In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was uitgesproken. De appellant had verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en om zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven. De rechtbank had op 17 april 2023, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c van de Faillissementswet, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 12 juli 2023 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij als mantelzorger voor zijn stiefvader werkzaam was en dat hij zich had ingespannen om zijn psychische klachten te behandelen. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant zijn informatieplicht niet nakwam en dat hij niet voldoende meewerkte aan zijn herstel. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk niet aan zijn verplichtingen voldeed, ondanks eerdere waarschuwingen en kansen die hem waren geboden.
Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds moest worden beëindigd. De appellant heeft onvoldoende aangetoond dat zijn tekortkomingen niet aan hem kunnen worden verweten. Het hof bekrachtigt derhalve het vonnis van de rechtbank, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt gehandhaafd.