ECLI:NL:GHSHE:2023:2365

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.300.560_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verkoop van aandelen door bestuurder van vennootschap en gevolgen voor betrokken vennootschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verkoop van aandelen in Penn&Ink Nederland B.V. door [de B.V. 1] aan [XX Beheer]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verkoopprijs van € 11.500,00 aanzienlijk lager was dan de werkelijke waarde van de aandelen, die op € 525.000,00 werd geschat. De bestuurder van [de B.V. 1], [appellant 2], werd verweten dat hij ernstig verwijtbaar had gehandeld door de aandelen voor een te lage prijs te verkopen, wat leidde tot schade voor [de B.V. 1]. Het hof bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en oordeelde dat [appellant 2] als bestuurder van zowel [de B.V. 1] als [XX Beheer] onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank had de schade die [de B.V. 1] had geleden door de verkoop van de aandelen begroot op € 513.500,00. Het hof bekrachtigde deze beslissing en oordeelde dat [XX Beheer] aansprakelijk was voor de schade. Daarnaast werd de rekening-courantverhouding tussen [appellant 2] en [de B.V. 2] besproken, waarbij het hof oordeelde dat [appellant 2] een schuld had van € 5.680.552,02 aan [de B.V. 2]. Het hof verklaarde [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen eerdere tussenvonnissen en bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.560/01
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van

1.[XX Beheer] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel,
hierna individueel aan te duiden als [XX Beheer] respectievelijk
[appellant 2] en gezamenlijk als [appellanten] .,
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[de B.V. 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de B.V. 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel,
hierna individueel aan te duiden als [de B.V. 1] respectievelijk [de B.V. 2] en gezamenlijk als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.F. Bil te Oosterhout,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 april 2021 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 3 augustus 2016, 6 september 2017, 13 juni 2018, 9 januari 2019, 1 mei 2019, 30 december 2020 en 24 maart 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten] . als gedaagden en [geïntimeerden] als eiseressen.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/307502 / HA ZA 16-316)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;
  • de akte indiening nadere stukken van [appellanten] . met de producties 94 tot en met 102;
  • de akte indiening nadere stukken van [geïntimeerden] met de producties 84 tot en met 90;
  • de mondelinge behandeling d.d. 18 april 2023, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De kern van het geschil
3.1.
In dit hoger beroep staan twee geschilpunten centraal. Het eerste geschilpunt betreft de vraag of de aandelen die [de B.V. 1] hield in Penn&Ink Nederland B.V. (hierna te noemen: Penn&Ink) voor een te lage prijs zijn verkocht aan [XX Beheer] . Het tweede geschilpunt betreft de vraag of en zo ja, voor welk bedrag, [appellant 2] een schuld heeft aan [de B.V. 2] uit hoofde van een rekening-courantverhouding.
De vaststaande feiten
3.2.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Ook het hof gaat uit van deze feiten, die niet zijn betwist. Voorts staan nog enkele andere feiten als onbetwist tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
( a) De aandelen in [de B.V. 2] worden gehouden door [persoon A] (hierna te noemen: [persoon A] ). Tot 31 december 2014 werden alle aandelen in [de B.V. 1] gehouden door [appellant 2] . Vanaf dat moment worden alle aandelen in [de B.V. 1] gehouden door [de B.V. 2] . De aandelen in [XX Beheer] worden gehouden door [appellant 2] . [appellant 2] en [persoon A] zijn in 1996 met elkaar gehuwd. Bij vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) d.d. 4 maart 2016 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken.
( b) [appellant 2] en [persoon A] waren met elkaar gehuwd onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Omtrent het tussen hen geldende huwelijksgoederenregime was in de notariële akte huwelijkse voorwaarden d.d. 31 juli 1996 onder meer het volgende opgenomen (productie 53 [appellanten] .):
“Artikel 1
De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel; elke andere gemeenschap van goederen is tussen hen uitgesloten. (…)
Artikel 15
In geval het huwelijk wordt ontbonden, vindt er verrekening plaats, zo, dat ieder der echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan. (…)”
( c) De peildatum van de waarde van de vermogens die in het kader van de echtscheiding moeten worden verrekend is 27 juni 2016.
( d) Tussen [appellant 2] en [persoon A] zijn er in het kader van de echtscheiding besprekingen gevoerd om in onderling overleg tot een verdeling c.q. verrekening van hun vermogens te komen. Aan die besprekingen werd, behalve door de toenmalige raadslieden van partijen, ook deelgenomen door de financieel adviseur [persoon B] (hierna: [persoon B] ). De besprekingen hebben onder meer geleid tot een ‘voorstel verdelingsopzet [appellant 2] en [persoon A] ’ d.d. 17 september 2013 en d.d. 30 december 2013 (productie 65 respectievelijk 66 [appellanten] .).
( e) Tijdens die besprekingen is ook ingegaan op de fiscale aspecten die een verrekening van de vermogens, en in verband daarmee ook de overdracht van vermogensbestanddelen, met zich bracht alsmede op de vraag hoe nadelige fiscale gevolgen zoveel mogelijk konden worden voorkomen. In verband hiermee is mede aan de orde geweest dat [appellant 2] en [persoon A] voorafgaand aan de echtscheiding het huwelijksgoederenregime zouden omzetten in een beperkte dan wel algehele gemeenschap van goederen.
( f) In het verslag van de bespreking d.d. 18 april 2014 omtrent mogelijke problemen die speelden bij het opstellen van een convenant tussen partijen is onder meer het volgende opgenomen (conclusie van antwoord, productie 7):
“ [de B.V. 2] heeft zeer aanzienlijke vorderingen. Ten eerste op privé, daarnaast op [de B.V. 1] en de diverse BV's in die structuur. [de B.V. 2] maakt fiscaal dus winst, al ontvangt ze de rente dus niet feitelijk. Over die winst wordt vennootschapsbelasting betaald. [de B.V. 1] en enkele andere BV's waaraan geleend is kunnen de rentelast nergens van aftrekken omdat er geen of onvoldoende baten zijn. Dat "belastinglek" bedraagt bij de rente die we nu hanteren een kleine € 4.000 per maand.
(…)
Het probleem "loopt" mogelijk weg op het moment dat we de BV's onder elkaar kunnen hangen, een fiscale eenheid aan kunnen gaan en de rente fiscaal kunnen salderen.”
( g) In een e-mail van 16 november 2014 schrijft [persoon B] aan de toenmalige raadslieden van [persoon A] en [appellant 2] (conclusie van antwoord, productie 8):
“(…) Aangezien de heer en mevrouw [naam] buiten gemeenschap van goederen gehuwd zijn is een overdracht van aandelen tussen hen beiden van aandelen in [de B.V. 2] een te belasten transactie. Gezien de hoge balanswaarde van die aandelen en de lage verkrijgingsprijs is die belasting volstrekt onwenselijk. Zeker omdat het bijna zeker leidt tot dubbele belastingheffing. De hoge rekening-courantstand leidt tot een uitdeling, eveneens belast in Box 2 of tot een dividenduitkering, eveneens belast in Box 2. Als er al een belaste overgang zou moeten komen, zou dat laatste eerst moeten gebeuren. Daar is veel voor te zeggen maar daarvoor is de cash niet aanwezig. Bovendien, bij een overdracht tussen deze echtelieden waarbij belasting te heffen valt zal de fiscus intensief kijken naar de mogelijke prijs, stuiten op de mogelijkheid dat de BV leningen verstrekt heeft aan de BV's van [appellant 2] die tussen zakelijk handelende derden niet verstrekt zouden zijn, onvolwaardig zijn geworden en op hun beurt mogelijk leiden tot een winstuitdeling, een belaste schenking en een informele kapitaalstorting. Een fiscaal zeer ongewenst scenario. Er komen hier een aantal fiscale problemen bijeen. Geen van deze fiscaal ongewenste zaken is met zekerheid te ontgaan, daarvoor heb ik de beide echtelieden meermaals gewaarschuwd. Belangrijk is dat de gevolgen te managen zijn, niet hoger dan nodig, geen dubbele heffing en te betalen op een moment dat er cash is. Nodig was en is dus het kiezen van een route die leidt tot een waarschijnlijk minimum aan risico. (…)
Mede om die reden had de vorige belastingadviseur reeds een oplossing voorgesteld. (…) Zijn oplossing bestond uit het aangaan van een volledige gemeenschap van goederen en daarna de overdracht van de aandelen in [de B.V. 2] . Dit leidt niet tot belastingheffing, voor deze overdracht bestaat een vrijstelling. Op enig moment kan dan de gemeenschap van goederen weer opgeheven worden indien gewenst. [de B.V. 2] had daarna na herstructurering een fiscale eenheid moeten gaan vormen met [de B.V. 1] c.s. zodat de rentestroom niet langer tot fiscale gevolgen leidt. (…)
De overdracht van de aandelen [de B.V. 1] , na herstructurering, aan [de B.V. 2] lost hetzelfde probleem op, maar heeft wel tot gevolg dat [persoon A] met de "administratieve rompslomp" blijft zitten. Mogelijk zijn daar afspraken over te maken. Het is een minder risicovolle weg dan een beperkte gemeenschap. Het is zelfs minder risicovol dan de geplande algemene gemeenschap.”
( h) In een e-mail van 8 december 2014 aan [appellant 2] , [persoon A] en hun advocaten schrijft [persoon B] (conclusie van antwoord, productie 9):
“Zie mijn vorige mail. Het doet me zeer te moeten constateren dat er niets gebeurd, de jaargrens nadert, het belastinglek blijft lopen, dat betalen beiden. Of de ellende-BV nu links of rechts hangt, maak goede afspraken over de afwikkeling voor gezamenlijke rekening. Maak het belang daarin voor beiden gelijk door verrekening van de uitkomst. Dan maakt het niet uit waar welke BV hangt. Nu verliezen jullie beiden dagelijks geld. Niemand wordt hier beter van.”
( i) [appellant 2] en [persoon A] zijn er niet in geslaagd om op basis van het overleg dat in 2013 en 2014 heeft plaatsgevonden in onderling overleg tot een verrekening van hun vermogens te komen.
( j) [appellant 2] was op 31 december 2014 bestuurder van (onder meer) [de B.V. 2] , [de B.V. 1] en [XX Beheer] . Bij notariële akte van 31 december 2014 zijn de aandelen die [appellant 2] hield in [de B.V. 1] voor een koopprijs van € 1,00 overgedragen aan [de B.V. 2] op grond van een daartoe strekkende koopovereenkomst.
( k) [de B.V. 1] hield op 31 december 2014 onder meer 57,5% van de aandelen in de besloten vennootschap Penn&Ink met een nominale waarde van € 11.500,00. Ook hield zij 50% van de aandelen in de besloten vennootschap Active Professionals B.V. (hierna: Active Professionals). Bij notariële akte van eveneens 31 december 2014 heeft [de B.V. 1] haar belangen in Penn&Ink en Active Professionals op grond van daartoe strekkende koopovereenkomsten overgedragen aan [XX Beheer] . De formele koopprijs voor 57,5% van de aandelen Penn&Ink bedroeg € 11.500,00 en die voor de aandelen Active Professionals € 830.696,00.
( l) [de B.V. 1] had op 31 december 2014 (onder meer) schulden voor een totaalbedrag van € 429.363,24 aan [de Holding] B.V., aan Active Professionals en aan [XY Holding] B.V. Deze schulden zijn door [XX Beheer] voldaan. Verder had [de B.V. 1] uit hoofde van leningen vorderingen op Penn&Ink en op Renga BVBA voor een bedrag van € 599.937,50. Deze vorderingen zijn tegen de nominale waarde aan [XX Beheer] gecedeerd.
Het geheel van aandelenoverdrachten d.d. 31 december 2014 alsmede de overdracht van vorderingen en overneming van schulden zal hierna, in navolging van partijen, worden aangeduid als de herstructurering.
( m) Bij notariële akte d.d. 13 mei 2015 heeft [XX Beheer] 750 aandelen in Penn&Ink, hetgeen overeenkomt met 7,5% van het geplaatste kapitaal van de vennootschap, op grond van een daartoe strekkende koopovereenkomst, geleverd aan de vennootschap Bluff B.V. Voor de aandelen is de nominale waarde van € 2,00 per aandeel betaald.
( n) Per 25 maart 2015 is [appellant 2] ontslagen als bestuurder van [de B.V. 2] en van [de B.V. 1] met benoeming van [persoon A] als enige bestuurder van deze vennootschappen.
