23 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/172HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats], Costa Rica,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van vestiging CLOUDSTORM Ltd.gevestigd te London, Verenigd Koninkrijk
advocaat: mr. D. Koningen,
ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder onderscheidenlijk te noemen: [eiser 1] en Cloudstorm - en International Finance Trust Company Ltd., h.o.d.n. Travel Trust (hierna: Travel Trust) hebben bij exploit van 6 juli 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: de bank - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Voor zover in cassatie van belang hebben zij gevorderd de bank te veroordelen tot vergoeding van de schade wegens uitvoering door of namens de bank van opdrachten tot ongeautoriseerde opnamen c.q. overboekingen ten laste van de rekening met nummer [001] ten name van Travel Trust/Cloudstorm, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De bank heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 26 februari 1997 de vorderingen van Travel Trust afgewezen en [eiser 1] en/of Cloudstorm opgedragen hun schade te begroten. De Rechtbank heeft de zaak hiertoe naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit vonnis heeft de bank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 21 januari 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser 1] en Cloudstorm afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser 1] en Cloudstorm beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de bank mede door mr. M.A. Leijten, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 6 februari 1987 is bij Algemene Bank Nederland N.V. een rekening met het nummer [001] (verder: de rekening) geopend ten name van Travel Trust. De rekening loopt thans bij de bank.
(ii) [Eiser 1] was bevoegd onbeperkt over deze rekening te beschikken. Tot een bedrag van US$ 5.000,-- waren [betrokkene A] en [betrokkene B] gemachtigd over de rekening te beschikken.
(iii) Op 19 maart 1987 is in opdracht van Deutsch Südamerikanische Bank te Panama US$ 986.213,30 op de rekening bijgeschreven.
(iv) Op 15 maart 1988 is de tenaamstelling van de rekening van Travel Trust gewijzigd in Cloudstorm.
(v) In 1988 en 1989 hebben onder andere de volgende overboekingen ten laste van de rekening plaatsgevonden:
op 24 juni 1988: US$ 500.000,--
op 13 april 1989: US$ 235.000,--
op 13 april 1989: Ca$ 245.810,51.
(vi) De opdrachten tot deze overboekingen zijn onbevoegdelijk gegeven. [Eiser 1] en Cloudstorm hebben niet vóór 19 maart 1993 bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de rekeningafschriften.
(vii) Uit de door de bank verstrekte rekeningafschriften blijkt dat er na het jaar 1989 geen van belang zijnde mutaties meer zijn geweest op de rekening en dat het saldo minimaal was.
(viii)Op de rechtsverhouding tussen de bank en Travel Trust onderscheidenlijk Cloudstorm zijn de Algemene Bankvoorwaarden 1987 (hierna: ABV) van toepassing. Daarin komen onder andere de volgende bepalingen voor:
"Artikel 12. Controle bankbescheiden
Indien de bank constateert dat zij in bevestigingen, rekeningafschriften, nota's of andere opgaven aan de cliënt een vergissing heeft gemaakt, is de bank verplicht de cliënt daarvan onverwijld in kennis te stellen.
De cliënt is verplicht de door de bank aan hem gezonden bevestigingen, rekeningafschriften, nota's of andere opgaven terstond na ontvangst te controleren. Voorts dient de cliënt te controleren of door of namens hem gegeven opdrachten door de bank juist zijn uitgevoerd. Bij constatering van een onjuistheid of onvolledigheid is de cliënt verplicht de bank daarvan onverwijld in kennis te stellen. In de hiervoor bedoelde gevallen is de bank verplicht om de door haar gemaakte fouten en vergissingen te herstellen.
Artikel 13. Goedkeuring bankbescheiden
Indien de cliënt de inhoud van bevestigingen, rekeningafschriften, nota's of andere opgaven van de bank aan de cliënt niet heeft betwist binnen twaalf maanden nadat die stukken redelijkerwijze geacht kunnen worden de cliënt te hebben bereikt, geldt de inhoud van die stukken als door de cliënt te zijn goedgekeurd. Indien in dergelijke stukken rekenfouten voorkomen is de bank bevoegd en verplicht die rekenfouten te herstellen, ook nadat genoemde termijn van twaalf maanden is verstreken."
