ECLI:NL:GHSHE:2023:2200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
22/00311
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verschuldigdheid van precariobelasting door netbeheerder op basis van historische overeenkomsten met de gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende, een netbeheerder, precariobelasting verschuldigd is aan de gemeente Oisterwijk. De heffingsambtenaar had een aanslag precariobelasting opgelegd voor het jaar 2017, maar belanghebbende stelde dat zij recht had op vrijstelling op basis van twee historische overeenkomsten uit 1928 en 1929. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, wat de heffingsambtenaar tot hoger beroep bracht.

Tijdens de zitting op 12 mei 2023 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de gemeente op grond van de overeenkomsten verplicht was om de aanwezigheid van het elektriciteitsnetwerk te gedogen. De heffingsambtenaar betwistte dit en voerde aan dat de overeenkomsten niet rechtsgeldig waren overgenomen door belanghebbende. Het hof oordeelde dat de gemeente stilzwijgend toestemming had verleend voor de contractsoverneming en dat de overeenkomsten een contractuele gedoogplicht bevatten. Het hof concludeerde dat de gemeente niet bevoegd was om precariobelasting te heffen, omdat de aanwezigheid van het elektriciteitsnetwerk niet in strijd was met de overeenkomsten.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. Het hof stelde het griffierecht op € 548 en de proceskosten op € 1.674. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00311
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 januari 2022, nummer BRE 19/1490 in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de aanslag precariobelasting 2017 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft het ingevulde formulier ‘proceskostenvergoeding’ overgelegd.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op verzoek van het hof op 10 mei 2023 op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [persoon 1] en [persoon 2] en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/00311.
1.8.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is netbeheerder van het elektriciteitsnetwerk in de gemeente Oisterwijk (hierna: de gemeente). Tot de huidige gemeente Oisterwijk behoort de voormalige gemeente Moergestel.
2.2.
In januari 1928 heeft de gemeente Moergestel met [Rechtsvoorganger belanghebbende] (hierna: [Rechtsvoorganger belanghebbende] ) een overeenkomst gesloten over de exploitatie van het elektriciteitsnetwerk in de gemeente Moergestel (hierna: de overeenkomst 1928). Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“OVEREENKOMST
Tusschen Burgemeester en Wethouders der gemeente Moergestel, handelende ter uitvoering van het Besluit van den Raad dier Gemeente dd. 17 December 1927, (…) hierna “de Gemeente” genoemd, en de [Rechtsvoorganger belanghebbende] , (…), hierna “ [Rechtsvoorganger belanghebbende] ” genoemd, is overeengekomen als volgt.
Artikel 1.
De Gemeente draagt aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] . in eigendom over, welke laatste aanvaardt, den geheelen aanleg van het gemeentelyk geleidingsnet voor distributie van electriciteit, inclusief huisaansluitingen, huurinstallaties, geplaatste en ongeplaatste meters enz. alsmede alle voorradige werktuigen, gereedschappen en materialen, kortom alle eigendommen der Gemeente, welke tot het gemeentelyk electriciteitsbedryf behooren, met inbegrip van alle daaraan verbonden rechten.
De Gemeente garandeert aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] . het rustig bezit van het overgedragene-.
Artikel 2.
(…).
Artikel 3
De Gemeente verleent aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] . uitsluitend en kosteloos het recht om werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit of daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden, te wyzigen of te verwyderen in, op, aan, door of boven gemeentelyke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der Gemeente.
De Gemeente zal, voor zoolang [Rechtsvoorganger belanghebbende] . in de gemeente electriciteit levert, aan anderen niet het. recht verleenen om op welke wyze ook de Gemeente en hare inwoners van verlichting of kracht te voorzien, terwyl de Gemeente zelf daartoe ook niet zal overgaan.”.
2.3.
In maart 1929 heeft de gemeente met [Rechtsvoorganger belanghebbende] een overeenkomst gesloten over de exploitatie van het elektriciteitsnetwerk van de gemeente (hierna: de overeenkomst 1929). Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“OVEREENKOMST
Tusschen het College van Burgemeester en Wethouders der Gemeente Oisterwijk, handelende ter uitvoering van het Besluit van den Raad dier gemeente dd. 15 maart 1929, (…), hierna “de Gemeente” genoemd en de [Rechtsvoorganger belanghebbende] , (…), hierna “ [Rechtsvoorganger belanghebbende] .” genoemd, is overeengekomen als volgt.
