gegolden. Het rapport van [persoon A] wijkt daar niet ten gunste van [appellant] van af, maar komt ongeveer € 1.100,= hoger uit.
6.15.
Dat, zoals met grief 2 wordt betoogd, de door [geïntimeerde] geleden schade niet meer kan hebben bedragen dan € 1.000,= à € 2.000,= komt het hof op zich niet aannemelijk voor, wanneer de constateringen van [persoon A] in diens rapport ten aanzien van de frequentie van het handelen en de daarmee gemoeide bedragen in acht worden genomen. Daaruit volgt dat in elk geval op het beperkt aantal dagen waarop handelingen van [appellant] op videobeelden zijn vastgelegd dagelijks meermalen frauduleus werd gehandeld.
6.16.
Dat [geïntimeerde] het rapport van [persoon B] in eerste aanleg niet in het geding heeft gebracht, levert geen grond op om in hoger beroep anders te oordelen dan de kantonrechter heeft gedaan. De vorderingen van [geïntimeerde] berusten op de berekening van [persoon B] , die de schade op een lager bedrag vaststelt dan [persoon A] . In zoverre is [appellant] dus niet in enig belang getroffen doordat in eerste aanleg bij dagvaarding slechts het rapport van [persoon A] bij dagvaarding is overgelegd. Voor zover al sprake is geweest van een omissie, had zich dat in hoger beroep door [geïntimeerde] laten herstellen. Daartoe bestond echter geen aanleiding meer, omdat [appellant] het rapport van [persoon B] al bij memorie van grieven in het geding had gebracht. Overigens volgt daaruit dat hij bij het opstellen van de memorie van grieven de beschikking heeft gehad over beide rapporten, zodat hij ook in dat opzicht niet in zijn verdediging is geschaad.
6.17.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven falen. Voor zover [appellant] in hoger beroep nog een bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof daaraan voorbij. [appellant] heeft geen, althans geen voldoende concrete, feiten gesteld die, indien bewezen, aantonen dat de door [geïntimeerde] geleden schade in werkelijkheid tenminste € 1.000,= lager is geweest dan door haar verzekeraar aan haar is uitgekeerd. Het beroep op verrekening met een genoten voordeel (artikel 6:100 BW) is daarmee onvoldoende onderbouwd en moet worden verworpen.
6.18.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] heeft in dit hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal op die grond worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853). Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de kostenveroordeling vermelden.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 783,= aan griffierecht en op € 836,= aan salaris advocaat,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en B. Kloppert en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 augustus 2023.
griffier rolraadsheer