( o) In een rapport d.d. 18 april 2016, opgesteld in opdracht van [appellanten] ., heeft adviesbureau Aeternus Corporate Finance op grond van de
adjusted present value-methodede waarde van het eigen vermogen van Penn&Ink per 31 december 2014 bepaald op € 52.000,00, zodat volgens het rapport de waarde van het aandelenbelang van 57,5% dat op 31 december 2014 door [de B.V. 1] werd gehouden, kan worden gewaardeerd op € 30.000,00. Dit rapport zal hierna worden aangeduid als het rapport Aeternus.
( p) In een rapport d.d. 24 juli 2018, opgesteld in opdracht van [geïntimeerden] , heeft [het adviesbureau] B.V. op grond van de
adjusted present value-methodede waarde van Penn&Ink per 31 december 2014 bepaald op € 1.687.148,00 en de waarde van het aandeeldelenbelang van 57,5% van [de B.V. 1] op € 970.000,00. Dit rapport zal hierna worden aangeduid als het rapport [het adviesbureau] .
( q) In het tussenvonnis van 1 mei 2019 heeft de rechtbank opdracht gegeven aan de deskundige [persoon C] om volgens de
adjusted present value-methodede waarde van 57,5% van de aandelen Penn&Ink per 31 december 2014 te bepalen. In zijn rapport d.d. 2 maart 2020 begroot de deskundige de waarde van 57,5% van de aandelen per 31 december 2014 op € 788.041,00. Dit rapport zal hierna worden aangeduid als [het rapport] .
( r) [de B.V. 2] is bij notariële akte van 28 mei 2010 opgericht door een juridische afsplitsing in de zin van artikel 2:334a lid 3 BW van de besloten vennootschap Human Insurance B.V. (hierna: Human Insurance), waarbij een deel van het vermogen van Human Insurance is afgesplitst naar [de B.V. 2] . De aandelen in Human Insurance werden gehouden door [persoon A] . In de aan de notariële akte gehechte beschrijving van de vermogensbetanddelen van Human Insurance die onder algemene titel zijn verkregen door [de B.V. 2] , is onder de vlottende activa opgenomen dat [de B.V. 2] (na splitsing) vorderingen had op haar aandeelhouder uit hoofde van een lening respectievelijk een rekening-courantverhouding van € 203.419,00 respectievelijk € 3.367.524,00.
( s) In de jaarrekeningen van [de B.V. 2] over de jaren 2011, 2012 en 2103 was een vordering opgenomen op [appellant 2] uit hoofde van een rekening-courantverhouding. In de jaarrekening over 2013 is deze vordering per 31 december 2013 vastgesteld op € 5.704.357,00.
( t) Bij brief van 24 juni 2015 heeft (de raadsman van) [de B.V. 2] aan [appellant 2] medegedeeld dat het opeisbare saldo uit hoofde van de rekening-courantverhouding per 31 december 2013 € 5.704.357,00 bedroeg en is [appellant 2] gesommeerd om dit bedrag binnen vier dagen te betalen.
( u) Tussen [appellant 2] en [persoon A] is bij de rechtbank Limburg een rechtszaak aanhangig die, kort gezegd, strekt tot verrekening van beider vermogens die in verband met de echtscheiding dient plaats te vinden. In het tussenvonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank beslist dat een deskundige zal worden benoemd die onder meer de aandelen die [persoon A] houdt in [de B.V. 2] , zal moeten waarderen (productie 100 [appellanten] .). Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het saldo van de rekening-courantverhouding tussen [de B.V. 2] en [appellant 2] in de waardering moet worden betrokken. Ten aanzien van de schuld die [appellant 2] uit hoofde van de rekening-courantverhouding heeft, heeft de rechtbank (in r.o. 4.89) geoordeeld dat het saldo van die schuld in zijn geheel in de verrekening dient te worden betrokken.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerden] in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding gevorderd om uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. te vernietigen alle besluiten die [appellant 2] als bestuurder van [de B.V. 2] en als indirect bestuurder van [de B.V. 1] ten aanzien van de in de dagvaarding omschreven Aandelentransactie heeft genomen, en tevens de besluiten waarbij [appellant 2] aan zichzelf als bestuurder van [de B.V. 2] en (indirect) bestuurder van [de B.V. 1] décharge heeft verleend en bedoelde roekeloze transacties heeft gedaan;
2. [XX Beheer] B.V. te veroordelen binnen vijf werkdagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de verkoop en de levering van de bij notariële akte d.d. 31 december 2014 aan haar geleverde aandelen in Penn & Ink B.V. terug te leveren aan [de B.V. 1] , waarbij de notariële akte d.d. 31 december 2014 algeheel ongedaan wordt gemaakt, en waarbij [XX Beheer] B.V. gehouden is om de kosten van levering te dragen en te voldoen, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
3. gedaagden (dat wil zeggen, [appellanten] .) ieder hoofdelijk te veroordelen om aan eisers te voldoen een bedrag van € 690.000,00, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, ter zake van schade die gedaagden door de Aandelentransactie hebben toegebracht;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure alsmede de beslagkosten.
3.3.2.
[geïntimeerden] heeft daarna bij akte haar vordering vermeerderd, in aanvulling op de vorderingen in de dagvaarding, en wel als volgt:
Onttrekkingen aan [de B.V. 2] (gelden)
4. [appellant 2] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de B.V. 2] . te betalen een bedrag ad € 5.704.357,- (zegge: vijf miljoen zevenhonderd vier duizend driehonderdzevenenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de vroegst mogelijke datum, althans de datum van de onttrekkingen van deze bedragen, (telkens per datum onttrekking per bedrag), tot aan de dag der algehele voldoening.
Onttrekkingen aan [de B.V. 1] (aandelen Active Professionals)
5. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de B.V. 1] .te betalen een bedrag ad € 563.427,- (zegge: vijfhonderd drieënzestig duizend vierhonderd zevenentwintig euro) ter zake in het lijf van deze akte sub 38 t/m 41 vermeld, zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover ex artikel 119 a BW vanaf 31 december 2014, althans vanaf de vroegst mogelijke datum, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verplichtingen in verband met [de Holding]
6. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan [de B.V. 1] te betalen een bedrag ad € 144.072,- (zegge: eenhonderd vierenveertig duizend tweeënzeventig euro) terzake in het lijf van deze akte sub 43, 49 t/m 57 vermeld, zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2015, althans vanaf de vroegst mogelijke datum, tot aan de dag der algehele voldoening.
[XY Holding] BV
7. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan [de B.V. 1] te betalen een bedrag ad € 62.500 (zegge: tweeënzestig duizend vijf honderd euro) ter zake van de in die akte sub 43, 58 en 59 omschreven verplichtingen jegens [XY Holding] BV, zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2015, althans vanaf de vroegst mogelijke datum, tot aan de dag der algehele voldoening.
Penn & Ink Nederland BV
primair:
8. Te vernietigen, althans nietig te verklaren alle rechtshandelingen die [appellant 2] en [XX Beheer] BV ten aanzien van en in verband met de sub 14 t/m 21 omschreven koop/verkoop en/of overdracht (en/of anderszins) in verband met de vorenomschreven aandelen in Penn & Ink Nederland BV hebben verricht.
subsidiair:
9. Te verklaren voor recht dat de overdracht van de sub 22 t/m 28 omschreven vorderingen op Penn & Ink Nederland BV middels voormelde akte van cessie (prod. FG13) niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
10. Te vernietigen, althans nietig te verklaren alle rechtshandelingen die [appellant 2] en [XX Beheer] BV (ieder afzonderlijk en gezamenlijk) ten aanzien van de sub 22 t/m 28 omschreven akte van cessie met betrekking tot de vorenomschreven vorderingen op Penn & Ink Nederland BV hebben verricht.
meer subsidiair:
11. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om de vorenomschreven vorderingen op Penn & Ink Nederland BV ten titel van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad binnen vier (4) dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis (terug) over te dragen aan [de B.V. 1] , zulks op verbeurte van een dwangsom ad € 10.000,- (zegge: tien duizend euro) voor iedere dag dat [appellant 2] en [XX Beheer] BV nalaten om aan deze veroordeling te voldoen.
Nog meer subsidiair:
12. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om een bedrag ad € 430.000,- (zegge: vierhonderd dertigduizend euro) ter zake van vorenomschreven verplichtingen uit hoofde van de akte van cessie met betrekking tot de vordering op Penn & Ink Nederland BV te voldoen aan [de B.V. 1] , zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aandelen Active Professionals retour
13. Te vernietigen alle rechtshandelingen die [appellant 2] en [XX Beheer] B.V. ten aanzien van en in verband met de sub 44 t/m 48 aandelentransactie Active Professionals B.V. met één of meer derden hebben verricht.
14. [XX Beheer] B.V. te veroordelen om binnen vijf (5) werkdagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de verkoop en de levering van de bij notariële akte door haar aan één of meer derden geleverde aandelen in Active Professionals B.V. als sub 44 t/m 48 bedoeld terug te doen leveren aan [XX Beheer] BV., waarbij vorenbedoelde notariële akte algeheel ongedaan wordt gemaakt, en waarbij [XX Beheer] B.V. gehouden is om de kosten van de levering te dragen en te voldoen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 10.000,- (zegge: tien duizend euro) voor iedere dag dat [XX Beheer] B.V. nalaat om deze veroordelingen te voldoen.
15. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om al het nodige te verrichten teneinde te bewerkstelligen dat de in het petitum sub 11 gevorderde levering van vorenomschreven aandelen Active Professionals B.V. wordt voldaan, en deze levering van aandelen te gehengen en te gedogen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 10.000,- (zegge: tien duizend euro) voor iedere dag dat gedaagde sub 2 nalaat om aan deze veroordelingen te voldoen.
3.3.3.
De grondslagen van de vorderingen zullen hierna, voor zover voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep nog van belang, aan de orde komen.
3.3.4.
[appellanten] . heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.5.
In het tussenvonnis van 3 augustus 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.6.
In het tussenvonnis van 6 september 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant 2] als bestuurder in beginsel een ernstig persoonlijk verwijt treft, indien hij als bestuurder van [de B.V. 1] de aandelen in Penn&Ink ver beneden de werkelijke waarde heeft verkocht en heeft overgedragen aan [XX Beheer] , zijnde de vennootschap waarvan hij enig bestuurder en aandeelhouder is. In dat geval zou ook [XX Beheer] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [de B.V. 1] omdat zij beschikte over dezelfde wetenschap als [appellant 2] en daarmee dus wist dat [appellant 2] moedwillig waarde aan [de B.V. 1] onttrok. In het tussenvonnis van 9 januari 2019 heeft de rechtbank vervolgens een onderzoek door een deskundige bevolen teneinde de waarde van de aandelen van Penn&Ink per 31 december 2014 vast te stellen. Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 30 december 2020 op grond van het rapport van de deskundige geoordeeld dat de waarde van de aandelen Penn&Ink fors hoger lag dan de vastgestelde koopprijs van € 11.500,00 en dat om die reden [appellanten] . onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de B.V. 1] . Mede op basis van het deskundigenrapport oordeelde de rechtbank dat een koopprijs van € 525.500,00 een redelijke prijs zou zijn geweest. De schade die [de B.V. 1] hierdoor heeft geleden is door de rechtbank in dit tussenvonnis begroot op € 513.500,00.
3.3.7.
In het tussenvonnis van 6 september 2017 heeft de rechtbank geoordeeld (in r.o. 2.12.3) dat de vorderingen die zijn ingesteld met betrekking tot de overdracht van de aandelen in Active Professionals door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] niet toewijsbaar zijn.
3.3.8.
In het tussenvonnis van 13 juni 2018 heeft de rechtbank (in r.o 2.15) geoordeeld dat opnames dan wel mutaties die in de boekhouding van [de B.V. 2] ten laste van [appellant 2] zijn geboekt in de rekening-courantverhouding in beginsel [appellant 2] aangaan en dat daarmee het saldo een schuld van [appellant 2] aan [de B.V. 2] vormt. In het tussenvonnis van 9 januari 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat van de in rekening-courantverhouding geboekte mutaties een bedrag van € 23.804,98 alleen [persoon A] aanging, zodat voor [appellant 2] een schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding resteert van € 5.680.552,02.
3.3.9.
In het eindvonnis van 24 maart 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van [de B.V. 1] op [XX Beheer] van € 300.000,00 uit hoofde van geldlening inmiddels opeisbaar was geworden en daarmee ook toewijsbaar.
3.3.10.