3.2 De vorderingen van [eiser 1] en Cloudstorm strekken, voor zover in cassatie van belang, tot veroordeling van de bank tot vergoeding van schade, geleden wegens het door de bank verrichten dan wel laten verrichten van ongeautoriseerde opnamen dan wel overboekingen ten laste van de rekening met nummer [001] ten name van Cloudstorm. Daartoe hebben zij gesteld dat de bank jegens de cliënt niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, doordat zij opdrachten tot ongeautoriseerde opnamen dan wel overboekingen ten laste van de rekening van Cloudstorm heeft uitgevoerd dan wel heeft laten uitvoeren.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bank onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eiser 1] en Cloudstorm en heeft aan [eiser 1] en Cloudstorm opgedragen hun schade te begroten.
3.3 Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank vernietigd en heeft de vorderingen van [eiser 1] en Cloudstorm afgewezen. Het heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen. De artikelen 12 en 13 ABV strekken ertoe te voorkomen dat de bank wordt aangesproken wegens een onjuistheid, nadat de cliënt redelijkerwijze met deze onjuistheid bekend kon zijn en hij desondanks gedurende twaalf maanden nadien deze onjuistheid niet aan de bank heeft gemeld. Artikel 13 ABV bepaalt dat na ommekomst van de termijn van twaalf maanden de inhoud van de opgaven van de bank geldt als te zijn goedgekeurd, omdat dit begrip inhoudt dat de cliënt eventuele bezwaren heeft prijsgegeven. De artikelen 12 en 13 ABV strekken bovendien tot bescherming van de bank in haar verweer- en bewijspositie en in haar regresmogelijkheden jegens derden. (rov. 4.12).
De artikelen 12 en 13 ABV doen geen afbreuk aan de door de bank in acht te nemen zorgvuldigheid, omschreven in artikel 2 ABV, maar beogen een, (mede gelet op de aanzienlijke duur van de twaalf-maandentermijn) redelijke beperking te bewerkstelligen van de mogelijkheid de bank aan te spreken. In verband met het - door de Rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet bestreden - feit dat de inhoud van de rekeningafschriften eerst na ommekomst van de termijn van twaalf maanden is bestreden door Cloudstorm, leidt dit ertoe dat de bank zich in beginsel met vrucht op de werking van de in artikel 13 ABV opgenomen termijn kan beroepen.(rov. 4.13).
3.4 Onderdeel 1 van het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de door het Hof gegeven uitleg van de artikelen 12 en 13 ABV slechts is gebaseerd op een zuiver taalkundige uitleg van het woord "goedgekeurd". Uit de hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegingen van het Hof blijkt dat het Hof niet slechts is uitgegaan van een taalkundige uitleg, maar tevens heeft gelet op de strekking van de overeenkomst voor het overige en de van belang zijnde omstandigheden. Deze klacht mist feitelijke grondslag en kan derhalve niet tot cassatie leiden.
Het onderdeel faalt voor het overige, aangezien de door het Hof gegeven uitleg van de artikelen 12 en 13 ABV, waarbij het kennelijk heeft geoordeeld dat de in artikel 13 ABV genoemde "goedkeuring" van de inhoud van de bescheiden geen ruimte laat voor het bestrijden van de handelingen van de bank die ten grondslag liggen aan de inhoud van deze bescheiden en voorts kennelijk heeft geoordeeld dat de tekst van de oude ABV te veel verschilt van de hier van belang zijnde tekst om van een ander begrip "goedkeuring" te kunnen uitgaan, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is.
3.5 Onderdeel 2 klaagt dat rov. 4.11 van het bestreden arrest niet verenigbaar is met rov. 4.13. Het faalt. Niet valt in te zien waarom 's Hofs oordeel dat de bank aansprakelijk is indien zij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht neemt, niet valt te verenigen met 's Hofs oordelen in zijn rov. 4.13 betreffende de strekking van de art. 12 en 13, te weten het bewerkstelligen van een, naar 's Hofs oordeel alleszins redelijke, beperking van de mogelijkheid om de bank aan te spreken.
