ECLI:NL:GHSHE:2023:2406

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.328.195_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was uitgesproken. De appellant had verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en om zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven. De rechtbank had op 17 april 2023, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c van de Faillissementswet, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 12 juli 2023 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij als mantelzorger voor zijn stiefvader werkzaam was en dat hij zich had ingespannen om zijn psychische klachten te behandelen. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant zijn informatieplicht niet nakwam en dat hij niet voldoende meewerkte aan zijn herstel. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk niet aan zijn verplichtingen voldeed, ondanks eerdere waarschuwingen en kansen die hem waren geboden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds moest worden beëindigd. De appellant heeft onvoldoende aangetoond dat zijn tekortkomingen niet aan hem kunnen worden verweten. Het hof bekrachtigt derhalve het vonnis van de rechtbank, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 juli 2023
Zaaknummer : 200.328.195/01
Zaaknummer eerste aanleg : [nummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. I.G. Aarts te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 12 juni 2023, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat hij blijft toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. J.G. van Ek, waarnemend voor mr. Aarts,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 mei 2023;
- het indieningsformulieren met bijlagen (respectievelijk productie 1 t/m 6, 7 en 8) van de advocaat van [appellant] d.d. 23 juni 2023, 27 juni 2023 en 29 juni 2023;
- de brief met bijlagen (productie 1 t/m 10) van de bewindvoerder d.d. 9 juli 2023;
- het door de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde (UWV-) kritische functionele mogelijkhedenlijst d.d. 12 mei 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit productie 6 van het beroepschrift (akkoordverklaring van beschermingsbewindvoerder) alsmede zijn uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 22 januari 2019 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 13 april 2021 heeft de rechtbank de regeling verlengd tot 22 januari 2024.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 17 april 2023 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.4. De bewindvoerder voert aan dat als de klachten van het gebit al anderhalf jaar geleden bestonden, saniet dit had kunnen bespreken. Zowel schriftelijk als tijdens eerdere verhoren is dat punt nooit door saniet genoemd. Voor wat betreft de nieuwe schulden, deze hadden al afgelost kunnen zijn. De beschermingsbewindvoerder had geld om deze schulden af te betalen, maar heeft ervoor gekozen andere schulden af te betalen (gebit). Tot slot was de verwachting van de verzekeringsarts het UWV dat bij een adequate behandeling saniet een duidelijke verbetering van zijn belastbaarheid zou krijgen. Hieraan is niet voldoende meegewerkt. (…)
2.5. (…)
De rechtbank is van oordeel dat saniet voldoende kansen heeft gekregen en deze niet met beide handen heeft aangegrepen. Deze tekortkomingen kunnen de saniet worden aangerekend en zijn van dien aard dat op grond van artikel 350 lid 3 sub c Faillissementswet een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] is al jarenlang 4 tot 8 uur per week werkzaam als mantelzorger voor zijn stiefvader. Dit is nooit medegedeeld aan de bewindvoerder omdat stiefvader heeft gevraagd om niet te praten over deze mantelzorg omdat hij zich er zeer voor schaamt dat hij zorg nodig heeft van [appellant] , terwijl hij als vader eigenlijk zou moeten zorgen voor zijn kind.
[appellant] betwist voorts ten stelligste dat hij niet zou hebben voldaan aan zijn informatieverplichting, het is juist de bewindvoerder die slechts zeer beperkt en moeilijk bereikbaar is. De beschermingsbewindvoerder geeft ook aan dat hij ten opzichte van hem zijn informatieverplichting netjes nakomt.
[appellant] betwist ook dat hij niet zou meewerken aan zijn herstel. Hij heeft zich onder behandeling gesteld van de psycholoog/praktijkondersteuner van zijn huisarts. [appellant] had diverse psychische klachten, waaronder angsten om zich buiten te begeven. Tijdens de behandeling bij de psycholoog is het gebit van [appellant] gesaneerd. Dit heeft tot een aanmerkelijk verbetering van zijn psychische gesteldheid geleid. Achteraf bezien zijn de problemen grotendeels te herleiden tot het slechte gebit dat hij had en waarvoor hij zich diep
schaamde, hetgeen leidde tot een sociaal isolement en allerlei psychische aandoeningen. Het kan niet aan [appellant] verweten worden dat niet van begin af aan duidelijk was welke oorzaken aan zijn (psychische) problemen ten grondslag lagen. Hij werkt wel degelijk hard mee aan zijn herstel- en stabilisatieproces. Dit gaat echter niet van de ene op de andere dag maar vergt tijd.