In het eindvonnis van 24 maart 2021 heeft de rechtbank:
- [XX Beheer] en [appellant 2] hoofdelijk veroordeeld om aan [de B.V. 1] te betalen het bedrag van € 513.500,00 als schadevergoeding wegens de verkoop van de aandelen Penn&Ink aan [XX Beheer] tegen een te lage prijs (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015);
- [XX Beheer] en [appellant 2] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen het bedrag van € 20.963,00 wegens de (door [geïntimeerden] als voorschot betaalde) kosten van [het rapport] (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019) alsmede op grond van artikel 6:96 BW het bedrag van € 4.907,77 wegens kosten voor het opstellen van het rapport van [het adviesbureau] (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2020);
- [appellant 2] veroordeeld om aan [de B.V. 2] uit hoofde van de rekening-courantverhouding te betalen een bedrag van € 5.680.552,02 (te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 januari 2014 respectievelijk wettelijke rente vanaf 29 juni 2015);
- [XX Beheer] veroordeeld om aan [de B.V. 1] te betalen een bedrag van € 300.000,00 uit hoofde van de geldlening (te vermeerderen met de contractuele vanaf 1 januari 2015 respectievelijk wettelijke rente vanaf 10 januari 2018);
- [appellanten] . veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerden] gemaakte beslagkosten ad € 4.407,43;
- [appellanten] . veroordeeld in de proceskosten van € 21.996,57 (te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na het vonnis), alsmede tot betaling van de nakosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met dien verstande dat de veroordeling tot betaling van € 5.680.552,02 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard tot een bedrag van € 1.000.000,00;
- alle overige vorderingen die door [geïntimeerden] jegens [appellanten] . waren ingesteld, afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.4.
[appellanten] . heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd. Grief 1 richt zich tegen de oordelen van de rechtbank en de daarop gebaseerde veroordeling (in de vonnissen van 6 september 2017, 13 juni 2018, 30 december 2020 en 24 maart 2021) die, kort gezegd, inhouden dat [appellanten] . onrechtmatig heeft gehandeld door de verkoop van de aandelen in Penn&Ink voor een koopsom van € 11.500,00, dat een aannemelijke prijs voor de aandelen in Penn&Ink per 31 december 2014 een bedrag van € 525.000,00 zou zijn geweest en dat [appellanten] . voor genoemd bedrag schadeplichtig is. Grief 2 richt zich tegen de oordelen van de rechtbank en de daarop gebaseerde veroordeling (in de vonnissen van 13 juni 2018, 9 januari 2019, 30 december 2020 en 24 maart 2021) die inhouden dat [appellant 2] uit hoofde van de in de administratie van [de B.V. 2] geboekte rekening-courantverhouding een bedrag van € 5.680.552,02 verschuldigd is.
3.5.
[appellanten] . concludeert tot vernietiging van de tussenvonnissen van 3 augustus 2016, 6 september 2017, 13 juni 2018, 9 januari 2019, 1 mei 2019 en 30 december 2020, alsmede van het eindvonnis van 24 maart 2021, en om, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling van gronden:
primair:
I de vordering van [de B.V. 1] strekkende tot betaling van een schadevergoeding met betrekking tot de overdracht van de aandelen Penn&Ink af te wijzen;
II. de vordering van [de B.V. 2] strekkende tot betaling van de rekening-courantvordering af te wijzen daar sprake is van een (voorschot op een) dividenduitkering en [de B.V. 2] te veroordelen om al hetgeen [appellant 2] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [de B.V. 2] heeft voldaan, zijnde in ieder geval een bedrag van € 1.513.500, aan [appellant 2] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
subsidiair:
de hoogte van de rekening-courantvordering van [de B.V. 2] op [appellant 2] vast te stellen op € 2.370.864,26 exclusief rente dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en te bepalen dat deze vordering pas opeisbaar is als er in de verrekenprocedure tussen [appellant 2] en [persoon A] een in kracht van gewijsde gegane uitspraak ligt;
III. [de B.V. 2] en [de B.V. 1] hoofdelijk, des dat de één betalende de andere gedaagde is bevrijd, te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag van het te wijzen arrest tot aan de dag van algehele voldoening.
3.6.
[geïntimeerden] heeft in het incidenteel hoger beroep vier grieven aangevoerd. De grieven 1 en 2 in het incidenteel hoger beroep betreffen de afwijzing van vorderingen die waren gericht op de teruglevering van de aandelen Penn&Ink door [XX Beheer] aan [de B.V. 1] . Volgens [geïntimeerden] heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 9 januari 2019 ten onrechte geoordeeld dat de vordering tot teruglevering van de aandelen als wijze van schadevergoeding niet toewijsbaar is (grief 1 in incidenteel appel) en heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 6 september 2017 het beroep op vernietiging van de notariële akte d.d. 31 december 2014 tot overdracht van de aandelen Penn&Ink aan [XX Beheer] op grond van artikel 3:45 BW ten onrechte niet toewijsbaar geacht (grief 2 in incidenteel appel), zodat deze vorderingen (zo begrijpt het hof de grieven) ten onrechte in het eindvonnis zijn afgewezen. Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank, zo begrijpt het hof uit de toelichting, dat het beroep op vernietiging van de verkoop en levering van de aandelen Penn&Ink en Active Professionals op grond van artikel 3:45 BW moet worden afgewezen. Met grief 4 in incidenteel appel betoogt [geïntimeerden] dat de veroordeling tot betaling door [appellant 2] van het bedrag van € 5.680.552,02 aan [de B.V. 2] uit hoofde van de rekening-courantverhouding ten onrechte niet voor het volledige bedrag uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
3.7.1.
[geïntimeerden] concludeert in incidenteel appel tot bekrachtiging van de tussenvonnissen van 3 augustus 2016, 6 september 2017, 13 juni 2018, 9 januari 2019, 1 mei 2019 en 30 december 2020 alsmede van het eindvonnis van 24 maart 2021, zulks behoudens vernietiging van het eindvonnis en de tussenvonnissen op na te melden delen en om opnieuw rechtdoende, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van gronden:
a.
a) met betrekking tot Penn & Ink:
-
primair:
A. te vernietigen de notariële akte d.d. 31 december 2014, verleden ten overstaan van [de notaris] te [vestigingsplaats] , waarbij [de B.V. 1] 5750 gewone aandelen Penn Ink Nederland B.V. (nominaal groot € 2,-): voor een koopsom ad € 11.500,00 (zegge: elfduizend vijfhonderd euro) heeft verkocht en geleverd aan [XX Beheer] B.V. (waarvan [appellant 2] destijds zelfstandig bevoegd bestuurder was), alsmede te vernietigen de aan deze aandelentransactie ten grondslag liggende rechtshandelingen, waaronder de in voornoemde akte d.d. 31 december 2014 aangeduide koopovereenkomst;
B. te vernietigen het eindvonnis dictum 3.9 (waarin het meer of anders gevorderde is afgewezen) en [appellant 2] (dat wil zeggen, [appellant 2] ) en [XX Beheer] (dat wil zeggen, [XX Beheer] ) hoofdelijk te veroordelen om binnen vijf (5) werkdagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest de bij notariële akte d.d. 31 december 2014 door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] B.V. geleverde 5.750 aandelen in Penn Ink Nederland B.V. voornoemd bij notariële akte terug te (doen) leveren aan [de B.V. 1] , waarbij de voorwaarden en bepalingen van voormelde notariële akte d.d. 31 december 2014 mutatis mutandis worden aangehouden, en waarbij geïntimeerden hoofdelijk gehouden zijn om de kosten van levering te dragen en te voldoen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro) voor iedere dag dat geïntimeerden nalaten om aan deze veroordeling te voldoen;
C. [de B.V. 1] (dat wil zeggen, [de B.V. 1] ) op grond van artikel 3:300 lid 1 BW te machtigen om mede namens [XX Beheer] al hetgeen te doen dat nodig is om te bewerkstelligen dat in 15.2 onder B omschreven
aandelen in Penn&Ink Nederland B.V. aan [de B.V. 1] worden geleverd, waaronder in ieder geval te verstaan:
a. het namens [XX Beheer] ondertekenen van de door de notaris opgestelde akte van levering;
b. alsmede te bepalen dat het arrest van dit gerechtshof in de plaats zal treden (op grond van artikel 3:300 lid 1 BW) van de door [XX Beheer] te verlenen medewerking aan het verlijden van vorenbedoelde notariële akte en/of op de door [XX Beheer] op deze notariële akte te plaatsen handtekening, althans subsidiair: te bepalen dat [XX Beheer] op eerste afroep van [de B.V. 1] haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan de levering van vorenomschreven aandelen in Penn&Ink Nederland B.V. aan [de B.V. 1] en alles wat daarvoor nodig is en alles dient te gehengen en te gedogen dat deze levering kan bevorderen, waaronder maar niet uitsluitend:
- binnen vijf (5) dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest ondertekenen van de door de notaris gestelde volmacht voor het verlijden van de voren omschreven akte van levering van de aandelen Penn Ink Nederland B.V.;
- onder verbeurte aan [de B.V. 1] van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere overtreding van en iedere dag of gedeelte van een dag dat [XX Beheer] in gebreke blijft te voldoen aan het subsidiair gevorderde en te bepalen dat het arrest van het gerechtshof in de plaats zal treden (op grond van artikel 3:300 BW) van de door [XX Beheer] te verlenen medewerking en/of handtekening, indien [XX Beheer] in gebreke gebleven is om op eerste en enkelvoudig verzoek van [de B.V. 1] binnen de hiervoor omschreven termijn haar medewerking te verlenen aan hetgeen hiervoor is omschreven;
-
subsidiair:
zodanige voorzieningen te treffen die het gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren om de levering van voren omschreven aandelen Penn&Ink Nederland B.V. door [XX Beheer] aan [de B.V. 1] mogelijk te maken en te (doen) effectueren;
-
meer subsidiair, schadevergoeding aandelen:
D. te veroordelen [XX Beheer] en [appellant 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, na betekening van het ten deze te wijzen arrest om als schadevergoeding aan [de B.V. 1] te betalen een bedrag ad € 4.500.000,00 (zegge: vier miljoen vijfhonderdduizend euro), althans een bedrag dat het gerechtshof zal vermenen te behoren, althans een bedrag ad € 513.500,- (onder bekrachtiging eindvonnis dictum 3.1 (betreffende schadevergoeding wegens de verkoop van de aandelen Penn&Ink), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW, althans ex artikel 6:119 BW, met ingang van 1 januari 2015 tot aan de dag der volledige betaling;
b) kosten deskundige
te bekrachtigen het eindvonnis in het dictum 3.2. (met betrekking tot de kosten van [het rapport] en het rapport van [het adviesbureau] );
c) rekening-courantschuld [appellant 2]
te bekrachtigen het eindvonnis in dictum 3.4 (ter zake de rekening-courantschuld) en te vernietigen het eindvonnis in dictum 3.8 (de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring);
d) Active Professionals
geïntimeerden (dat wil zeggen, [XX Beheer] en [appellant 2] ) hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de B.V. 1] te betalen een bedrag ad € 563.427,00 (zegge: vijfhonderddrieënzestig duizend vierhonderd zevenentwintig euro) ter zake van schadevergoeding in verband met transacties in de aandelen Active Professionals B.V., zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:119 a BW, althans ex artikel 6:119 BW, vanaf 1 januari 2015, althans vanaf de vroegst mogelijke datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
e) geldlening [XX Beheer]
te bekrachtigen het eindvonnis in het dictum 3.3. (over de geldlening);
f) verbod vervreemden en/of bezwaren activa en/of de aandelen in [XX Beheer]
en [appellant 2] hoofdelijk te verbieden om de aandelen in Penn&Ink Nederland BV geheel of gedeeltelijk te vervreemden en/of te bezwaren en/of enig bedrag terzake van deze geldleningen te (doen) ontvangen of invorderen, voordat met betrekking tot de (door appellanten betwiste) rechtsgeldigheid van de overdrachten van aandelen P&I een onherroepelijke gerechtelijke uitspraak zal zijn gedaan, zulks onder hoofdelijke verbeurte van een dwangsom ad € 2.000.000,- (zegge: twee miljoen euro) voor iedere overtreding van het ten deze gevorderde verbod;
g) beslagkosten
te bekrachtigen het eindvonnis in het dictum onder 3.5. (de veroordeling van [appellanten] . in de beslagkosten);
h) proceskosten in eerste aanleg
te bekrachtigen het eindvonnis in het dictum onder 3.6. (de veroordeling van [appellanten] . in de proceskosten in eerste aanleg);
i.
i) nasalaris eerste aanleg
te bekrachtigen het eindvonnis in het dictum onder 3.7. (de veroordeling van [appellanten] . in de nakosten);
In
principaal en incidenteel appelvordert [geïntimeerden] om:
- [appellant 2] en [XX Beheer] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze appelprocedure een ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en — voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt — te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
- één en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.7.2.
