Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/271198 / HA ZA 19-589)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“het winkel-woonhuis”aan de [adres 1] en [adres 2] in [plaats] (hierna: het pand of de woning), voor een koopsom van € 310.000,-.
“notariële akte van levering zal worden verleden (…) uiterlijk zeven weken na ondertekening van de koopovereenkomst of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen”.
“(…) Naar aanleiding van ons gesprek gister (1-7-19) zet ik de gemaakte afspraken nog even op de mail. (…) We hebben afgesproken dat [appellante] [ [appellante] ; toevoeging hof] vandaag (2-7-2019) laat weten wat de datum van passeren kan worden. Dit omdat ze toch nog iets meer tijd nodig heeft om de hypotheek rond te krijgen. We zullen dan samen overleggen of die termijn reëel en haalbaar is voor beide partijen. Om beide partijen meer zekerheid te geven hebben we afgesproken dat [appellante] wel de wettelijke 10% ‘boete’ overmaken naar (…) notarissen (…). Dit graag vóór maandag 8-7-2019. (…)”.
“(…) Ik heb na overleg met de bank een uiterste datum voor afname van het pand (…), namelijk uiterst 30 September of zoveel eerder. (…)”.
“voorschot op de koopsom”van
primairgevorderd i) om de koopovereenkomst te vernietigen op grond van een geestelijke stoornis en/of misbruik van omstandigheden en voor zover dit beroep op vernietiging niet slaagt te verklaren voor recht dat de boeteclausule is vernietigd dan wel te bepalen dat het boetebeding ingevolge artikel 6:2 BW buiten toepassing wordt gelaten, en ii) om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 31.000,-.
Subsidiair, voor zover [appellante] een boete verschuldigd is en de rechtbank in conventie het beroep op verrekening zal honoreren, heeft [appellante] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het verschil tussen het door [appellante] betaalde voorschot van € 31.000,- en de in conventie te bepalen en door verrekening betaalde boete, vermeerderd met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
grief Iklaagt [appellante] over de afwijzing van haar vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van een geestelijke stoornis en/of misbruik van omstandigheden. Ook komt zij met
grief Iop tegen de afwijzing van haar vordering om te bepalen dat het boetebeding ingevolge artikel 6:2 BW buiten toepassing wordt gelaten.
grief IIkomt [appellante] op tegen de afwijzing van haar vordering tot terugbetaling van de door haar gestelde betaling in contanten van een voorschot/aanbetaling op de koopsom van € 31.000,- aan [geïntimeerde] en beroept zij zich ook in hoger beroep op verrekening van deze aanbetaling met het door haar krachtens de boeteclausule aan [geïntimeerde] te betalen bedrag.
“(…) Ik heb geen goede herinnering, maar ik weet wel zeker dat ik op 9 mei 2019 niet [appellante] bij [geïntimeerde] voor de deur heb afgezet, want die dag is mijn vriendin jarig. Ik ben ook niet op een andere dag met [appellante] naar [geïntimeerde] gegaan. Ik ben ook niet met [appellante] bij [geïntimeerde] geweest. Ik weet niet waarom zij mij als getuige heeft opgeroepen. (…)”.
“(…) Later, ik schat rond de maand mei, ben ik nog een keer terug geweest met [appellante] naar de woning van [geïntimeerde] . [appellante] had spullen gekocht van [geïntimeerde] , een naaimachine en kleren, die moesten opgehaald worden. Ik was mee om haar te helpen met het ophalen van die spullen. (…) Voor zover ik weet had [appellante] ten tijde van dat tweede bezoek de woning gekocht. Tijdens die gelegenheid is er gesproken tussen [appellante] en [geïntimeerde] . Ik heb dat gezien en gehoord. Ik weet niet meer precies hoeveel [appellante] moest betalen voor de spullen die zij gekocht had van [geïntimeerde] . [appellante] heeft destijds een bedrag genoemd. Ik dacht dat het om een bedrag van € 1.000,- à € 1.500,- ging. Ze heeft contant betaald. (…) [appellante] had mij verteld dat zij 10 % van de koopsom had aanbetaald aan [geïntimeerde] . Ik heb [appellante] horen vragen aan [geïntimeerde] om een kwitantie voor die 10 % aanbetaling. [geïntimeerde] zei dat dat niet ging. Dit is het enige dat ik weet over de aanbetaling van 10 % waarover [appellante] mij verteld heeft. (…) In mijn herinnering heeft [appellante] de woning gekocht voor 3 ton / 3,5 ton. (…) Bij de tweede keer dat ik met [appellante] bij [geïntimeerde] was, heb ik gehoord dat [appellante] het met haar had over de kwitantie van 10 %. (…) Het was voor mij duidelijk dat het ging over 10 % van de aankoopsom van de woning. U vraagt mij waarom ik dat zo zeker weet. U vraagt mij of het niet ging over een kwitantie voor een betaling die nog plaats moest gaan vinden. Het ging niet over een betaling die nog moest gaan plaatsvinden, omdat [appellante] vroeg ‘kan ik een kwitantie krijgen van wat ik aanbetaald heb’. (…)”.
“door [appellante] altijd op de hoogte”werd
“gehouden van alle relevante ontwikkelingen en (…) van de zaak op de hoogte”is en niet als getuige die met [appellante] bij [geïntimeerde] in de woning is geweest. Ook de door [appellante] in eerste aanleg in het geding gebrachte bankafschriften dragen, gelet op de voorafgaande overwegingen van het hof hierover, onvoldoende bij aan het door [appellante] te leveren bewijs.