De nieuwe schulden betreffen een naheffing energiekosten en een terugvordering te veel ontvangen huurtoeslag. Deze schulden zijn niet vermijdbaar en niet verwijtbaar. Voor deze schulden heeft de beschermingsbewindvoerder een betalingsregeling getroffen die wordt nagekomen. Deze schulden zijn niet in een keer afgelost omdat er in samenspraak met de beschermingsbewindvoerder voor is gekozen om prioriteit te geven aan de renovatie van het gebit van [appellant] . Dit heeft in grote mate bijgedragen aan zijn herstelproces en geleid tot meer stabilisatie, hetgeen ook werd beoogd tijdens de schuldsaneringsregeling, en zal de schuldeiseres wel degelijk ten goede komen. Sinds de gebits-renovatie gaat het namelijk in alle opzichten bergopwaarts met [appellant] , zodat hij zich weer kan richten op de sanering van de schulden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven – nog het volgende toegevoegd. Er is inmiddels een actuelere medische rapportage op grond waarvan het UWV op korte termijn een besluit gaat nemen over de mate van arbeidsgeschiktheid van [appellant] . Naar eigen verwachting zal hij volledig arbeidsongeschikt worden verklaard. Op het moment dat [appellant] hoorde dat hij vijf dagen in de week telkens twee uren vrijwilligerswerk moest gaan verrichten heeft hij de conclusie getrokken dat hij dat in de vorm van een wekelijkse mantelzorg voor zijn stiefvader eigenlijk al aan het doen was. Hij heeft dus ook niet gezocht naar vrijwilligerswerk. Hij erkent dat hij een en ander niet met zijn bewindvoerder heeft kortgesloten omdat zijn stiefvader zich schaamt voor deze mantelzorg en daar verder geen ruchtbaarheid aan wenste te geven. Daarbij is [appellant] van mening dat hij praktisch ook niet in staat is om iedere dag een paar uur (vrijwilligers)werkzaamheden te verrichten omdat hij niet over de financiële middelen beschikt om kinderopvang te bekostigen. Ook dit heeft hij niet met zijn bewindvoerder overlegd. Daarbij geeft [appellant] aan dat zijn relatie met zijn bewindvoerder slecht is, er is geen vertrouwen mede omdat de bewindvoerder telefonisch slecht bereikbaar is. Desgevraagd geeft [appellant] aan dat hij deze door hem ervaren slechte telefonische bereikbaarheid nooit op een andere wijze, bijvoorbeeld per e-mail, aan de bewindvoerder kenbaar heeft gemaakt.
Voorts erkent [appellant] dat de behandeling voor zijn psychosociale klachten gestopt is omdat hij een aantal malen niet op een gemaakte behandelafspraak verschenen is. Hij stelt daarbij dat hij deze afspraken tenminste 24 uur van tevoren diende af te zeggen en dat de reden voor zijn afzeggen, een migraineaanval, doorgaans pas een paar uur voor de gemaakte afspraken aanving. Wel heeft hij zijn behandelaar steeds telefonisch bericht, maar omdat dit binnen die 24 uur was werd er door zijn behandelaar dan toch een zogenoemde “no-show” geregistreerd.
Desgevraagd geeft [appellant] aan dat hij bij zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling inderdaad kennis heeft genomen van de daaruit voortvloeiende verplichtingen, maar dat hij vanwege voormalig wietgebruik zeer slecht van geheugen is. Hij vergeet simpelweg dingen. Ook zijn er zaken, zoals bijvoorbeeld de sanering van zijn gebit, die hij puur persoonlijk en derhalve niet financieel van aard vond en daarom ook niet aan zijn bewindvoerder doorgaf.
Tot slot geeft [appellant] aan dat hij een continuering van zijn schuldsanering van groot belang voor zijn psychisch welbevinden acht. Een tussentijdse beëindiging zal zowel hem als zijn gezin zwaar vallen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Op 7 februari jl. informeert [appellant] de bewindvoerder pas dat hij één keer per week bij zijn ouders gaat uithelpen en dit vrijwillig doet. De rechter-commissaris heeft hem op 25 april 2022 de voorwaarde opgelegd, aangezien [appellant] geacht wordt om 10 uur per week/2 uur per dag te kunnen werken, dat hij alvast zou kunnen starten met vrijwilligerswerk. [appellant] is op dezelfde dag door bewindvoerder op deze voorwaarde gewezen en verzocht de inspanningen voor het verkrijgen van vrijwilligerswerk iedere drie maanden aan te leveren. Nu de stiefvader van [appellant] hem had gevraagd niet te praten over deze mantelzorg had [appellant] in gesprek met zijn stiefvader kunnen gaan en de consequenties met hem kunnen bespreken indien hij hiervan geen melding maakt aan de bewindvoerder en had hij aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan ten aanzien van vrijwilligerswerk.