Ter zitting ten overstaan van het hof heeft [geïntimeerden] desgevraagd verklaard dat de vordering, zoals weergegeven onder c), tot vernietiging van nummer 3.8 in het dictum in het eindvonnis slechts betrekking heeft op de gedeeltelijke uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling onder 3.4 van het dictum (ter zake de rekening-courantschuld) en dat zij in zoverre haar eis vermindert. Tevens heeft [geïntimeerden] haar eis verminderd als is vermeld onder 2, derde alinea, van haar spreekaantekeningen.
3.8.
Aldus wordt met de grieven in principaal en in incidenteel appel in dit hoger beroep nog slechts een beperkt deel van het geschil in eerste aanleg ter beoordeling voorgelegd aan het hof. In dit hoger beroep is nog slecht aan de orde:
- het geschil ten aanzien van de overdracht van de aandelen Penn&Ink door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] ;
- de terugbetaling van de schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding die in de boekhouding van [de B.V. 2] ten laste van [appellant 2] is opgenomen;
- de overdracht van de aandelen Active Professionals door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] .
Het hof zal deze geschilpunten hierna achtereenvolgens beoordelen.
De koopprijs van de aandelen in Penn & Ink
3.9.
Het hof zal grief 1 in principaal appel en de grieven 1 en 2 in incidenteel appel gezamenlijk behandelen, nu deze alle het geschil betreffen ter zake van de overdracht van de aandelen Penn&Ink.
3.10.
Met betrekking tot de overdracht van de aandelen Penn&Ink aan [XX Beheer] heeft [geïntimeerden] , kort gezegd, in incidenteel hoger beroep de volgende vorderingen ingesteld:
- vernietiging van de overdracht dan wel van de verkoop van de aandelen Penn&Ink aan [XX Beheer] ;
- teruglevering van de aandelen door [XX Beheer] aan [de B.V. 1] , met machtiging van [de B.V. 1] om al datgeen te doen dat nodig is om de teruglevering te bewerkstelligen;
- althans subsidiair betaling van een schadevergoeding van € 4.500.000,00, althans € 513.500,00.
3.11.
Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerden] , zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat de aandelen die [de B.V. 1] hield in Penn&Ink en in Active Professionals, gezien de waarde van deze deelnemingen, voor een aanzienlijk te lage koopprijs aan [XX Beheer] zijn verkocht. Hierdoor is niet alleen [de B.V. 1] zelf benadeeld, maar ook [de B.V. 2] als crediteur van [de B.V. 1] . Door het sluiten van een koopovereenkomst tegen een aanzienlijk te lage koopprijs heeft [appellant 2] als bestuurder van [de B.V. 1] ernstig verwijtbaar gehandeld, zodat hij hiervoor persoonlijk aansprakelijk is. Omdat [XX Beheer] , via haar bestuurder [appellant 2] , wetenschap had van die benadeling is zij op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk.
3.12.1.
[appellanten] . heeft hiertegen, zakelijk weergegeven, het navolgende verweer gevoerd.
3.12.2.
Allereerst betwist [appellanten] . dat [appellant 2] ten aanzien van de verkoop van de aandelen door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] als bestuurder ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat [XX Beheer] hiermee een onrechtmatige daad jegens [de B.V. 1] zou hebben begaan. De verkoop was onderdeel van een herstructurering van de diverse vennootschappen waarvan [appellant 2] en [persoon A] de aandelen hielden. Doel van die herstructurering was het onderbrengen van [de B.V. 2] en [de B.V. 1] in een fiscale eenheid, teneinde daarmee de belastingdruk binnen [de B.V. 1] te verlichten. Hiervoor was het nodig dat de door [appellant 2] (als enig aandeelhouder) gehouden aandelen in [de B.V. 1] werden overgedragen aan [de B.V. 2] . Het gevolg van deze aandelenoverdracht zou echter zijn dat de deelnemingen die [appellant 2] via [de B.V. 1] onder meer hield in Penn&Ink en in Active Professionals na de overdracht zouden worden gehouden door [persoon A] , die enig aandeelhouder van [de B.V. 2] was. Om dit te voorkomen zijn de aandelen die [de B.V. 1] hield in Penn&Ink en in Active Professionals overgedragen aan [XX Beheer] , de nieuwe beheersmaatschappij van [appellant 2] . De verkoop van de aandelen in Penn&Ink kan dus niet los van de herstructurering worden gezien. Voorts moet in ogenschouw worden genomen dat [de B.V. 1] in het kader van de herstructurering in totaal een bedrag van € 1.442.133,39 heeft ontvangen, terwijl de aandelen die [appellant 2] in [de B.V. 1] hield voor het bedrag van € 1,00 aan [de B.V. 2] zijn overgedragen. Als [XX Beheer] voor de aandelen in Penn&Ink een hoger bedrag aan [de B.V. 1] had moeten betalen, dan heeft [de B.V. 2] op haar beurt te weinig betaald voor de aandelen in [de B.V. 1] .
3.12.3.
Daarbij komt dat voor de aandelen in Penn&Ink door [XX Beheer] een reële prijs is betaald. De waardering van de aandelen Penn&Ink was al voor de overdracht ervan in gang gezet en het aandelenbelang van [de B.V. 1] in Penn&Ink werd door [appellant 2] en [persoon A] op basis van de destijds bekende gegevens gewaardeerd op € 530.000,00. Dit was de nominale waarde van drie leningen die door [de B.V. 2] en [de B.V. 1] aan Penn&Ink waren verstrekt. Met de andere aandeelhouder in Penn&Ink was overeengekomen dat deze op grond van dezelfde waardering 7,5% van de aandelen die [XX Beheer] in Penn&Ink hield, kon kopen. Behalve dat de koopprijs van € 11.500,00 is betaald, heeft [XX Beheer] ook twee vorderingen (uit hoofde van verstrekte leningen) van [de B.V. 1] aan Penn&Ink van in totaal € 430.000,00 voor de nominale waarde overgenomen. Deze koopsom van € 430.000,00 voor de vorderingen op Penn&Ink is door [XX Beheer] ook daadwerkelijk aan [de B.V. 1] voldaan. Op dat moment was één van de twee vorderingen nog niet opeisbaar en was de andere achtergesteld. Omdat Penn&Ink een startende onderneming was, kon zij op dat moment moeilijk aan haar aflossingsverplichtingen voldoen. [de B.V. 1] is door deze cessie dus feitelijk bevoordeeld. De overdracht van de aandelen in Penn&Ink aan [XX Beheer] en de overdracht van de vorderingen op Penn&Ink kunnen niet los van elkaar worden gezien. Daarmee heeft [XX Beheer] voor de aandelen Penn&Ink feitelijk betaald de koopprijs van de aandelen ad € 11.500,00 alsmede de koopsom voor de vordering op Penn&Ink ad € 430.000,00 en daarmee in totaal € 441.500,00.
3.12.4.
Tot slot heeft [appellanten] . aangevoerd dat in [het rapport] de waarde van de aandelen onjuist is vastgesteld. Dit is mede een gevolg van het feit dat [het rapport] niet voldoet aan de opdracht van de rechtbank en van het feit dat de deskundige bij het bepalen van de waarde van de aandelen onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico’s en kwetsbaarheden van Penn&Ink en de afhankelijkheid en, in verband daarmee, de leeftijd van [persoon D] .
3.12.5.
Volgens [appellanten] . dient op grond van het bovenstaande dan ook te worden geconcludeerd dat [appellant 2] als bestuurder niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 2:9 BW ter zake van de overdracht van de aandelen Penn&Ink aan [XX Beheer] tegen een vastgestelde koopprijs van € 11.500,00. Evenmin is er sprake van dat [XX Beheer] onrechtmatig heeft gehandeld. Indien er al een te lage koopprijs voor die aandelen zou zijn betaald -hetgeen [appellanten] . ontkent- leidt dat niet tot een onrechtmatig handelen van [XX Beheer] als koper.
3.13.1.
Bij de beoordeling van het verweer van [appellanten] . stelt het hof voorop dat op grond van het debat tussen partijen het volgende vast staat met betrekking tot de herstructurering van de diverse vennootschappen waarvan [appellant 2] en [persoon A] de aandelen hielden.
3.13.2.
Voorafgaand aan de herstructurering was [persoon A] eigenaar van 100% van de aandelen in [de B.V. 2] en was [appellant 2] eigenaar van 100% van de aandelen in [de B.V. 1] . [de B.V. 1] hield op haar beurt (onder meer) 57,5% van de aandelen in Penn&Ink en 50% van de aandelen in Active Professionals. [de B.V. 1] had (onder meer) schulden voor een totaalbedrag van € 429.363,24 aan [de Holding] Holding B.V., aan Active Professionals en aan [XY Holding] B.V. Verder had [de B.V. 1] (uit hoofde van leningen) vorderingen op Penn&Ink en op Renga BVBA voor een bedrag van € 599.937,50.
3.13.3
De aandelen in Active Professionals zijn door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] verkocht voor een koopsom van € 830.696,00. Deze koopsom is betaald doordat [XX Beheer] de schulden van € 429.363,24 van [de B.V. 1] aan de hiervoor genoemde schuldeisers heeft voldaan, alsmede door overboeking van een bedrag van € 401.332,60 aan [de B.V. 1] via de kwaliteitsrekening van de notaris (€ 429.363,24 + 401.332,60 = € 830.696,00).
3.13.4.
De aandelen in Penn&Ink zijn door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] verkocht voor een koopsom van € 11.500,00. Deze koopsom is via de kwaliteitsrekening betaald aan de notaris. Verder heeft [de B.V. 1] haar vorderingen op Penn&Ink en op Renga BVBA aan [XX Beheer] gecedeerd, waarbij is overeengekomen dat [XX Beheer] daarvoor de nominale waarde van € 599.937,50 aan [de B.V. 1] als koopsom zou betalen. Hiervan is een bedrag van € 299.937,50 daadwerkelijk door [XX Beheer] aan [de B.V. 1] voldaan. Het resterende bedrag van € 300.000,00 is omgezet in een geldlening van [de B.V. 1] aan [XX Beheer] . In eerste aanleg is [XX Beheer] veroordeeld tot terugbetaling van deze lening, tegen welke beslissing geen grief is gericht.
3.14.
Uit het samenstel van transacties dat aldus in het kader van de herstructurering heeft plaatsgevonden, volgt dat [XX Beheer] in het kader van de koop van 57,5% van de aandelen die [de B.V. 1] hield in Penn&Ink uitsluitend de door partijen vastgestelde koopsom van € 11.500,00 heeft betaald. De stelling van [de B.V. 1] Beheer c.s. dat [de B.V. 1] feitelijk een bedrag van € 441.500,00 heeft betaald, omdat zij ook twee vorderingen van [de B.V. 1] op Penn&Ink voor een bedrag van € 430.000,00 tegen betaling van de nominale waarde heeft overgenomen, wordt door het hof verworpen. Daartoe geldt het volgende.
3.15.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellanten] . aangevoerd dat [XX Beheer] de nominale waarde van de vorderingen als koopsom heeft betaald, terwijl één van de vorderingen op dat moment nog niet opeisbaar was en de andere was achtergesteld. Penn&Ink was bovendien op dat moment een startende onderneming die moeilijk aan haar aflossingsverplichtingen kon voldoen. Het hof begrijpt de stellingen aldus dat [appellanten] . hiermee betoogt dat de economische waarde van de vorderingen op Penn&Ink lager was dan de nominale waarde ervan en zelfs op nihil kon worden gesteld, zodat [de B.V. 1] voor het bedrag van de nominale waarde is bevoordeeld door de cessie van de vorderingen aan [XX Beheer] tegen de nominale waarde. Nu [appellanten] . echter niets heeft gesteld omtrent (i) de datum van de opeisbaarheid van de ene lening, (ii) de omvang van de vordering(en) waarbij de andere lening was achtergesteld, (iii) de financiële positie van Penn&Ink op het moment van de cessie en (iv) de reële verwachtingen die er op dat moment waren omtrent ontwikkelingen van de financiële positie en de aflossingscapaciteit van Penn&Ink in de nabije toekomst, kan niet worden geoordeeld dat en zo ja, in welke mate, de economische waarde van de vorderingen op Penn&Ink lager was dan de door [XX Beheer] betaalde nominale waarde. Nu [appellanten] . haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, hoeft zij niet tot bewijslevering te worden toegelaten.
