3.1Partijen verplichten zich ieder om strikte geheimhouding te betrachten over deze sideletter en andere informatie waarvan zij kennisnemen in het kader van de uitvoering van deze sideletter, behoudens ieders verplichtingen voor de wet. Mr Van Baar zal op eerste verzoek een kopie van de Overeenkomst verschaffen in de navolgende gevallen: (…)”
Mr. J.G.C. van Baar, die destijds de advocaat van [appellant] was, heeft de Sideletter opgesteld.
Op 9 maart 2018 hebben [geïntimeerde] en zijn echtgenote [echtgenote geïntimeerde] als verkopers en [appellant] en zijn echtgenote [echtgenote appellant] als kopers een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de Camping bij de notaris [de notaris] in [land] , die daarvan een notariële akte (hierna: ‘de Urkunde’) heeft opgemaakt. In artikel 1.3 van de Urkunde staat vermeld dat de koopprijs alles bij elkaar (zowel voor de onroerende als voor de roerende zaken) € 1.000.000,- bedraagt, waarvan de betaling van € 300.000,- met vier jaren is uitgesteld (artikel 3 van paragraaf 3). In artikel 10.2 van de Urkunde is opgenomen dat de betrokkenen de volledigheid en de juistheid van de Urkunde bevestigen.
Mr. J.G.C. van Baar heeft op 13 maart 2018 het volgende schriftelijk verklaard:
“Hierbij verklaar ik
de heer Jeroen Gerardus Cornelis van Baar […]
dat heden, dinsdag 23 maart 2018, voor mij verscheen
[persoon] […]
In mijn bijzijn heeft [persoon] voornoemd de sideletter van 9 februari 2018 tussen de heer [geïntimeerde] en de heer [appellant] voor akkoord ondertekend.
Aldus naar waarheid verklaard en voor akkoord ondertekend op 13 maart 2018”
De verklaring is ondertekend door mr. J.G.C. van Baar en mevrouw [echtgenote appellant] .
In zijn brief van 20 maart 2018 heeft [appellant] aan mr. J. van Baar geschreven:
“Via dit schrijven bevestig ik [appellant] dat heden, 25.000 euro, zegge vijfentwintigduizend euro overhandigd heb aan Dhr/Mevrouw [geïntimeerde] .”
Deze brief is door [geïntimeerde] en [appellant] ondertekend.
Verder heeft [appellant] op 31 maart 2018 een bedrag van € 15.000,- en op 17 mei 2018 een bedrag van € 10.000,- contant aan [geïntimeerde] betaald.
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] – samengevat – veroordeling van [appellant] tot betaling van € 561.034,59, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.2.[appellant] vorderde in reconventie – samengevat – veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 50.000,-. [appellant] vorderde voorts dat de rechtbank zou bepalen dat de aflossingsverplichting onder de Sideletter tot 9 maart 2022 wordt opgeschort dan wel verminderd, en dat de aflossingsverplichting vanaf 9 maart 2022 door de rechtbank in een aparte procedure moet worden vastgesteld, indien partijen daarover geen overeenstemming in der minne verkrijgen.
3.3.3.[appellant] en [geïntimeerde] hebben over en weer verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 150.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. De rechtbank heeft [appellant] voorts veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 2.275,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, en [appellant] veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] en tot het alsnog toewijzen van zijn in hoger beroep gewijzigde vorderingen. In hoger beroep vordert [appellant]
I dat het hof [geïntimeerde] veroordeelt om het bedrag van € 50.000,- dat door [appellant] onverschuldigd is betaald, terug te betalen, en
II dat het hof bepaalt dat op grond van onvoorziene omstandigheden de aflossingsverplichting onder de Sideletter wordt verminderd tot nihil, althans tot een door het hof te bepalen bedrag, dan wel dat het hof bepaalt dat de aflossingsverplichting onder de Sideletter wordt opgeschort tot een door het hof te bepalen datum of (vermogens- of liquiditeitstoestand), en daarbij te bepalen dat [appellant] tot die datum niet gehouden was of is om enig bedrag op grond van de Sideletter aan [geïntimeerde] te voldoen,
met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan en in de proceskosten.
3.4.2.Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] verzocht zijn eis te mogen wijzigen in die zin dat aan het onder II gevorderde na “op grond van onvoorziene omstandigheden” wordt toegevoegd “en/of op grond van artikel 1.7 van de Sideletter”. [geïntimeerde] heeft hiertegen aanvankelijk bezwaar gemaakt, maar heeft dit bezwaar vervolgens ingetrokken. Hierom, en omdat [appellant] in de memorie van grieven de grondslag van artikel 1.7 van de Sideletter heeft behandeld en [geïntimeerde] hierop inhoudelijk heeft gereageerd in de memorie van antwoord, is het hof van oordeel dat de eiswijziging toelaatbaar is. Het hof zal dus recht doen op de gewijzigde eis.
3.4.3.Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
Is de Sideletter vervallen?
3.5.1.[geïntimeerde] beroept zich ter onderbouwing van zijn vordering op de Sideletter. [appellant] betwist dat hij op grond van de Sideletter gehouden is tot betaling. Volgens [appellant] volgt uit artikel 10.2 van de Urkunde dat de afspraken uit de Sideletter zijn vervallen en uit het feit dat de Sideletter tussen andere partijen is overeengekomen dan de Intentieovereenkomst en de Urkunde.
