ECLI:NL:GHSHE:2023:2054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
200.327.488_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en sollicitatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten, [appellant 1] en [appellant 2]. De rechtbank Oost-Brabant had op 19 mei 2023 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c van de Faillissementswet (Fw), omdat appellanten tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, met name de sollicitatie- en informatieverplichting. Appellanten hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat zij wel degelijk hebben gesolliciteerd, maar dat dit niet heeft geleid tot passende arbeid. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 is gebleken dat appellanten, ondanks hun inspanningen, niet voldeden aan de eisen die aan hen gesteld werden in het kader van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd van hun sollicitaties en dat zij niet de vereiste inspanningen hebben geleverd om aan hun verplichtingen te voldoen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldeisers en de ernst van de tekortkomingen van appellanten zwaar hebben meegewogen. Het hof heeft ook opgemerkt dat appellanten in de toekomst opnieuw een verzoek om schuldsanering kunnen indienen, gezien de aanstaande wetswijzigingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 22 juni 2023
Zaaknummer : 200.327.488/01
Insolventienummers : [insolventienummers]
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1]

2.
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] en [appellant 2] en gezamenlijk appellanten,
advocaat: mr. M.A.A.M. van Brunschot-van der Sanden te [kantoorhoudende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, toezicht, van 19 mei 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 tot en met 5 waaronder stukken eerste aanleg), ingekomen ter griffie van dit hof op 26 mei 2023, hebben appellanten het hof verzocht primair om het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2023 te vernietigen en subsidiair om voormeld vonnis te vernietigen met dien verstande dat de termijn van de schuldsaneringsregeling zal worden verlengd met een door het hof in goede justitie te bepalen periode.
2.2.
Bij brief van 7 juni 2023 met bijlagen, ingekomen ter griffie van dit hof op 9 juni 2023, heeft de bewindvoerder haar reactie op het beroepschrift gegeven en het hof bericht dat de WSNP haars inziens door de rechtbank op basis van juiste gronden is beëindigd zonder verlening van een schone lei.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellanten, bijgestaan door mr. Van Brunschot-van der Sanden en door een tolk in de Turkse taal, [tolk] (tolknummer: [tolknummer] );
  • mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder en
  • [beschermingsbewindvoerder] van [kantoornaam] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van verhoor van [appellant 1] en [appellant 2] door de rechter-commissaris als gehouden op 16 december 2021;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant op 27 maart 2023 inzake het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
  • de bij brief van 6 juni 2023 met V-formulier ingediende aanvullende producties (nr. 6 tot en met 8) namens appellanten, ingekomen ter griffie van dit hof op 7 juni 2023;
  • de brief van 9 juni 2023 van de bewindvoerder inzake ‘ [uitzendbureau] ’, ingekomen ter griffie van dit hof op 12 juni 2023 en
  • de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Van Brunschot-van der Sanden overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan appellanten als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het feit dat de beschermingsbewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig was, blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat appellanten hebben ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnissen van 29 juli 2020 is ten aanzien van appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij brief van 4 maart 2020 [het hof begrijpt 2021] heeft de rechtbank een brief naar appellanten gestuurd met daarin de volgende inhoud:
“Per bericht van 22 februari 2021 heeft de bewindvoerder, mevr. [de bewindvoerder] , mij laten weten dat uw schuldsaneringsregeling niet (helemaal) naar behoren verloopt. Zij heeft in het tweede verslag aangegeven dat u beiden niet voldoet aan de sollicitatieplicht. Zolang u niet 36 uur per week betaalde arbeid verricht, dient u te solliciteren naar een betaalde baan voor minimaal 36 uur per week. Namens de rechter-commissaris wijs ik u beiden hierbij nogmaals op de sollicitatieverplichting zoals voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling.
Inspanningsverplichting:
In het kader van de schuldsaneringsregeling dient u zich in te spannen zo veel mogelijk te sparen voor uw schuldeisers. Daarom wordt er van u verwacht dat u betaalde arbeid in een fulltime dienstverband verricht. Indien u géén betaalde arbeid (in fulltime dienstverband) verricht, dan is de sollicitatieverplichting op u van toepassing. Dit houdt in dat u controleerbaar - dat wil zeggen schriftelijk - minimaal 4 keer per maand dient te solliciteren op bestaande vacatures. Vervolgens dient u de bewindvoerder één keer per maand een
overzicht te overleggen waaruit blijkt welke pogingen u heeft ondernomen om betaald werk te vinden. Daarnaast dient u de reacties van potentiële werkgevers aan de bewindvoerder te doen toekomen.