De informatieplicht wordt niet conform de regels van de schuldsaneringsregeling nagekomen. De bewindvoerder dient iedere keer weer informatie en stukken op te vragen. Deze worden niet uit eigen beweging aangeleverd. [appellant] geeft aan dat bewindvoerder slechts beperkt en moeilijk bereikbaar is. Gedurende de schuldsaneringsregeling heeft
[appellant] echter nooit gebruik gemaakt van het telefonisch spreekuur.
Uit de brief van de Psychologenpraktijk van 30 december 2021 aan de huisarts blijkt dat [appellant] door de huisarts naar hen is verwezen met het vermoeden van een DSM-V stoornis, waarbij behandeling binnen de generalistische basis-GGZ volgens de huisarts
passend leek. De psychologenpraktijk heeft het diagnostisch traject niet afgerond omdat [appellant] meermaals niet verschenen is op de gemaakte afspraken. Om deze reden heeft de
psychologenpraktijk het dossier gesloten. Indien hij wel op de afspraken was verschenen had
aanvang 2022 een diagnose vastgesteld kunnen worden en een passend traject kunnen worden ingezet, dan was de oorzaak van de psychische problematiek mogelijk eerder vastgesteld en was [appellant] wellicht eerder beschikbaar geweest voor de arbeidsmarkt. Uit de door [appellant] ingevulde vragenlijsten kan de bewindvoerder niet afleiden dat de psychische aandoeningen te herleiden zijn tot zijn slechte gebit.
De naheffing stookkosten zijn naar mening van bewindvoerder als verwijtbaar aan te merken. Het verbruik heeft [appellant] zelf in handen. De afrekening heeft betrekking op de periode 11 mei t/m 31 december 2021. Een verbruik van € 1.286,72 aan stookkosten over een periode van 7,5 maanden waarvan meer dan de helft zomermaanden zijn is aanzienlijk
hoog.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder gelooft niet dat [appellant] uiteindelijk geheel arbeidsongeschikt zal worden verklaard nu uit de kritisch functionele mogelijkhedenlijst van 12 mei 2023 blijkt dat hij in staat geacht wordt om 16 uur per week te werken.
(De bewindvoerder overlegt deze lijst aan het hof en aan de advocaat van [appellant] nu deze lijst, die zich achter een wel door [appellant] overgelegde rapportage bevindt, evenwel niet door [appellant] aan het hof was overgelegd. De bewindvoerder heeft deze lijst van [appellant] ontvangen.)
Voorts geeft de bewindvoerder aan dat de rechter-commissaris destijds bepaald heeft dat het overschot aan de boedel dat aan [appellant] kon worden teruggestort diende te worden aangewend voor het voldoen van/aflossen op zijn nieuwe schulden. De beschermingsbewindvoerder heeft deze gelden evenwel aangewend voor het bekostigen van het saneren van het gebit van [appellant] . De bewindvoerder heeft dit de beschermingsbewindvoerder ontraden en vervolgens de rechter-commissaris van deze gang van zaken op de hoogte gesteld.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd nog het navolgende aangevoerd. [appellant] zit sinds 2016 bij deze beschermingsbewindvoerder onder bewind. De relatie tussen [appellant] en zijn bewindvoerder is altijd al gespannen geweest. De beschermingsbewindvoerder heeft wel geprobeerd om [appellant] te stimuleren om zijn bewindvoerder adequaat te informeren. Desondanks begrijpt de beschermingsbewindvoerder de verwijten die [appellant] door zowel de rechtbank als zijn bewindvoerder gemaakt zijn. Desgevraagd geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat de restschuld inzake energierekening nog € 150,62 bedraagt en dat de huurtoeslagschuld inmiddels geheel is afgelost. Tot slot erkent de beschermingsbewindvoerder dat het voor het aflossen op de nieuwe schulden bestemde overschot van de boedelrekening inderdaad is aangewend voor de sanering van het gebit van [appellant] .
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, en dan met name doch niet uitsluitend de (spontane) inlichtingenplicht, verre van naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] bij herhaling op het belang van een adequate nakoming van deze verplichtingen gewezen is. Los van alle aansporingen en waarschuwingen van zijn bewindvoerder is er op 3 september 2019 een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris aan [appellant] verzonden en is [appellant] 16 september 2020 zelfs door de rechter-commissaris in verband met de gebrekkige nakoming van de verplichtingen verhoord. Nu dit geen van alle enig (duurzaam) resultaat bleek op te leveren heeft de bewindvoerder op 24 februari 2021 een eerste verzoek tot een tussentijdse beëindiging ingediend. [appellant] werd echter wederom een kans gegund in de vorm van een maximale verlenging van zijn schuldsaneringsregeling. Het hof moet vaststellen dat [appellant] ook deze kans wederom onbenut heeft gelaten.