3.16.
Indien de koopprijs van € 11.500,00 die [XX Beheer] voor de aandelen heeft betaald, (aanzienlijk) lager ligt dan de daadwerkelijke waarde ervan, dan is [de B.V. 1] door die verkoop benadeeld en lijdt zij dienovereenkomstig schade. Het belang van [de B.V. 1] brengt dus mee dat voor de verkoop van de aandelen een reële koopprijs is betaald. De omstandigheid dat de verkoop plaatsvond in het kader van een herstructurering en dat [appellant 2] volledig aandeelhouder was van zowel [de B.V. 1] als verkopende vennootschap als van [XX Beheer] als kopende vennootschap maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat de herstructurering (mede) in het belang van [de B.V. 1] plaatsvond om aldus de belastingdruk binnen [de B.V. 1] te verminderen, brengt op zichzelf niet mee dat [de B.V. 1] niet zou zijn benadeeld door een verkoop van de aandelen tegen een prijs die lager ligt dan de daadwerkelijke waarde. Voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat bijzondere belangen van [XX Beheer] dan wel van de bij de herstructurering betrokken overige (rechts)personen zouden meebrengen dat het wenselijk was dat door [XX Beheer] minder zou worden betaald dan de werkelijke waarde van de aandelen en dat die belangen zwaarder zouden wegen dan het belang van [de B.V. 1] om de aandelen slechts te vervreemden tegen hun werkelijke waarde.
Indien, zoals door [geïntimeerden] is gesteld, de daadwerkelijke waarde van de aandelen aanzienlijk hoger was dan de tussen [de B.V. 1] en [XX Beheer] vastgestelde koopprijs van € 11.500,00 en indien [appellant 2] dit ook wist dan wel behoorde te weten - en hij daarmee dus wetenschap had van de benadeling van [de B.V. 1] door de aandelenoverdracht - dan valt hem daarvan als bestuurder van [de B.V. 1] een ernstig verwijt te maken. [XX Beheer] heeft in dat geval onrechtmatig gehandeld, omdat [appellant 2] als bestuurder van [XX Beheer] kennis had van die wetenschap en die kennis aan [XX Beheer] kan worden toegerekend.
3.17.
Volgens [geïntimeerden] bedroeg de waarde van de aandelen per 31 december 2014 € 1.200.000,00. [appellanten] . stelt dat de door [XX Beheer] op de overdrachtsdatum betaalde koopprijs van € 11.500,00 juist is geweest. De rechtbank heeft op basis van het rapport van [persoon C] geoordeeld dat de waarde van de aandelen aanzienlijk hoger lag dan de koopprijs van € 11.500,00. Volgens [appellanten] . heeft de rechtbank zich voor dit oordeel ten onrechte gebaseerd op [het rapport] , omdat de deskundige niet met alle door de rechtbank (in r.o. 2.7 van het tussenvonnis van 13 juni 2018) geformuleerde uitgangspunten voor het onderzoek rekening heeft gehouden en ook overigens van onjuiste gegevens is uitgegaan. Daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
( a) Voor de bepaling van de waarde van de aandelen is niet de datum van de herstructurering c.q. overdracht beslissend, maar het tijdstip waarop [appellant 2] en [persoon A] met hun adviseur tot bepaling van de waarde zijn gekomen, welk moment bijna een jaar voor de herstructurering lag.
( b) [persoon C] is bij de waardering van de aandelen uitgegaan van gegevens die ten tijde van de waardering van de aandelen nog niet bekend waren. Hiermee is de peildatum feitelijk verlegd naar een latere datum dan de datum die volgens de rechtbank als uitgangspunt is genomen.
( c) De deskundige heeft de cessie van de leningen van [de B.V. 1] aan Penn&Ink ten bedrage van € 430.000,00 niet dan wel onvoldoende meegenomen.
( d) De deskundige heeft onvoldoende rekening gehouden met de risico’s en kwetsbaarheden van Penn&Ink en de afhankelijkheid en, in verband daarmee, de leeftijd van [persoon D] .
3.18.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van de grief in principaal hoger beroep van [appellanten] . stelt het hof voorop dat [appellanten] . niet heeft gegriefd tegen de vragen die de rechtbank ter bepaling van de waarde van de aandelen aan de deskundige heeft voorgelegd en de uitgangspunten die de deskundige daarbij in acht moest nemen. Daarmee geldt dat ook in hoger beroep die uitgangspunten als juist moeten worden aanvaard.
Daaruit volgt allereerst dat de stelling van [appellanten] . dat de deskundige voor de waardering van de aandelen ten onrechte van de datum van overdracht (31 december 2014) is uitgegaan, omdat het tijdstip waarop [appellant 2] en [persoon A] met hun adviseur de waarde hebben bepaald beslissend zou zijn, dient te worden verworpen. De rechtbank heeft aan de deskundige immers opgedragen om de waarde van de aandelen te bepalen per 31 december 2014 (tussenvonnis 9 januari 2019, r.o. 3.1). Ook indien [appellanten] . met deze stelling beoogd zou hebben om tegen deze beslissing van de rechtbank te grieven, kan zij daarin niet worden gevolgd. Op grond van het partijdebat staat tussen partijen vast dat [persoon A] niet haar toestemming heeft verleend aan de herstructurering en dat [appellant 2] eind 2014 besloten heeft om die herstructurering - volgens hem in het belang van [de B.V. 1] - zonder instemming van [persoon A] op 31 december 2014 uit te voeren. De herstructurering en de overdracht van de aandelen Penn&Ink heeft daarmee uiteindelijk niet plaatsgevonden op basis van het eind 2013 en begin 2014 tussen partijen gevoerde overleg en geformuleerde uitgangspunten. Nu de herstructurering aldus niet heeft plaatsgevonden op basis van het gevoerde overleg en er sedert dat overleg een aantal maanden was verstreken toen [appellant 2] eenzijdig besloot om de herstructurering alsnog uit te voeren, bracht het belang van [de B.V. 1] mee dat [appellant 2] , met inachtneming van de ontwikkelingen die zich in Penn&Ink hadden voorgedaan, de prijs van de aandelen opnieuw had vastgesteld en dat hij niet langer kon uitgaan van de in het kader van het overleg vastgestelde waarde van de aandelen.
3.19.
De stelling dat de deskundige bij de waardering van de aandelen is uitgegaan van gegevens die ten tijde van de waardering van de aandelen nog niet bekend waren, is door [appellanten] . onvoldoende onderbouwd. Bij de beoordeling van deze stelling staat voorop dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat bij de waardering van de aandelen moet worden uitgegaan van de informatie die bij de koper op en direct voorafgaand aan de peildatum daadwerkelijk bekend was dan wel bekend behoorde te zijn. Dat deze informatie wellicht nog niet in de boekhouding of jaarstukken was verwerkt, brengt op zich nog niet mee dat zij niet voorhanden was en niet in de waardering van de aandelen had kunnen worden betrokken. Dat brengt allereerst mee dat de deskundige de gegevens in de jaarrekening over 2014 van Penn&Ink kon betrekken in de waardering van de aandelen, ook indien juist is de stelling van [appellanten] . dat de jaarrekening pas in november 2016 door [appellant 2] werden ontvangen. Mede op grond van het bepaalde in artikel 2:10 lid 1 BW mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat de gegevens die in de jaarrekening van 2014 van Penn&Ink zijn opgenomen, op de peildatum in de boekhouding waren verwerkt en dat deze ook beschikbaar waren in het kader van een waardering van de aandelen in verband met een voorgenomen overdracht. Van de zijde van [appellanten] . is niet concreet gesteld in hoeverre deze gegevens op het moment van de herstructurering niet beschikbaar waren en waarom dat niet het geval was. Evenmin is concreet gesteld welke gevolgen het niet voorhanden zijn van de volledige gegevens zou hebben gehad voor de waardering van de aandelen. Ten aanzien van de omzetcijfers voor de zomercollectie van 2015 is door de deskundige beargumenteerd aangegeven dat deze zijn te herleiden tot bestellingen die al in het najaar van 2014 (en dus voorafgaand aan de peildatum) hebben plaatsgevonden. De enkele stelling van [appellanten] . dat deze cijfers op het moment van de aandelenoverdracht nog niet bekend waren, is zonder nadere toelichting (die niet is gegeven) een onvoldoende betwisting van de conclusie van de deskundige.
3.20.
Ten aanzien van de cessie van de leningen ten bedrage van € 430.000,00 door [de B.V. 1] aan Penn&Ink heeft het hof hiervoor in r.o. 3.14 en 3.15 geoordeeld dat door [appellanten] . geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat de economische waarde van de vorderingen op Penn&Ink lager was dan de door [XX Beheer] betaalde nominale waarde. Dit brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat [de B.V. 1] door de cessie van deze vorderingen is bevoordeeld en dat door [XX Beheer] feitelijk voor de aandelen Penn&Ink meer is betaald dan de vastgestelde koopsom. Dat de deskundige in de beantwoording van de vraag of de betaalde koopprijs al dan niet marktconform was, niet expliciet in zijn rapport tot uitdrukking heeft gebracht in hoeverre hij de cessie van deze vorderingen in aanmerking heeft genomen, kan daarmee dus niet leiden tot het oordeel dat de deskundige bij de vaststelling van de koopprijs niet alle relevante omstandigheden heeft betrokken en dat zijn conclusie ten aanzien van de waarde van de aandelen niet juist zou zijn.
3.21.
Met betrekking tot de stelling van [appellanten] . dat de deskundige te weinig rekening heeft gehouden met de risico’s en kwetsbaarheden van Penn&Ink en de afhankelijkheid en, in verband daarmee, de leeftijd van [persoon D] , oordeelt het hof dat [appellanten] . niet heeft gesteld op welke wijze dit volgens haar invloed had op de continuïteit en de winstverwachtingen van Penn&Ink en daarmee op de waarde van de aandelen, zodat dit een onvoldoende betwisting is van de conclusie van de deskundige. Om die reden is het hof van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat uit dit oogpunt de waarde van de aandelen te hoog is vastgesteld.
3.22.
Door [appellanten] . is met betrekking tot de waardering van de aandelen in Penn&Ink en de vaststelling van de koopsom niet alleen aangevoerd dat [het rapport] niet voldoet aan de door de rechtbank verstrekte opdracht, maar zij heeft tevens betoogd dat de rechtbank bij de vaststelling van de waarde van de aandelen niet heeft meegewogen dat [XX Beheer] op grond van een overeenkomst met Bluff B.V. 7,5% van de aandelen in Penn&Ink aan Bluff moest overdragen, waardoor [XX Beheer] geen meerderheidsbelang meer zou hebben, hetgeen naar algemene bekendheid een drukkend effect heeft op de waarde van de aandelen.
3.23.
Ook voor deze stelling geldt dat zij niet gemotiveerd is onderbouwd, nu [appellanten] . slechts stelt dat het algemeen bekend is dat de waarde van een aandelenpakket (en dus de prijs per aandeel) lager wordt gewaardeerd indien de betreffende aandeelhouder niet de meerderheid van de aandelen houdt. Zij heeft niet concreet gemotiveerd gesteld - onder verwijzing naar de verschillende uitgangspunten die in zijn algemeenheid kunnen worden gehanteerd bij de waardering van aandelenpakketten al naar gelang zij een meerderheids- dan wel minderheidsbelang vertegenwoordigen - in hoeverre in onderhavig geval de omstandigheid dat [de B.V. 1] na de overdracht van 7,5% van de aandelen aan Bluff B.V. nog 50% van de aandelen hield, de waarde van het totale pakket negatief beïnvloedde. Hetgeen [appellanten] . op dit punt heeft gesteld, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de waarde van de aandelen de koopsom niet in aanzienlijke mate overtrof.