Indien u mondeling (bijvoorbeeld telefonisch) solliciteert dan dient u hiervan een notitie te maken waaruit blijkt bij welk bedrijf u heeft gesolliciteerd, wat de functie was waarop u heeft gesolliciteerd, op welke datum het gesprek plaatsvond alsmede de contactpersoon met wie u gesproken heeft. Deze notities dient u bij het maandelijks overzicht voor de bewindvoerder te voegen. Uw bewindvoerder zal steekproefsgewijs uw sollicitaties controleren op basis van de door u overgelegde gegevens en hiervan verslag uitbrengen aan de rechter-commissaris.
Wellicht ten overvloede wijs ik u er op dat het niet nakomen van voornoemde verplichting er toe kan leiden dat uw schuldsaneringsregeling voortijdig en zonder schone lei wordt beëindigd. (…)”.
Vervolgens zijn [appellant 1] en [appellant 2] door de rechter-commissaris gehoord op 16 december 2021 en is uitdrukkelijk gesproken over de sollicitatieplicht en de wijze van verslaglegging daarvan en het zoeken van hulp ter zake door [appellant 1] en [appellant 2] .
3.4.
Op 31 oktober 2022 heeft de bewindvoerder de rechtbank verzocht de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 Fw tussentijds te beëindigen. De rechter-commissaris heeft zich met het verzoek van de bewindvoerder verenigd door ondertekening van het verzoek op 28 november 2022.
3.5.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en van [appellant 2] beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c Fw, zonder toekenning van de schone lei, omdat zij toerekenbaar in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn tekortgeschoten, te weten de inspannings- en informatieverplichting. Er zijn volgens de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan het tekortschieten in deze verplichtingen niet aan schuldenaren kan worden verweten. Vanwege de aanwezigheid van baten, heeft de rechtbank met ingang van de dag waarop de uitspraak tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde zal zijn gegaan in het faillissement van [appellant 1] en van [appellant 2] tot rechter-commissaris [rechter-commissaris] en tot curator [de bewindvoerder] benoemd en heeft het salaris voor de bewindvoerder vastgesteld op € 3.934,24.
3.6.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat appellanten, zelfs in de coronaperiode, hebben gesolliciteerd maar dat dit helaas niet tot passende arbeid heeft geleid. Appellanten staan ingeschreven bij verschillende uitzendbureaus, en hulp van “ [hulpverlening 1] ” en “ [uitzendbureau] ” heeft ook niet tot meer uren geleid. [appellant 1] en [appellant 2] hebben opgemerkt dat zij beiden gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling respectievelijk 16 en 21 uur hebben gewerkt. Inmiddels heeft [appellant 1] een baan gevonden voor 36 uur (ondanks de taalbarrière) en is [appellant 2] meer uren kunnen gaan werken (30 uur per week) bij haar huidige werkgever.
Volgens appellanten blijkt uit vaste rechtspraak dat alle omstandigheden van het geval in ogenschouw moeten worden genomen bij de beoordeling of een tussentijdse beëindiging van de WSNP gerechtvaardigd is en dat er een belangenafweging dient plaats te vinden. Er moet daarnaast nadrukkelijk sprake zijn van verwijtbaar gedrag aan de zijde van [appellant 1] en [appellant 2] . Dat appellanten hebben gesolliciteerd blijkt uit de reeds overgelegde stukken. Het is volgens appellanten dan ook de vraag in hoeverre de sollicitatieplicht is geschonden. Dat deze stukken eerder niet zijn overgelegd, doet volgens appellanten daar niet aan af. Appellanten zijn ook van mening dat zij in dezen voldoende inspanningen hebben geleverd. Zij waren hierbij in de veronderstelling dat het enkel mogelijk was te solliciteren naar een volledig nieuwe baan voor 36 uur. Dit zou nadrukkelijk zijn aangegeven door de bewindvoerder. Ook het werken in twee afzonderlijke banen is echter mogelijk. Sinds [appellant 1] en [appellant 2] extra zijn gaan solliciteren (naast de bestaande dienstverbanden), heeft dit direct tot extra werk geleid. Als appellanten dit eerder hadden geweten, hadden zij dit eerder gedaan, aldus appellanten.