Artikel 1.
[Rechtsvoorganger belanghebbende] . zal zoo spoedig mogelyk, althans zóó, dat uiterlyk op 1 November 1929 de exploitatie aanvangt, de electrificatie der Gemeente ter hand nemen en daartoe in de Gemeente een ondergrondsch electriciteitsnet bouwen ter plaatse, zooals op aangehechte teekening is aangegeven. In overleg met Burgemeester en Wethouders kan in andere gedeelten der Gemeente een bovengrondsch leidingnet worden gebouwd.
Artikel 2
1. De Gemeente verleent aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] kosteloos en uitsluitend het recht (…) om in het gebied der gemeente werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit of daarmede in verband staande ondersteunings- en beveiligingswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden, te wyzigen en te verwyderen in, op, aan, door of boven gemeentelyke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der Gemeente.
2. (…).
3. (…).
4. De Gemeente verplicht zich [Rechtsvoorganger belanghebbende] . tydig schriftelyk te waarschuwen indien grond-, graaf-, bagger- of ander werken moeten worden uitgevoerd in openbare gemeentegronden, wegen, wateren en andere eigendommen der Gemeente, waarin, waarover of waarop electrische leidingentoestellen enz. van [Rechtsvoorganger belanghebbende] . zyn gelegd of geplaatst, opdat deze tydig maatregelen kan nemen om ongevallen en beschadiging harer eigendommen te voorkomen.
(…)
6. [Rechtsvoorganger belanghebbende] . verbindt zich om op tydig schriftelyk verzoek van de gemeente hare geleidingen en of toestellen, indien mogelyk, weg te nemen of te verplaatsen voor zoverre en voor zolang zulks voor de uitvoering van openbare gemeentewerken of in het belang van de Gemeente wordt vereischt, mits degene in wiens belang de daarvoor noodige werken worden uitgevoerd, zich ten aanzien en ten genoegen van [Rechtsvoorganger belanghebbende] . heeft verbonden de kosten dier werken aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] . te vergoeden.”.
2.4.
In de “Verordening op de heffing en invordering van Precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2017” (hierna: de verordening) is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening.
(…)
Artikel 4 Vrijstellingen
De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:
a. voorwerpen, waarvan de gemeente genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van voorwerpen die in gebruik zijn bij een derde;
(…)”.
2.5.
De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 1.354.847,20.
2.6.
Tot de gedingstukken behoort een, naar aanleiding van een door belanghebbende uitgebrachte offerte, getekende akkoordverklaring die namens de gemeente (de opdrachtgever) is getekend en waarin het volgende is vermeld:
“Opdrachtgever (…):
• verstrekt (…) [hof: belanghebbende], opdracht tot uitvoering van de in onze offerte (…) van 14 oktober 2019 vermelde werkzaamheden het verleggen van kabels en leidingen voor de reconstructie van kruising (…).
• verklaart akkoord te gaan met de kosten van € 25.643,00 en voorwaarden voor deze werkzaamheden.
• verklaart te hebben ontvangen en akkoord te gaan met de bij deze offerte behorende Specificatie werkzaamheden en kosten, Bijzondere Voorwaarden en Algemene Voorwaarden dienstverlening en uitvoering werkzaamheden.
(…)”.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de overeenkomst 1928 en de overeenkomst 1929 (hierna samen: de overeenkomsten) eraan in de weg staan dat belanghebbende in het onderhavige jaar precariobelasting is verschuldigd.
3.2.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar ingetrokken de stelling dat belanghebbende niet de juridisch eigenaar van het elektriciteitsnetwerk is.
3.3.
Indien de geschilvraag ontkennend wordt beantwoord, is de hoogte van de aanslag niet in geschil.
3.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende als netbeheerder van het elektriciteitsnetwerk in de gemeente voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft. Ook is niet in geschil dat het de heffingsambtenaar ingevolge artikel 228 Gemeentewet en de verordening in beginsel is toegestaan om van belanghebbende precariobelasting te heffen voor het elektriciteitsnetwerk dat is gelegen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
4.2.