3.24.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot het oordeel dat [appellanten] . haar stelling dat [het rapport] berust op onjuiste uitgangspunten en aannames niet gemotiveerd (en eventueel gestaafd met een nader rapport van een eigen deskundige) heeft onderbouwd, zodat het hof aan die stellingen voorbij gaat zonder dat [appellanten] . tot levering van tegenbewijs behoeft te worden toegelaten. Dat betekent dat de conclusie van de deskundige dat de aandelen die [de B.V. 1] hield in Penn&Ink per 21 december 2014 kan worden gewaardeerd op € 788.041,00, onvoldoende door [appellanten] . is betwist. Het hof volgt dan ook het oordeel van de deskundige en maakt het tot het zijne. De conclusie is dat de waarde van het aandelenpakket aanzienlijk hoger lag dan de door [appellanten] . betaalde prijs van € 11.500 en dat [de B.V. 1] door de verkoop van de aandelen voor € 11.500,00 aanzienlijk is benadeeld. Door [appellanten] . is niet gesteld dat [appellant 2] als bestuurder van [de B.V. 1] en van [XX Beheer] niet bekend was of bekend kon zijn met de werkelijke waarde van de aandelen dan wel met de omstandigheid dat deze aanzienlijk meer waard waren dan de koopsom van € 11.500,00. Integendeel, door [appellanten] . is gesteld dat het aandelenpakket in het voorjaar van 2014 door [appellant 2] en [persoon A] in overleg met [persoon B] was bepaald op € 530.000,00. Niet is gesteld of gebleken van omstandigheden die zich in de periode na deze waardering hebben voorgedaan en die meebrachten dat de waarde aanzienlijk was gedaald. Daarmee volgt uit de eigen stellingen van [appellanten] . dat [appellant 2] ermee bekend was dat de waarde van het aandelenpakket op het moment van de overdracht aanzienlijk hoger lag dan de koopsom van € 11.500,00.
3.25.
[appellant 2] had ten tijde van het uitvoeren van de herstructurering en van de overdracht van het aandelenpakket aan [XX Beheer] dan ook wetenschap van de benadeling die dit voor [de B.V. 1] meebracht. Dat betekent dat [appellant 2] als bestuurder van [de B.V. 1] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en uit dien hoofde schadeplichtig is jegens [de B.V. 1] (artikel 2:9 BW). Ook als bestuurder van [XX Beheer] heeft [appellant 2] met het sluiten van deze overeenkomstig onrechtmatig jegens [de B.V. 1] gehandeld, welke onrechtmatige daad aan [XX Beheer] kan worden toegerekend. Dat brengt mee dat [XX Beheer] op grond van onrechtmatige daad jegens [de B.V. 1] aansprakelijk is en deswege schadeplichtig (artikel 6:162 BW).
3.26.
De rechtbank heeft bij de begroting van de schade de redelijke koopprijs van het aandelenpakket, in verband met een aantal correcties die zij op de bevindingen in [het rapport] heeft toegepast, niet vastgesteld op de door deskundige bepaalde waarde van € 788.041,00, maar op een bedrag van € 525.000,00. De schade die [de B.V. 1] daardoor ten gevolge van de aandelenverkoop heeft geleden is dientengevolge door de rechtbank begroot op € 513.500,00 (€ 525.000 – € 11.500). Tegen de motivering van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de redelijke koopprijs en de daarop gebaseerde begroting van de schade hebben partijen geen grieven gericht. Daarmee geldt ook in hoger beroep als uitgangspunt dat per 31 december 2014 het bedrag van € 525.000,00 een redelijke kooprijs zou zijn geweest en dat de schade die [de B.V. 1] heeft geleden door de vaststelling van een te lage koopsom kan worden begroot op € 513.500,00. Grief 1 in principaal appel faalt om die reden.
3.27.
Met grief 1 in incidenteel appel betoogt [geïntimeerden] dat de rechtbank (in rechtsoverweging 2.7 van het tussenvonnis van 13 juni 2018) ten onrechte heeft geoordeeld dat bij de berekening van de schadevergoeding de waarde van de aandelen per 31 december 2014 als uitgangspunt moet worden genomen. De rechtbank heeft daarmee, aldus [geïntimeerden] , miskend dat [appellanten] . door de verkoop van het aandelenpakket aan [de B.V. 1] onrechtmatig de kans op waardestijging heeft onthouden. De waarde van de aandelen Penn&Ink is inmiddels gestegen tot € 12.000.000, zodat de waarde van het aandelenpakket, en daarmee de schade van [de B.V. 1] , inmiddels kan worden gesteld op € 6.000.000. Een veroordeling tot teruglevering van de aandelen als een vorm van schadevergoeding in natura is om die reden volgens [geïntimeerden] op zijn plaats. Daarmee komt het aandelenpakket weer in het vermogen van [de B.V. 1] , waar het behoort, en komen ook de goede en kwade kansen met betrekking tot de waarde te liggen waar ze behoren te liggen. Daarop ziet mede, zo begrijpt het hof, de in incidenteel appel onder B ingestelde vordering tot teruglevering van de aandelen. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.28.
Door [appellanten] . is gesteld dat het doel van de herstructurering was dat [de B.V. 2] en [de B.V. 1] een fiscale eenheid zouden gaan vormen, om aldus de belastingdruk binnen [de B.V. 1] te verminderen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellanten] . verwezen naar diverse mails van [persoon B] en naar een besprekingsverslag (zie hiervoor in nummer 3.2 onder f, g en h) waarin het verminderen van de belastingdruk als doel van de herstructurering wordt vermeld. [geïntimeerden] heeft niet gesteld dat met de herstructurering (mede) een ander doel werd nagestreefd. In
het licht van genoemde e-mails en gespreksverslag, heeft [geïntimeerden] dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat met de herstructurering (voornamelijk) een vermindering van de belastingdruk werd nagestreefd. Het hof neemt dan ook als vaststaand tussen partijen aan dat het tot stand brengen van een fiscale eenheid tussen [de B.V. 2] en [de B.V. 1] en daarmee het verminderen van de belastindruk binnen [de B.V. 1] het enige doel was dat met de herstructurering beoogd werd te bewerkstelligen.
3.29.
Tussen partijen staat verder vast dat [appellant 2] en [persoon A] buiten gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat voorafgaand aan de herstructurering de aandelen in [de B.V. 1] werden gehouden door [appellant 2] en de aandelen in [de B.V. 2] door [persoon A] . [de B.V. 1] had deelnemingen in onder meer Penn&Ink en Active Professionals. De overdracht van de aandelen [de B.V. 1] door [appellant 2] aan [de B.V. 2] zou meebrengen dat deze deelnemingen na de overdracht niet langer door [appellant 2] zouden worden gehouden maar via [de B.V. 2] door [persoon A] . Een dergelijke overgang van de deelnemingen van het vermogen van [appellant 2] naar het vermogen van [de B.V. 2] c.q. [persoon A] werd niet beoogd met de herstructurering. Van de zijde van [geïntimeerden] zijn voorts geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat een dergelijke overgang als gevolg van de herstructurering desondanks gewenst dan wel gerechtvaardigd was. De overdracht van de aandelen in Penn&Ink en Active Professionals door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] had dus als doel om te bewerkstelligen dat na de herstructurering deze deelnemingen in Penn&Ink en Active Professionals nog steeds door [appellant 2] werden gehouden en om daarmee een ongewenste overgang van de deelnemingen in Penn&Ink en Active Professionals vanuit het vermogen van [appellant 2] naar het vermogen van [persoon A] te voorkomen. Dit betekent dat [appellant 2] als bestuurder van [de B.V. 1] en [XX Beheer] met de verkoop van het aandelenpakket Penn&Ink aan [XX Beheer] niet ernstig verwijtbaar dan wel onrechtmatig heeft gehandeld; het oordeel betreffende de ernstige verwijtbaarheid c.q. onrechtmatigheid geldt slechts de vaststelling van de te lage koopsom. Om die reden is dan ook slechts het verschil tussen de redelijke koopprijs en de daadwerkelijk betaalde koopsom aan te merken als schade. Het mislopen van de waardestijging van deze aandelen na de overdracht ervan aan [XX Beheer] is geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Om diezelfde reden dient ook de vordering tot teruglevering van het aandelenpakket bij wijze van schadevergoeding in natura te worden afgewezen. Grief 1 in incidenteel appel faalt derhalve. De in het incidenteel appel ingestelde vorderingen onder B tot teruglevering van de aandelen is op deze grond niet toewijsbaar. De onder D ingestelde vordering is toewijsbaar tot het bedrag van € 513.500,00. Hetgeen onder D meer wordt gevorderd dient te worden afgewezen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank d.d. 24 maart 2021 op dit punt bekrachtigen.
3.30.
Met grief 2 in het incidentele appel betoogt [geïntimeerden] dat de rechtbank in het tussenvonnis van 6 september 2017 ten onrechte het beroep van [de B.V. 2] op vernietiging van de notariële akte d.d. 31 december 2014 tot overdracht van het aandelenpakket door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] op grond van artikel 3:45 BW (actio Pauliana) heeft afgewezen. Met deze grief hangt samen de in het incidenteel appel ingestelde vordering onder A, strekkende tot vernietiging van zowel de notariële akte tot levering van het aandelenpakket als de daaraan ten grondslag liggende rechtshandeling c.q. koopovereenkomst, alsmede de ingestelde vorderingen onder B en C, strekkende tot teruglevering van het aandelenpakket respectievelijk tot machtiging van [de B.V. 1] om zich het aandelenpakket terug te laten leveren.
3.31.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] haar grief en de daaraan gekoppelde vorderingen behoorlijk in het geding naar voren gebracht zodat zij voor de rechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn. Het verweer van [appellanten] . dat de grief niet voldoende kenbaar is, wordt om die reden verworpen.
3.32.
Onderhavige grief in incidenteel appel, met daarmee samenhangende vorderingen, is overeenkomstig het bepaalde in artikel 339 lid 3 Rv. ingesteld bij memorie van antwoord. Daarmee is de incidentele grief, met de daarmee samenhangende vorderingen, tijdig ingesteld. Het verweer van [appellanten] . dat deze grief buiten beschouwing moet worden gelaten omdat deze te laat zou zijn aangevoerd, wordt om die reden eveneens verworpen. Of de met de grief ingestelde vorderingen onder A, B en C een wijziging of vermeerdering van eis betreffen, zoals door [appellanten] . in dit verband is gesteld, is daarbij niet relevant.
3.33.
Het verweer van [appellanten] . dat met de vordering tot vernietiging van de notariële akte d.d. 31 december 2014 tot levering van de aandelen, slechts vernietiging wordt gevorderd van de levering van de aandelen maar niet van de onderliggende titel, te weten de koopovereenkomst waaruit de verbintenis tot levering van het aandelenpakket voortvloeit, berust op een verkeerde lezing van de grief. In haar vordering in incidenteel appel onder A vordert [geïntimeerden] immers naast vernietiging van de notariële akte van 31 december 2014 tevens vernietiging van de “aan deze aandelentransactie ten grondslag liggende rechtshandelingen, waaronder de in voornoemde akte d.d. 31 december 2014 aangeduide koopovereenkomst.” Het verweer dat grief 2 in incidenteel appel en met haar de vordering onder A dient te worden verworpen, omdat het niet mogelijk zou zijn om slechts vernietiging van de leveringshandeling (als goederenrechtelijke rechtshandeling) te vorderen, slaagt om die reden evenmin.
3.34.
Een vordering tot vernietiging van een rechtshandeling op grond van artikel 3:45 lid 1 BW kan worden ingeroepen door de schuldeiser die door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Het hof begrijpt dan ook dat de vordering tot vernietiging van de verkoop en overdracht van het aandelenpakket door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] slechts wordt ingesteld door [de B.V. 2] (en niet tevens door [de B.V. 1] ). Op grond van artikel 3:51 lid 2 BW dient de rechtsvordering tot vernietiging van de rechtshandeling door een rechterlijke uitspraak te worden ingesteld tegen hen die partij zijn bij de rechtshandeling. In dit geval is de rechtsvordering slechts ingesteld tegen [XX Beheer] en niet tevens tegen [de B.V. 1] . Voldoende is echter dat alle partijen op enigerlei wijze procespartij zijn, zodat de uitspraak hen allen bindt. Partijen moeten in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt naar voren te brengen. Dat is hier het geval. Nu [de B.V. 1] partij is in deze procedure en daarmee dus van de rechtsvordering op de hoogte was en zich daarover ook heeft kunnen uitlaten (en feitelijk ook te kennen heeft gegeven met de vernietiging in te stemmen), is het hof van oordeel dat aan de vereisten van artikel 3:51 lid 2 BW is voldaan.
3.35.