3.5.2.Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een overeenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). In een geval als het onderhavige, waarin partijen van mening verschillen over de betekenis van een in een schriftelijke overeenkomst opgenomen beding, zal de rechter aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de betekenis van dat beding dienen vast te stellen (Hoge Raad 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9430). 3.5.3.Het hof volgt [appellant] niet in zijn uitleg van artikel 10.2 van de Urkunde. In artikel 1.1 van de Sideletter staat dat als de koop van de Camping definitief tot stand komt, [appellant] in aanvulling op de koopsom van € 1.000.000,-, een aanvullend bedrag van
€ 600.000,- zal betalen en in artikel 3 van de Sideletter hebben partijen zich verplicht om hierover strikte geheimhouding te betrachten. Na het ondertekenen van de Sideletter op 9 februari 2018, is op 9 maart 2018 met de Urkunde de koop van de Camping definitief tot stand gekomen. Vervolgens heeft de echtgenote van [appellant] op 13 maart 2018 de Sideletter voor akkoord ondertekend. [appellant] heeft op 20 en 31 maart 2018 en 31 mei 2018 betalingen verricht ter uitvoering van de verplichting van artikel 1.3 van de Sideletter om ter gelegenheid van de overdracht van de Camping een bedrag van € 50.000,- te betalen.
Dit alles maakt dat uit het enkele feit dat de partijen bij de Urkunde ( [geïntimeerde] en zijn echtgenote als verkopers en [appellant] en zijn echtgenote als kopers) in artikel 10.2 van de Urkunde hebben bevestigd dat de Urkunde juist en volledig is, redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat de Sideletter is vervallen. Hieraan doet gezien de hiervoor genoemde feiten niet af dat dit artikel door partijen ter gelegenheid van de ondertekening van de Urkunde op 9 maart 2018 met de notaris is besproken en dat [geïntimeerde] daarbij niet gewezen heeft op het bestaan van de Sideletter. Partijen hadden immers afgesproken dat de Sideletter geheim zou blijven, en de echtgenote van [appellant] heeft de Sideletter na ondertekening van de Urkunde op 9 maart 2018 nog voor akkoord ondertekend. Het door [appellant] op dit punt gedane bewijsaanbod is derhalve niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.5.4.Het hof volgt [appellant] ook niet in zijn redenering dat [geïntimeerde] nakoming van de Sideletter niet kan afdwingen omdat bij de Sideletter uitsluitend [geïntimeerde] en [appellant] partij zijn en bij de in de Urkunde vastgelegde koopovereenkomst ook de echtgenotes van [geïntimeerde] en [appellant] partij zijn. Het staat [geïntimeerde] en [appellant] immers vrij om naast de koopovereenkomst “in aanvulling op de koopsom” af te spreken dat [appellant] aan [geïntimeerde] een aanvullend bedrag van € 600.000,- zal betalen, ook al zijn hun echtgenotes geen partij bij de Sideletter en wel bij de koopovereenkomst en hebben [geïntimeerde] en [appellant] besloten om vanwege fiscale redenen hun echtgenotes bij de transactie te betrekken. Hierbij komt dat, gezien de tekst van artikel 1.1 van de Sideletter, niet valt in te zien dat hierdoor onduidelijk zou zijn waarop het aanvullende bedrag ziet.
3.5.5.Uit het voorgaande volgt dat de Sideletter niet is vervallen en dat [geïntimeerde] in beginsel recht heeft op nakoming daarvan.
Verplicht de Sideletter tot het betalen van het aanvullende bedrag van € 600.000,-?
3.6.1.[appellant] betwist dat de Sideletter hem verplicht tot het betalen van het aanvullende bedrag van € 600.000,-. Volgens [appellant] is sprake van een earn-outregeling en is hij slechts verplicht tot het betalen van het aanvullende bedrag indien in een bepaalde periode bepaalde resultaten worden behaald. Voor het geval dat van een earn-outregeling geen sprake is, betoogt [appellant] dat het bedrag van € 600.000,- is gekoppeld aan de waarde van de goodwill van de Camping en dat het aanvullende bedrag opnieuw moet worden berekend indien de waarde van de goodwill lager blijkt te zijn. Dit wordt door [geïntimeerde] , onder verwijzing naar de tekst van de Sideletter, betwist.
3.6.2.Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rov. 3.5.2. is overwogen en stelt voorop dat in de artikelen 1.1, 1.2, 1.5 en 1.7 van de Sideletter – kort gezegd - staat dat het aanvullende bedrag is verschuldigd als de koop van de Camping definitief tot stand komt, dat het aanvullende bedrag in bepaalde termijnen moet worden betaald, voor het eerst bij overdracht van de Camping, en dat als [appellant] niet in staat is om aan deze aflossingsverplichting te voldoen in redelijkheid afspraken zullen worden gemaakt over een aangepaste termijnbetaling. In de Sideletter staat niet dat het aanvullende bedrag pas is verschuldigd als bepaalde resultaten worden behaald, en ook niet dat het aanvullende bedrag moet worden aangepast als de waarde van de goodwill na overdracht van de Camping lager blijkt te zijn.
Gezien de taalkundige betekenis van de hiervoor genoemde artikelen van de Sideletter, het feit dat de Sideletter is opgesteld door de toenmalige advocaat van [appellant] en het feit dat dat [appellant] (en [geïntimeerde] ) beiden ervaren campingondernemers zijn, volgt het hof [appellant] niet in zijn uitleg van de Sideletter en ziet het hof geen reden om, zoals [appellant] betoogt, de hoogte van het aanvullend bedrag opnieuw te bepalen. Hierbij is van belang dat [appellant] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat partijen iets anders hebben bedoeld dan wat in Sideletter staat. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om [appellant] toe te laten toe het leveren van (tegen)bewijs.
3.6.3.Uit het voorgaande volgt dat de Sideletter [appellant] in beginsel verplicht tot het betalen van € 600.000,-.
Is de Sideletter nietig vanwege strijd met de goede zeden of de openbare orde?