3.10.3.
Zo staat vast dat [appellant] geen enkel gevolg heeft gegeven aan de door de rechter-commissaris verstrekte instructie dat hij vijfmaal per week twee uren moest werken en vooruitlopend daarop vijfmaal per week twee uren vrijwilligerswerk diende te gaan verrichten. [appellant] bepaalde klaarblijkelijk voor zichzelf dat de mantelzorg die hij eenmaal per week stelt te verrichten reeds toereikend was om aan voornoemde instructie naar behoren gehoor te geven. Een en ander heeft hij daarbij nimmer (vooraf) met zijn bewindvoerder afgestemd. Thans verklaart [appellant] , kort weergegeven, dat hij zulks niet met zijn bewindvoerder wilde bespreken omdat zijn stiefvader, ten bate van wie hij de mantelzorg verricht, uit schaamte niet wilde dat deze mantelzorg elders onderwerp van gesprek zou zijn. Dat [appellant] het verzoek van zijn stiefvader heeft laten prevaleren boven een adequate nakoming van zijn (spontane) inlichtingenplicht is de keuze van [appellant] , die voor hem nadelige consequenties heeft voor het verloop van zijn schuldsaneringsregeling.
3.10.4.
Maar ook voor wat betreft het stoppen van de behandeling van de psychosociale problemen van [appellant] kan worden vastgesteld dat [appellant] zijn bewindvoerder niet naar behoren heeft geïnformeerd. Ondanks het feit dat hij op de hoogte is, althans zou moeten zijn, van de strekking en reikwijdte van de spontane informatieplicht blijft hij, ondanks alle eerder gememoreerde waarschuwingen en aansporingen, zelf afwegingen maken over wat hij wel en wat hij niet aan zijn bewindvoerder bericht. Door herhaalde malen niet op de afspraak bij de psycholoog te verschijnen heeft [appellant] het bovendien onmogelijk gemaakt dat er een adequate diagnose en behandelplan werden gesteld. In het verlengingsvonnis van 13 april 2021 overwoog de rechtbank dat onder meer van die te volgen behandeling het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling af zou hangen.
3.10.5.
Daar komt bij dat [appellant] naar het oordeel van het hof bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep er ook maar weinig blijk van heeft gegeven (inmiddels wel) daadwerkelijk doordrongen te zijn van het belang van een adequate nakoming van zijn verplichtingen voor het welslagen van zijn schuldsaneringsregeling. Zo staat de door hem ter zitting gedane mededeling dat hem telefonisch is verteld op korte termijn volledig arbeidsongeschikt te worden verklaard op gespannen voet met de daadwerkelijke bevindingen zoals die in het keuringsrapport vermeld zijn. Daarin wordt immers nadrukkelijk gesproken van “niet duurzame beperkingen”.
Wanneer het hof [appellant] voorhoudt dat uit de meest recente kritische functionele mogelijkhedenlijst kan worden herleid dat hij 16 uur per week zou kunnen werken en hij dus in het kader van zijn schuldsaneringsregeling waarschijnlijk overeenkomstig had moeten solliciteren geeft hij direct aan dat dit vanwege zijn thuissituatie, meer concreet het gebrek aan financiële middelen om kinderopvang te bekostigen, niet mogelijk zal zijn. Daargelaten nog de algehele veronachtzaming die [appellant] hiermee ten aanzien van zijn schuldeisers aan de dag legt blijkt de partner van [appellant] , zoals ter zitting in hoger beroep aangegeven door de bewindvoerder, parttime te werken. Dit betekent dat er in beginsel, ook wanneer [appellant] 16 uur per week zou gaan werken, altijd één van de ouders thuis zou kunnen zijn om voor hun kind te zorgen. (betaalde) kinderopvang is derhalve waarschijnlijk niet dan wel slechts in zeer beperkte mate noodzakelijk.
Een en ander geeft naar het oordeel van het hof maar weinig blijk van een saneringsgezinde grondhouding.
3.10.6.
Tot slot heeft [appellant] te kennen gegeven dat een tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling hem naar verwachting psychisch fors zal raken. Het hof merkt in dat verband op dat de schuldsaneringsregeling niet op (psychische) hulpverlening is gericht. De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien en met het beheer en de vereffening van de boedel. De verantwoordelijkheid voor de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen rust op de schuldenaar. Indien de schuldenaar hulp nodig heeft om zijn verplichtingen na te komen, dient de schuldenaar deze zelf te zoeken.
Daarbij is het hof gelet op al het vorengaande bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455).
3.10.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.F. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.