Belanghebbende stelt dat zij, gelet op de overeenkomsten, recht heeft op vrijstelling van precariobelasting. De heffingsambtenaar betwist dat. Volgens hem (a) heeft belanghebbende de overeenkomsten niet rechtsgeldig overgenomen van [Rechtsvoorganger belanghebbende] en (b) bevatten de overeenkomsten geen contractuele gedoogplicht.
a. Contractsoverneming
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende de overeenkomsten niet rechtsgeldig heeft overgenomen van [Rechtsvoorganger belanghebbende] . Bij akte verleden op 31 december 1990 heeft “ [N.V. 1] ” per 1 januari 1991 onder bijzondere titel al haar activa en passiva, waaronder de overeenkomsten, ingebracht in “ [N.V. 2] ”. De heffingsambtenaar ontkent niet dat belanghebbende de rechtsopvolger is van laatst genoemde N.V., maar stelt dat voor rechtsgeldige contractsoverneming toestemming van de gemeente is vereist en dat die ontbreekt. De heffingsambtenaar ontkent niet dat de gemeente handelt met belanghebbende als netbeheerder. Hij bestrijdt wel dat daaruit (in)direct is af te leiden dat de gemeente toestemming heeft verleend voor de contractsoverneming. De gemeente kan met betrekking tot het elektriciteitsnetwerk immers niet met een andere partij dan belanghebbende handelen. Uit de door belanghebbende overgelegde offertes met betrekking tot het verleggen van leidingen (zie 2.6) kan ook niet worden afgeleid dat de gemeente toestemming heeft verleend; daarin wordt namelijk niet verwezen naar privaatrechtelijke afspraken die voortvloeien uit de overeenkomsten.
4.4.
Belanghebbende betoogt dat de gemeente stilzwijgend toestemming heeft verleend. Belanghebbende stelt dat de gemeente decennia lang op grond van de overeenkomsten de verleggingskosten van belanghebbende heeft betaald en heeft gehandeld alsof de toestemming is verleend.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat als er op 1 januari 1991 sprake is geweest van contractsoverneming, dat artikel 6:159 BW van toepassing is. Het hof volgt partijen hierin. In artikel 6:159, lid 1, BW is het volgende bepaald:
“Een partij bij een overeenkomst kan haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte.”.
4.6.
Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat zij de overeenkomsten rechtsgeldig heeft overgenomen van [Rechtsvoorganger belanghebbende] . Belanghebbende beroept zich immers op toepassing van vrijstelling van precariobelasting en op contractsoverneming. Belanghebbende moet dus aannemelijk maken dat de gemeente medewerking heeft verleend aan de contractsoverneming.
4.7.
De medewerking van de wederpartij (de gemeente) is vormvrij. Derhalve kan die medewerking van de wederpartij schriftelijk, mondeling of stilzwijgend geschieden. [1] Stilzwijgende medewerking moet worden afgeleid uit gedragingen van de wederpartij.
4.8.
Het hof acht aannemelijk dat de gemeente stilzwijgend medewerking heeft verleend aan de contractsoverneming. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gemeente kennis moet hebben gehad van het bestaan van “ [N.V. 2] ”. De heffingsambtenaar heeft immers verklaard dat belanghebbende en diens rechtsvoorgangers de enige netbeheerder waren in de gemeente en dat de gemeente daarom voor wat betreft het elektriciteitsnetwerk uitsluitend met belanghebbende en diens rechtsvoorgangers kon handelen. Niet in geschil is dat de gemeente ook feitelijk heeft gehandeld met belanghebbende en diens rechtsvoorgangers als netbeheerders. Verder heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de gemeente de kosten van het verleggen van het elektriciteitsnet altijd heeft betaald. Gelet op het vorenstaande acht het hof aannemelijk dat de gemeente belanghebbende als contractspartij bij de overeenkomsten beschouwt. Niet in geschil is dat de overeenkomsten niet zijn opgezegd. Door met belanghebbende als netbeheerder te blijven handelen heeft de gemeente naar het oordeel van het hof stilzwijgend medewerking aan de contractsoverneming verleend.
b. Contractuele gedoogplicht
4.9.