3.6 Onderdeel 3 keert zich in de eerste plaats tegen rov. 4.15 en 4.16 met het betoog dat het Hof geen aandacht heeft besteed aan de stelling dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat het beroep op art. 13 ABV in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Deze klacht mist feitelijke grondslag; het Hof heeft zijn oordeel immers mede gegrond op de in rov. 4.16 onder a-g vermelde omstandigheden en in rov. 4.17 overwogen dat er geen gronden van redelijkheid en billijkheid zijn die een succesvol beroep van de bank op artikel 13 verhinderen, bij welk oordeel het Hof ook heeft gelet op de hoogte van de bedragen en in aanmerking heeft genomen dat [eiser 1] en Cloudstorm op grond van deze hoogte van de bedragen extra alert hadden dienen te zijn op onjuistheden in de afschriften en op een tijdige melding daarvan aan de bank.
3.7 Het onderdeel klaagt voorts dat het Hof heeft miskend dat uit het enkele feit dat door [eiser 1] en Cloudstorm geen bezwaar is gemaakt tegen de overige boekingen, niet kan worden afgeleid dat zij tegen deze overboekingen geen bezwaar hadden. Ook deze klacht mist feitelijke grondslag, omdat het Hof dit niet heeft miskend. Het Hof heeft immers overwogen dat het buiten de verleende volmacht handelen voor [eiser 1] en Cloudstorm kennelijk niet reeds op zichzelf een reden voor bezwaar was (rov. 4.16 onder g). Uit dit een en ander volgt dat onderdeel 3 in zoverre niet tot cassatie kan leiden.
3.8.1 Het onderdeel strekt voorts ten betoge dat [eiser 1] c.s. een reeks van omstandigheden hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun betoog dat de art. 12 en 13 ABV in het onderhavige geval niet van toepassing zijn omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het onderdeel houdt de klacht in dat het Hof, waar het in zijn rov. 4.17 oordeelt dat geen gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die een succesvol beroep op art. 13 verhinderen, een aantal van de door [eiser] c.s. aangevoerde omstandigheden niet in zijn beoordeling te dier zake heeft betrokken.
3.8.2 Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Indien tussen twee partijen een rekening-courantverhouding bestaat, zal ingevolge art. 6:140 lid 2 BW de partij die de rekening bijhoudt deze rekening - tenminste - jaarlijks afsluiten en het bij deze afsluiting blijkende saldo aan de wederpartij meedelen, met opgave van de aan deze nog niet eerder meegedeelde posten waaruit het saldo is samengesteld. Volgens het derde lid van deze bepaling geldt het saldo als vastgesteld indien de bedoelde wederpartij niet binnen redelijke tijd tegen het meegedeelde saldo protesteert. Met deze bepaling stemt het bepaalde in art. 13 overeen. Daaruit vloeit voort dat het in art. 13 vervatte beding in beginsel niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt. Aangenomen mag worden dat de daarin genoemde termijn van 12 maanden waarbinnen de cliënt tegen de inhoud van de in de bepaling genoemde stukken moet hebben geprotesteerd, is ontleend aan art. 6:236, aanhef en onder g, BW.
Wat de in art. 13 genoemde termijn van 12 maanden betreft heeft het Hof geoordeeld dat zij niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt (rov. 4.14). Dit oordeel is noch onjuist noch onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
Wat de toepassing van art. 13 voor het overige betreft moet worden opgemerkt dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat ook een wettelijke regel buiten toepassing moet worden gelaten indien toepassing daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De omstandigheid dat art. 13 overeenstemt met het bepaalde bij art. 6:140 lid 3 sluit derhalve niet uit dat de bijzondere omstandigheden van het geval meebrengen dat toepassing ervan onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Dergelijke omstandigheden heeft het Hof in het onderhavige geval echter niet aanwezig geacht. Het heeft in zijn rov. 4.16 de door [eiser] c.s. in dit verband aangevoerde omstandigheden vermeld en daarmee kennelijk rekening gehouden. Het heeft voorts, voor zover in dit verband relevant, vermeld waarom het aan de desbetreffende omstandigheden geen of onvoldoende gewicht heeft toegekend. Aldus heeft het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven en is het niet in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser 1] en Cloudstorm in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 23 februari 2001.