Voorwaarde voor een toewijzing van de vordering tot vernietiging van een rechtshandeling op grond van artikel 3:45 lid 1 BW is dat de schuldeiser die de vernietiging vordert door de betreffende rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Voor toewijzing van onderhavige vordering tot vernietiging dient dus komen vast te staan dan (i) [de B.V. 2] een vordering heeft op [de B.V. 1] en dat zij (ii) door de overdracht van het aandelenpakket in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 september 2017 (in r.o. 2.8.5) terecht geoordeeld dat [geïntimeerden] niet gemotiveerd had onderbouwd dat [de B.V. 2] door de overdracht van het aandelenpakket daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden in haar verhaalsmogelijkheden. In hoger beroep hebben [geïntimeerden] hun stellingen op dit punt niet nader onderbouwd. Feitelijk hebben [geïntimeerden] daarmee in deze procedure niets gesteld over de verhaalsmogelijkheden die er op [de B.V. 1] waren voorafgaand aan de overdracht van het aandelenpakket en de verhaalsmogelijkheden die nog resteerden na die overdracht. Daarmee is dus niets gesteld omtrent een eventuele benadeling van [de B.V. 2] in haar verhaalsmogelijkheden. In dit verband acht het hof het nog van belang dat van de zijde van [appellanten] . herhaaldelijk en onbetwist (en onder overlegging van bankafschriften) is gesteld dat [persoon A] als bestuurder van [de B.V. 1] na de herstructurering op 26 mei 2015 een bedrag van € 770.000,00 ten behoeve van zichzelf aan [de B.V. 1] heeft onttrokken. Van [geïntimeerden] had mogen worden verwacht dat zij ter onderbouwing van haar stelling dat [de B.V. 2] door de aandelenoverdracht is benadeeld, had toegelicht waarom het wel verantwoord was dat [persoon A] als bestuurder van [de B.V. 1] een bedrag van € 770.000,00 aan deze vennootschap heeft onttrokken indien op dat moment schuldeisers van [de B.V. 1] door de verkoop van de aandelen in Penn&Ink waren benadeeld. In geval van een procedure is nodig en voldoende, dat de benadeling aanwezig is ten tijde dat over het beroep op artikel 3:45 BW wordt beslist. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] niet althans onvoldoende concreet onderbouwd dat daarvan sprake is. Dat betekent dat grief 2 in incidenteel appel faalt. De in het incidentele appel in 3.7 sub a) onder A genoemde vordering zal om die reden worden afgewezen. De hiermee samenhangende in 3.7 sub a) onder B en C genoemde vorderingen, zullen om die reden eveneens worden afgewezen. Het hof ziet ook verder geen aanleiding om voorzieningen te treffen om de levering van de aandelen Penn&Ink Nederland B.V. door [de B.V. 1] Beheer aan [de B.V. 1] mogelijk te maken en te (doen) effectueren.
3.36.
Voorts heeft [geïntimeerden] met betrekking tot de aandelen die [XX Beheer] houdt in Penn&Ink in incidenteel appel, zoals weergegeven in 3.7 onder f) nog gevorderd dat het [appellanten] . wordt verboden om deze aandelen te vervreemden dan wel te bezwaren voordat er met betrekking tot de rechtsgeldigheid van die overdracht van de aandelen door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] een onherroepelijke gerechtelijke uitspraak zal zijn gedaan. Door [geïntimeerden] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat er een juridische grondslag is om dit verbod toe te wijzen. Ook deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
De rekening-courantverhouding
3.37.
Grief 2 in principaal appel richt zich, kort gezegd, tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant 2] uit hoofde van een rekening-courantverhouding met [de B.V. 2] een schuld heeft aan [de B.V. 2] van € 5.680.552,02 en tegen de in het eindvonnis van 24 maart 2021 uitgesproken veroordeling om dit bedrag aan [de B.V. 2] terug te betalen.
3.38.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van het geschil stelt het hof het volgende voorop. De vordering die [de B.V. 2] stelt te hebben op [appellant 2] uit hoofde van de rekening-courantverhouding, speelt niet alleen een rol in onderhavige procedure, maar ook in de verrekeningsprocedure tussen [appellant 2] en [persoon A] die in verband met de afwikkeling van hun echtscheiding aanhangig is gemaakt bij de rechtbank Limburg. Zoals hiervoor (in nummer 3.2. onder b) is weergegeven, zijn partijen buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd, maar dienen zij hun vermogens in het kader van hun echtscheiding te verrekenen alsof er een gemeenschap van goederen is geweest. In verband met die verrekening dient de waarde van de aandelen in [de B.V. 2] , die behoren tot het vermogen van [persoon A] , te worden gewaardeerd. In zijn tussenvonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank Limburg opdracht gegeven aan een deskundige om die aandelen te waarderen, waarbij het saldo van de rekening-courantvordering in die waardering moet worden betrokken. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de schuld van [appellant 2] uit rekening-courantverhouding voor het volledige saldo in de verrekening moet worden betrokken. Het hof merkt op dat de opgave van [appellant 2] van de hoogte van de rekening-courantschuld in de verrekenprocedure geen erkenning inhoudt van de onderhavige vordering. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit valt af te leiden dat [appellant 2] de stellingen van [geïntimeerden] over de hoogte van de rekening-courantschuld heeft bedoeld te erkennen. Aan de eisen van de gerechtelijke erkentenis (artikel 154 lid 1 Rv) is niet voldaan.
De hoogte van de rekening-courantschuld die door de deskundige zal worden vastgesteld, zal één op één doorwerken in de waarde van de aandelen [de B.V. 2] en zal daarmee het vermogen van [persoon A] met een zelfde bedrag vermeerderen. Daar staat tegenover dat het vermogen van [appellant 2] , als debiteur uit deze rekening-courantverhouding, met een zelfde bedrag zal verminderen. Dit betekent, zoals van de zijde van [appellant 2] terecht is aangevoerd, dat deze post - op welk bedrag deze ook zal worden vastgesteld - in de verhouding tussen [appellant 2] en [persoon A] geen effect zal hebben op het bedrag dat uiteindelijk tussen hen verrekend zal moeten worden.
3.39.
Van de zijde van [geïntimeerden] is op zichzelf terecht aangevoerd dat niet [persoon A] partij is in onderhavige procedure maar [de B.V. 2] en dat laatstgenoemde een eigen belang heeft bij vaststelling van de vordering op [appellant 2] uit hoofde van de rekening-courantverhouding. Dat neemt echter niet weg dat [de B.V. 2] , [persoon A] (als huidige bestuurder en aandeelhouder van [de B.V. 2] ) en [appellant 2] (als voormalig bestuurder) zich bevinden in een rechtsverhouding die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt bepaald. Dat geldt ook voor de rechtsverhouding waarin [appellant 2] en [persoon A] zich bevinden als voormalige echtelieden die de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding nog moeten afwikkelen. In dat kader is van belang dat van de zijde van [appellant 2] is gesteld dat de rekening-courantverhouding altijd was bedoeld als een voorschot op een dividenduitkering, dat de opnames mede zijn gebruikt voor de gezamenlijke huishouding die partijen tijdens het huwelijk voerden en dat niet is betwist dat ook de belastingdienst zich op het standpunt stelt de schuld niet kan worden gezien als een zakelijke lening, maar dat deze moet worden beschouwd als uitgekeerd dividend en dat de belastingdienst in verband daarmee aanslagen heeft opgelegd. Tijdens de zitting ten overstaan van het hof heeft [appellant 2] laten weten dat de belastingdienst bereid is tot een compromis, inhoudende dat tegen betaling van € 900.000,00 aan dividendbelasting door [appellant 2] en [persoon A] de rekening-courantverhouding op de balans van [de B.V. 2] op nihil kan worden gesteld.
Aanvaarding van dit voorstel zal er dus toe leiden dat de vordering van [de B.V. 2] uit hoofde van de rekening-courantverhouding kan worden afgeboekt en dat partijen ook jegens de belastingdienst zijn gekweten en daarover duidelijkheid hebben. In de verhouding tussen [persoon A] en [appellant 2] brengt dit mee dat de hoogte van de rekening-courantverhouding, waarvan het effect op de verrekening nihil is, niet langer een geschilpunt is. Afhankelijk van de belangen die [de B.V. 2] heeft bij handhaving van haar standpunt dat de schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding aan haar moet worden voldaan ( [de B.V. 2] heeft hieromtrent niets gesteld), kan het zijn dat de belangen die [appellant 2] en [persoon A] hebben bij een administratieve afwikkeling van de rekening-courantverhouding en een schikking ter zake met de belastingdienst, zwaarder wegen dan het belang dat [de B.V. 2] heeft bij de handhaving van haar vordering en dat van [de B.V. 2] verwacht mag worden dat zij aan het treffen van een regeling meewerkt.
3.40.
Het is om bovenstaande redenen dat het hof tijdens de zitting bij partijen, en in het bijzonder bij [persoon A] respectievelijk [de B.V. 2] , heeft aangedrongen om in ieder geval op dit onderdeel van het geschil en bij voorkeur onder leiding van een ervaren mediator een regeling te treffen en om tegelijkertijd - indien de ter zitting door [appellant 2] ingenomen stelling juist is dat de fiscus daartoe een concreet en acceptabel aanbod heeft gedaan - tot een afrekening met de fiscus te komen. Van de zijde van [de B.V. 2] is ter zitting medegedeeld dat zij geen aanleiding zag om onder leiding van een mediator te trachten tot een regeling te komen.
3.41.
Nu partijen geen regeling op dit punt hebben getroffen en [de B.V. 2] , zoals het hof hiervoor heeft overwogen, in beginsel een eigen belang heeft bij vaststelling van de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding en dit van de zijde van [appellanten] . ook niet is betwist, zal het hof thans grief 2 in principaal appel inhoudelijk beoordelen.
3.42.
Door [appellanten] . is niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.14 van het tussenvonnis van 13 juni 2018, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat:
  • uit de accountantsverklaring bij de notariële akte d.d. 28 mei 2010 tot splitsing van Human Insurance volgt dat [de B.V. 2] per 1 januari 2010 een vordering uit hoofde van ‘lening aandeelhouder’ had op haar aandeelhouder [persoon A] van € 3.367.524,00 en dat de schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding dus een schuld van [persoon A] was, behoudens tegenbewijs (r.o. 2.12);
  • dat dit tegenbewijs is geleverd, nu uit de concept jaarrekeningen van [de B.V. 2] vanaf 2010 en de aard van de opnames volgt dat [appellant 2] als debiteur van de rekening-courantverhouding had te gelden.
In dit hoger beroep geldt daarmee als uitgangspunt dat er een rekening-courantverhouding bestond tussen [de B.V. 2] aan de ene kant en [appellant 2] aan de andere kant en dat het dus niet feitelijk ging om een rekening-courantverhouding tussen [de B.V. 2] en [persoon A] zoals [appellanten] . in eerste aanleg als verweer had gevoerd.
3.43.
Volgens [appellanten] . heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [appellant 2] een bedrag van € 5.680.552,02 uit hoofde van de rekening-courantverhouding moet terugbetalen, omdat volgens hem:
  • primair de boekingen in de rekening-courantverhouding feitelijk golden als een voorschot op dividenduitkeringen en dat de vordering om die reden niet opeisbaar is;
  • subsidiair er ten onrechte opnames vanaf de bankrekening van [de B.V. 2] in de rekening-courantverhouding ten laste van [appellant 2] zijn gebracht, omdat deze opnames zijn aangewend ten behoeve van het gezin van [appellant 2] en [persoon A] , dan wel ten behoeve van [persoon A] dan wel ten behoeve van [de B.V. 1] .
Hieromtrent oordeelt het hof als volgt.
3.44.
In de jaarrekening van [de B.V. 2] over 2011, 2012 en 2013 is een vordering op [appellant 2] opgenomen uit hoofde van de rekening-courantverhouding welke per 31 december 2013 € 5.704.357,00 bedroeg. Dit saldo is door [de B.V. 2] in haar brief van 24 juni 2015 opgeëist. [geïntimeerden] heeft het verweer dat deze vordering niet opeisbaar was omdat het saldo moet worden gezien als een voorschot op dividend, betwist. Volgens haar waren daartoe geen afspraken gemaakt en was dit ook onmogelijk, omdat [appellant 2] bestuurder was van [de B.V. 2] en geen aandeelhouder, zodat hem geen dividend kan worden uitgekeerd. In het licht van deze betwisting heeft [appellanten] . haar stelling dat de vordering niet opeisbaar was, onvoldoende onderbouwd. Van [appellanten] . had mogen worden verwacht dat zij concrete feiten en omstandigheden had gesteld waaruit volgt dat op grond van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding niet opeisbaar zou zijn. De enkele verwijzing naar producties (zie memorie van grieven onder 3.31), zoals door [appellanten] . is gedaan (in voetnoten, zonder toelichting), is daartoe niet voldoende. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen immers mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze in haar processtukken dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (HR 10 maart 2017; ECLI:HR:2017:404).