Nu belanghebbende moet worden aangemerkt als rechtsopvolger van “ [N.V. 1] ” en “ [N.V. 2] ”, dient het hof te beoordelen of de overeenkomsten al dan niet een contractuele gedoogplicht bevatten voor de gemeente in haar hoedanigheid van eigenaar van de grond.
4.10.
De heffingsambtenaar betwist dat de overeenkomsten een contractuele gedoogplicht bevatten. De heffingsambtenaar acht de context van de situatie rond de jaren 1928 en 1929 van belang, toen elke gemeente, vanuit zijn publieke taak, graag zo snel mogelijk de elektrificatie doorgevoerd wilde zien. De publiekrechtelijke context van de overeenkomsten vloeit ook voort uit de tekst van de overeenkomsten, omdat daarin exclusiviteit aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] is verleend. Uit de overeenkomsten blijkt niet dat de gemeente zich met deze overeenkomsten privaatrechtelijk als grondeigenaar wilde binden en daarmee haar rechten op de grond wilde prijsgeven. Integendeel, tot op de dag van vandaag is het de gemeente die in de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond bepaalt of en waar kabels, buizen en/of leidingen liggen. Indien de gemeente een voorwerp verwijderd of verlegd wenst te hebben, kan degene ten behoeve van wie het voorwerp aanwezig is zich daartegen niet verzetten. Dat de gemeente kosten draagt voor de verwijdering, verplaatsing of verlegging doet daaraan niets af. De gemeente heeft als grondeigenaar dus niets prijsgegeven aan belanghebbende. Indien de overeenkomsten een zuiver privaatrechtelijke overeenkomst waren geweest, had het voor de hand gelegen dat de burgemeester de overeenkomsten had getekend, aldus de heffingsambtenaar.
4.11.
Belanghebbende stelt dat de overeenkomsten naar hun aard privaatrechtelijke aangelegenheden zijn en dat publiekrechtelijke overeenkomsten niet bestaan. Van een (publiekrechtelijke) vergunning voor de aanleg en instandhouding van het elektriciteitsnetwerk is geen sprake. De overeenkomsten zijn door de burgemeester ondertekend. Het feit dat de overeenkomst 1929 mede door de gemeentesecretaris is getekend, doet aan het privaatrechtelijke karakter van de overeenkomst niet af. Uit de overeenkomsten blijkt volgens belanghebbende dat de gemeente als grondeigenaar is gehouden de aanwezigheid van het elektriciteitsnetwerk van belanghebbende privaatrechtelijk te gedogen. Belanghebbende stelt dat de gemeente niet bevoegd is om op te treden tegen het hebben van leidingen van belanghebbende in gemeentegrond. Dat belanghebbende meewerkt aan bijvoorbeeld verlegging van de leidingen, als de kosten daarvan door de gemeente worden betaald (zoals de afgelopen decennia in de verhouding tussen de gemeente en belanghebbende steeds het geval is geweest), vormt nu juist het bewijs van de stelling dat de gemeente verplicht is de aanwezigheid van de leidingen privaatrechtelijk te gedogen. Natuurlijk werkt belanghebbende mee aan een redelijk verzoek van de gemeente tot verlegging van een leiding als de kosten van die verlegging worden vergoed. Dat de gemeente die kosten verschuldigd is, volgt uit de overeenkomsten en is nooit een discussie tussen partijen geweest. Zou de gemeente eisen dat belanghebbende een leiding verlegt zonder de kosten van verlegging te vergoeden, dan heeft belanghebbende het recht om medewerking te weigeren en zal zij dat ook doen, aldus belanghebbende.
4.12.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat een gemeente als eigenaar van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond in beginsel niet behoeft te dulden dat een ander daaronder, -op of -boven voorwerpen heeft. Zij kan als eigenaar aan een ander toestemming verlenen tot het hebben van dergelijke voorwerpen dan wel dit feitelijk gedogen; in dergelijke gevallen is geen sprake van een gedoogplicht die aan de heffing van precariobelasting in de weg staat. Het heffen van precariobelasting is echter niet toegestaan indien de gemeente in haar hoedanigheid van eigenaar van de grond rechtens niet bevoegd is op te treden tegen het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond. [2] Hiervan dient te worden onderscheiden de situatie waarin de gemeente toestemming voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft verleend krachtens haar publiekrechtelijke bevoegdheid. Een uit een zodanig gebruik van haar publiekrechtelijke bevoegdheden voortvloeiende verplichting van de gemeente om voorwerpen in gemeentegrond toe te staan, brengt niet een gedoogplicht mee die aan de heffing van precariobelasting in de weg staat. [3]
4.13.
