3.1.Voor zover [appellant] met grief 1 een bezwaar uit tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter, kan dat onbesproken blijven. Het hof onderzoekt de relevante feiten zelf en zal zo nodig - onder de feitenvaststelling of in het kader van de beoordeling - aanvullende feiten vaststellen. Bovendien leidt dat bezwaar zelfs bij juistheid nog niet tot andere (dan de door de kantonrechter gegeven) eindbeslissingen. In dit hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is bij akte van 20 december 1993 opgericht door de vader van [appellant] , [persoon A] (hierna verder te noemen [persoon A] ). [appellant] is op 1 februari 1998 in dienst getreden van [geïntimeerde] met een arbeidsomvang van 40 uren per week. Het laatst genoten salaris bedroeg € 3.600,= bruto per maand exclusief emolumenten.
[appellant] is enig aandeelhouder/bestuurder van ROWA B.V. [persoon B] (hierna verder te noemen: [persoon B]) is enig aandeelhouder/bestuurder van 4tyres B.V. Deze vennootschappen zijn op 9 mei 2006 bestuurder en elk voor 50% aandeelhouder geworden van [geïntimeerde] door overname van de aandelen van [de Holding] B.V. [persoon B] is de zwager van [appellant] .
De verhouding tussen [appellant] en [persoon B] is eind 2020 vanwege een discussie over de arbeidsovereenkomst van [persoon C] , een zus van [appellant] , verslechterd.
[appellant] heeft vanaf juni 2021 geen loon meer betaald gekregen van [geïntimeerde] . [appellant] heeft daarop in oktober 2021 het nettoloon over de maanden juli tot en met oktober 2021 van de bankrekening van [geïntimeerde] naar zijn eigen bankrekening overgemaakt.
Bij beschikking van 12 augustus 2022 heeft de kantonrechter te Middelburg de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2022 ontbonden onder toekenning aan [appellant] van een transitievergoeding.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in conventie – zakelijk weergegeven – de veroordeling van [geïntimeerde] tot (door)betaling van het aan hem toekomende loon vanaf 1 november 2021 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn beëindigd, over de periode van 1 november 2021 tot en met 21 februari 2022 berekend op € 15.552,= bruto, te vermeerderen met reiskosten en de verhoging van artikel 7:625 BW over het niet tijdig betaalde loon (zijnde ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg de maanden november en december 2021, januari 2022 en februari 2022, derhalve een totaalbedrag van € 7.776,= bruto), alles onder afgifte van salarisspecificaties, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in het petitum onder de dagvaarding en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de tussen hem en [geïntimeerde] bestaande arbeidsovereenkomst nimmer is geëindigd. Vanwege de verslechterde verhoudingen en de houding van [persoon B] tegenover de zus van [appellant] heeft hij zich in januari 2021 ziek gemeld. Op grond van het bepaalde in artikel 7:629 BW heeft [appellant] recht op doorbetaling van loon bij ziekte. Van een opzegging of andersoortige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [appellant] is geen sprake geweest.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In reconventie vordert [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 325.126,13, althans een voorschot van € 252.050,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede [appellant] te gebieden:
- alle zaken met betrekking tot de bankrekeningen van [geïntimeerde] die hij nog in bezit heeft, in het bijzonder zijn ING- en Rabobankpassen, binnen twee werkdagen na het wijzen van vonnis bij [geïntimeerde] in te leveren en
- zich te onthouden van alle handelingen, rechtshandelingen daar eveneens onder begrepen, die erop zijn gericht om [geïntimeerde] in een kwaad daglicht te stellen of [geïntimeerde] op andere wijze te benadelen of te hinderen in haar bedrijfsvoering, alsook van handelingen die zulks tot gevolg hebben of kunnen hebben, op straffe van een dwangsom van € 10.000,= per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,= voor iedere dag of dagdeel dat een overtreding voortduurt;
zowel in conventie als in reconventie met veroordeling van [appellant] in de proces-en nakosten. [geïntimeerde] heeft bij brief van 29 maart 2022 haar vordering met € 500,0=vermeerderd.
3.2.4.[geïntimeerde] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] , al dan niet in samenwerking met zijn vader, onrechtmatig gelden aan haar vermogen heeft onttrokken en/of onverschuldigde betalingen heeft verricht, waaronder loonbetalingen aan zichzelf, betalingen aan ROWA B.V. en aan [persoon C] . Bij de beoordeling komt het hof zo nodig terug op de (verdere) onderbouwing van deze vorderingen.
3.2.5.In het bestreden vonnis van 6 mei 2022 heeft de kantonrechter in conventie – zakelijk weergegeven – [geïntimeerde] gelast per direct de loonbetalingen vanaf 1 februari 2022 aan [appellant] te hervatten en deze tijdig te voldoen, tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn beëindigd, en heeft hij [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 12.662,97 wegens bruto loon over november 2021 tot en met januari 2022, met veroordeling van [geïntimeerde] tot afgifte van behoorlijke (salaris)specificaties betreffende de periode juli 2021 tot en met februari 2022 en toekomstige loonperiodes, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke is, totdat een maximum van € 5.000,= aan dwangsommen is bereikt. Voorts is [geïntimeerde] in conventie veroordeeld in de kosten van het geding. De overige vorderingen van [appellant] zijn afgewezen.
In reconventie is [appellant] veroordeeld tot betaling van in totaal € 132.461,77 te vermeerderen met de wettelijke rente als vermeld in het dictum en met compensatie van de proceskosten.