3.45.
Daar komt overigens bij nog dat naar het oordeel van het hof uit de producties waarnaar [appellanten] . heeft verwezen, in het geheel niet blijkt dat op grond van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding niet toewijsbaar zou zijn.
Verder had mogen worden verwacht dat [appellanten] . gemotiveerd had gesteld op welke wijze het volgens betrokkenen juridisch mogelijk zou zijn om aan [appellant 2] dividend uit te keren en om zodoende de rekening-courantverhouding te vereffenen, terwijl hij geen aandeelhouder van [de B.V. 2] was. De enkele omstandigheid dat de fiscus (volgens [appellanten] .) thans bereid is om de opnames als dividend te beschouwen en om deze als zodanig te belasten, brengt niet mee dat partijen er ten tijde van het verrichten van de opnames reeds vanuit konden gaan dat de opnames, ook richting de fiscus, als een voorschot op het dividend konden worden aangemerkt.
3.46.
Nu [appellanten] . haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, verwerpt het hof het verweer van [appellanten] . dat het saldo uit hoofde van de rekening-courantverhouding niet door [de B.V. 2] bij [appellant 2] kon worden opgeëist. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Dit oordeel brengt mee dat [de B.V. 2] bevoegd was, zoals zij bij brief van 24 juni 2015 heeft gedaan, om de rekening-courantverhouding te beëindigen en om het saldo ervan op te eisen.
3.47.1.
Het verweer dat de rechtbank het saldo uit hoofde van de rekening-courantverhouding op een te hoog bedrag heeft vastgesteld en dat ten onrechte het saldo niet is verminderd met in de rekening-courantverhouding geboekte opnames die niet uitsluitend aan [appellant 2] ten goede zijn gekomen, wordt door het hof verworpen.
3.47.2.
Vast staat dat [appellant 2] van 2010 tot en met 25 maart 2015 bestuurder was van [de B.V. 2] . In die jaren zijn onder zijn verantwoordelijkheid de jaarrekeningen over 2011, 2012 en 2013 opgemaakt waarin ook de rekening-courantverhouding tussen [de B.V. 2] en hem was opgenomen. Uit de opeenvolgende jaarrekeningen volgt dat, wegens de mutaties die jaarlijks in de rekening-courantverhouding werden gedaan, de schuld per 31 december 2013 was opgelopen tot € 5.704.357,00.
3.47.3.
Zoals van de zijde van [de B.V. 2] is gesteld, heeft [de B.V. 1] tegen het aldus jaarlijks vastgestelde saldo niet geprotesteerd. Op grond van artikel 6:140 lid 3 BW geldt het saldo als tussen partijen vastgesteld indien hiertegen door [appellant 2] niet binnen een redelijke termijn is geprotesteerd. Niet is gesteld of gebleken dat door [appellant 2] eerder tegen het boeken van bepaalde specifieke opnames in de rekening-courantverhouding is geprotesteerd dan in de conclusie van antwoord d.d. 20 juli 2016. Dit is niet binnen de redelijke tijd zoals bedoeld in artikel 6:140 lid 3 BW, zodat dit protest niet tijdig is gedaan en de vaststelling d.d. 31 december 2013 met betrekking tot het bedrag van € 5.704.357,00 bindend is tussen partijen. De redelijkheid en billijkheid leiden niet tot een ander oordeel (vlg. ECLI:NL:HR:2001:AB0220). Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellant 2] eerst in deze procedure geprotesteerd. Gesteld noch gebleken is dat hij dit niet eerder heeft kunnen doen.
3.47.4.
Daar komt bij dat uit de stellingen van [appellanten] . volgt dat de door [appellant 2] thans bestreden boekingen in de rekening-courantverhouding (vrijwel uitsluitend) opnames betreft die zijn overgeboekt naar bankrekeningen die op naam dan wel mede op naam van [appellant 2] stonden. Die opnames zijn door [de B.V. 2] dan ook allen terecht ten laste van [appellant 2] in diens rekening-courantverhouding met [de B.V. 2] geboekt. Dat die opnames vervolgens ten goede zijn gekomen aan het gezin van [appellant 2] en [persoon A] dan wel aan [persoon A] alleen, zoals door [appellanten] . is gesteld (en door [geïntimeerden] is betwist), regardeert [de B.V. 2] niet.
3.48.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat grief 2 in principaal appel eveneens faalt. Het vonnis van de rechtbank zal ook voor dit onderdeel worden bekrachtigd.
3.49.
Met grief 4 in incidenteel appel betoogt [geïntimeerden] dat de rechtbank de veroordeling tot betaling van de schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding ten onrechte slechts gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Hieromtrent geldt het volgende.
3.50.
Nu [appellant 2] verweer voert tegen de door [geïntimeerden] gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring, moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
3.51.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant 2] er belang bij heeft dat de veroordeling tot betaling van de schuld niet dan wel niet volledig uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, nu tussen [appellant 2] en [persoon A] nog een verrekening met betrekking tot hun vermogens moet plaatsvinden en dat de belangen van [appellant 2] nadelig kunnen worden beïnvloed doordat hij ten gevolge van de betaling van de schuld aan [de B.V. 2] een vordering voor de helft van dat bedrag op [persoon A] krijgt. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Daarbij is nog van belang dat de rechtbank Limburg in haar tussenvonnis van 8 februari 2023 heeft beslist dat de schuld die [appellant 2] heeft uit hoofde van de rekening-courantverhouding geheel in de verrekening moet worden betrokken. De stelling van [de B.V. 2] in de toelichting op de grief dat de rechtbank in deze procedure in haar tussenvonnissen in dit verband ten onrechte heeft geoordeeld dat die schuld ook in de verrekening moet worden betrokken, is dus onjuist is en kan niet tot een ander oordeel op dit punt leiden. Naar het oordeel van het hof is het belang van [appellant 2] om, in geval van aanwending van een rechtsmiddel, nog niet direct tot betaling te hoeven overgaan, groter dan het belang dat [de B.V. 2] als schuldeiser heeft bij onmiddellijke betaling. Dat zou slechts anders zijn indien [de B.V. 2] dan wel de bij haar betrokken personen (waaronder begrepen schuldeisers) een concreet belang hebben dat ook hangende een hogere voorziening onmiddellijk wordt betaald. Door [de B.V. 2] is niet gemotiveerd onderbouwd dat aan haar zijde dergelijke concrete belangen spelen. De stelling dat zij op korte termijn belastingschulden moet voldoen is ook in hoger beroep niet met bewijzen onderbouwd. Datzelfde geldt voor de stelling dat zij andere crediteuren moet betalen, zonder dat [de B.V. 2] aangeeft welke schuldeisers zij heeft en wat de omvang van die schulden zou zijn. Grief 4 in incidenteel appel faalt derhalve ook. De daarop gebaseerde vordering (hiervoor weergegeven in nummer 3.7.1. onder c) tot vernietiging van het dictum van eindvonnis onder 3.8 zal worden afgewezen.
3.52
Met grief 3 in incidenteel appel betoogt [geïntimeerden] , zo begrijpt het hof uit de toelichting, dat de rechtbank ten onrechte het beroep op vernietiging van de verkoop en overdracht van de aandelen Penn&Ink en Active Professionals door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] op grond van artikel 3:45 BW heeft afgewezen. Grief 2 in incidenteel appel was eveneens gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van het beroep op vernietiging van de verkoop en overdracht van de aandelen Penn&Ink door [de B.V. 1] aan [XX Beheer] . Hierop is beslist in r.o. 3.35, zodat het hof thans nog slechts het beroep op vernietiging hoeft te bespreken dat betrekking heeft op de aandelen Active Professionals.
3.53.
Voorwaarde voor een toewijzing van de vordering tot vernietiging van een rechtshandeling op grond van artikel 3:45 lid 1 BW is dat de schuldeiser die de vernietiging vordert door de betreffende rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Voor toewijzing van onderhavige vordering tot vernietiging dient dus komen vast te staan dan (i) [de B.V. 2] een vordering heeft op [de B.V. 1] en dat zij (ii) door de overdracht van de aandelen Active Professionals in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 september 2017 (in r.o. 2.12.3) terecht geoordeeld dat [geïntimeerden] niet gemotiveerd had onderbouwd dat [de B.V. 2] door de overdracht van de aandelen in Active Professionals is benadeeld. Aan die stelling is door [geïntimeerden] slechts ten grondslag gelegd dat [de B.V. 1] voor de aankoop van de aandelen in totaal € 1.394.123,00 heeft betaald, terwijl zij voor € 830.696,00 aan [XX Beheer] zijn verkocht. Het verschil van € 563.427,00 is volgens [geïntimeerden] de benadeling die zij heeft geleden. Van de zijde van [appellanten] . is als verweer aangevoerd (conclusie van antwoord, nrs. 101 e.v.) dat door de afgenomen resultaten van Active Professionals na aankoop van de aandelen door [de B.V. 1] de waarde van de aandelen was verminderd. De koopsom die [XX Beheer] heeft betaald was daarmee marktconform. In het licht van dit gemotiveerd onderbouwde verweer had van [geïntimeerden] mogen worden verwacht dat zij haar stelling dat de aandelen tegen een te lage waarde zijn verkocht, nader had onderbouwd. Dat heeft zij niet gedaan, ook niet in de toelichting op haar grief. Ook dit beroep op artikel 3:45 BW acht het hof daarom niet althans onvoldoende concreet onderbouwd (zie ook hiervoor in nummer 3.35). Ook grief 3 in incidenteel appel faalt. De daarmee samenhangende vordering, zoals hiervoor weergegeven in 3.7.1. onder d) zal worden afgewezen.
Slotsom
3.54
De conclusie van het bovenstaande is dat zowel de grieven in principaal hoger als de grieven in incidenteel hoger beroep falen. Alle in dit hoger beroep ingestelde vorderingen die zijn gericht op een wijziging van het dictum in het eindvonnis zullen worden afgewezen. Het hof zal de vonnissen van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Ook de vordering van [appellant 2] om [de B.V. 2] te veroordelen om al hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [de B.V. 2] heeft voldaan, zijnde in ieder geval een bedrag van € 1.513.500, aan hem terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, komt dus niet voor toewijzing in aanmerking. Nu in principaal appel geen grieven zijn gericht tegen de tussenvonnissen van 3 augustus 2016 en 1 mei 2019 zal [appellanten] . in haar hoger beroep tegen deze tussenvonnissen niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan bewijslevering komt het hof niet toe, zoals hiervoor op enkele punten is overwogen. Er is ook geen aanleiding om nader onderzoek door een deskundige te laten doen. Partijen hebben overigens ook geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die indien bewezen tot een ander oordeel zouden leiden.
3.55.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellanten] . worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 5.610,00 aan griffierecht en op € 12.118,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na het wijzen van dit arrest. [geïntimeerden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in incidenteel hoger beroep worden veroordeeld in de kosten van die procedure, die aan de zijde van [appellanten] . worden begroot op € 6.059,00 aan salaris advocaat.
3.56.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
3.57.
Het hof geeft partijen nadrukkelijk in overweging om hun geschillen zo spoedig mogelijk, al dan niet door mediation, buiten rechte te op te lossen, in plaats van het conflict mogelijk verder te laten escaleren door het voeren van juridische procedures. Om tot een minnelijke regeling te komen die recht doet aan hun gerechtvaardigde belangen hoeven niet eerst alle juridische geschilpunten door de rechter te worden beslist, te meer niet als betrokkenen met name [appellant 2] en [persoon A] tot overeenstemming kunnen komen met de fiscus (zie hiervoor nummer 3.40).

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellanten] . niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 3 augustus 2016 en 1 mei 2019;
bekrachtigt de (onder nummer C/01/307502 / HA ZA 16-316 gewezen) vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, d.d. 6 september 2017, 13 juni 2018, 9 januari 2019, 30 december 2020 en 24 maart 2021, gewezen tussen [appellanten] . en [geïntimeerden] , voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellanten] . in de kosten van de procedure in principaal beroep, die aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 5.610,00 aan griffierecht en op
€ 12.118,00 aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, die aan de zijde van [appellanten] . worden begroot op € 6.059,00 aan salaris advocaat;
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, J.J. Verhoeven en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2023.
griffier rolraadsheer