De overeenkomsten zijn blijkens de aanhef gesloten tussen de burgemeester en wethouders van de gemeente enerzijds en [Rechtsvoorganger belanghebbende] anderzijds. Het is de burgemeester die destijds bevoegd was om namens de gemeente privaatrechtelijke rechtshandelingen aan te gaan. [4] In de overeenkomsten is vermeld dat deze zijn overeengekomen en opgemaakt door de burgemeester en wethouders van de gemeente, waarbij in de overeenkomst 1929 mede is vermeld dat deze is opgemaakt door de secretaris. Dit duidt erop dat de burgemeester en wethouders namens de gemeente in haar hoedanigheid van eigenaar van de grond de overeenkomsten zijn aangegaan. De omstandigheid dat de overeenkomst 1929 mede door de secretaris is getekend doet daar niet aan af. Dat de burgemeesters en wethouders hebben gehandeld ter uitvoering van een besluit van de raad, doet aan het privaatrechtelijke karakter van de overeenkomsten niet af.
4.14.
Gelet op wat in 4.13 is overwogen, zijn de overeenkomsten privaatrechtelijke overeenkomsten. Uit de overeenkomsten kan niet worden afgeleid dat het toestaan van de voorwerpen in gemeentegrond door de gemeente in dit geval is gekoppeld aan een publiekrechtelijke bevoegdheid.
4.15.
Vervolgens komt het aan op de uitleg van die overeenkomsten. In artikel 3 van de overeenkomst 1928 en artikel 2 van de overeenkomst 1929 is bepaald dat de gemeente aan [Rechtsvoorganger belanghebbende] het recht verleent om kosteloos een elektriciteitsnetwerk te hebben in gronden die eigendom zijn van de gemeente. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd aangegaan. In de overeenkomsten zijn over en weer rechten toegekend en verplichtingen aangegaan met een voortdurend karakter. Naar het oordeel van het hof kan belanghebbende in 2017 rechten ontlenen aan de overeenkomsten en nakoming vorderen van de door de gemeente ingevolge de overeenkomsten aangegane verplichtingen, aangezien deze overeenkomsten niet zijn opgezegd. Van een (publiekrechtelijke) vergunning voor de aanleg en instandhouding van het elektriciteitsnetwerk is niets gebleken.
4.16.
Aan het voorgaande doet niet af dat het de gemeente is die bepaalt of er een elektriciteitsnetwerk in de gemeentegrond ligt en, zo ja, waar, en dat de gemeente regelmatig heeft verzocht een deel van het elektriciteitsnet te verwijderen of verleggen. Belanghebbende heeft daartegen ingebracht dat zij in het verleden altijd heeft meegewerkt aan verwijdering of verlegging van dat deel van het elektriciteitsnet, omdat de kosten daarvan door de gemeente altijd werden betaald. Naar het oordeel van het hof vloeit dat voort uit de rechten en verplichtingen die over een weer zijn aangegaan in de overeenkomsten. Dat rechtvaardigt dus de conclusie, zoals belanghebbende ook heeft gesteld, dat de gemeente verplicht is de aanwezigheid van het elektriciteitsnet privaatrechtelijk te gedogen.
4.17.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gemeente, in haar hoedanigheid van grondeigenaar, op grond van de overeenkomsten niet bevoegd is jegens belanghebbende op te treden tegen de aanwezigheid van het elektriciteitsnetwerk in de gemeentegrond. Het is dan niet toegestaan om ter zake van de aanwezigheid van dat netwerk precariobelasting te heffen. [5]
Tussenconclusie
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.19.
De griffier heft van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 548, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.20.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.21.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten) [6] x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.674.
4.22.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 1.674;
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.M. Stassen-Kanters J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 3:37, lid 1, BW.
2.Op grond van de strekking van artikel 228 Gemeentewet. Zie onder meer HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3437, en HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1999.
3.Zie onder meer HR 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF7810, en HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1267.
4.Gemeentewet 1851, tekst 1927 en 1929.
5.HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1999.
6.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.