Kijkend naar de belangenafweging van de situatie, zou volgens appellanten een verlenging van de looptijd van de WSNP ingevolge artikel 349a Fw eerder aan de orde zijn dan een beëindiging gezien de consequenties voor [appellant 1] en [appellant 2] en hun vier kinderen. De schuld van € 180.000,- zou herleven en [appellant 1] en [appellant 2] zouden voorlopig nimmer van deze schuld af kunnen komen. Appellanten waren bovendien in de veronderstelling dat het zoeken naar een aanvullende parttimebaan niet mogelijk was. Dat appellanten dit niet correct hebben begrepen, is door de betrokken hulpverleners ook nooit gecorrigeerd of opgevallen. Het feit dat een mogelijkheid bestaat dat de verplichtingen door appellanten alsnog kunnen worden nagekomen, rechtvaardigt een verlenging (ten opzichte van beëindiging). Zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1225.
Appellanten zijn sterk gemotiveerd te voldoen aan de verplichtingen die op hen rusten. Dat blijkt volgens appellanten uit het feit dat wel degelijk sollicitaties hebben plaatsgevonden. Appellanten hebben de nodige hulp gezocht (bij de zoon van appellanten, twee sociaal werkers bij [hulpverlening 3] , een administratief ondersteuner preventieve schuldhulpverlening bij [hulpverlening 2] en bij een beleidsadviseur [beleidsadviseur] uit [plaats] ), hetgeen helaas niet eerder heeft geresulteerd in een fulltimebaan. Bovendien hebben appellanten alsnog direct een baan met meer uren gevonden. De rechtbank heeft volgens appellanten dan ook ten onrechte aangenomen dat appellanten zich ook in de toekomst niet zullen houden aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3.6.1.
Hieraan is door en namens appellanten ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat uit de overgelegde documentatie kan worden opgemaakt dat wel degelijk sollicitaties hebben plaatsgevonden. Dat het niet voldoende gedocumenteerd is, staat volgens appellanten los van de verplichtingen die op hen rusten. Appellanten hebben beschermingsbewind, omdat zij moeite hebben met de administratieve afwikkeling van zaken. Volgens appellanten heeft de hulpverlening hen niet voldoende adequaat bij de hand genomen en krijgen / kregen zij ook vanuit de beschermingsbewindvoerder onvoldoende ondersteuning bij het overleggen van voldoende bewijs.
Inmiddels zijn appellanten geschrokken van de gehele situatie en hebben zij de situatie anders aangepakt. De wetenschap dat een aanvullende tweede baan tot de mogelijkheden behoort, heeft nu bijna direct tot een aanvullend inkomen geleid, aldus appellanten. Namens appellanten is verder opgemerkt dat inmiddels alle loonstroken aan de bewindvoerder zijn overgelegd.
3.7.
De bewindvoerder heeft in de brief van 7 juni 2023 als reactie op het beroepschrift – kort weergegeven – het hof bericht dat de invulling van de sollicitatie- en informatieverplichting inderdaad moeizaam is gebleken. Daarom zijn appellanten doorverwezen voor hulp hierbij naar de [hulpverlening 1] en ‘ [uitzendbureau] ’. Enerzijds ontbrak volgens de bewindvoerder de volledigheid van alle noodzakelijke relevante sollicitatiegegevens en anderzijds het op serieuze wijze solliciteren op passende vacatures. Dat terwijl volgens de bewindvoerder binnen de WSNP van schuldenaren een uiterste inspanning wordt verwacht om tot fulltime werkuren te komen. Volgens de bewindvoerder is nimmer gesuggereerd dat er geen sprake kon zijn van twee dienstverbanden. Bovendien zitten bij de wel ontvangen vacatures van appellanten ook parttimebanen, naast fulltimebanen, aldus de bewindvoerder.
Voor wat betreft de sollicitaties tot aan 2023 heeft de bewindvoerder verwezen naar het schrijven van 8 mei 2023 in eerste aanleg. De bewindvoerder geeft aan dat ook de thans aangeleverde informatie geen afdoende bewijs toont dat op serieuze wijze een uiterste inspanning is verricht om tot fulltime werk te komen gedurende de periode vanaf 29 juli 2020 en verder zoals in het kader van de WSNP wordt verwacht.
Volgens de bewindvoerder heeft de beschermingsbewindvoerder tijdens de sanering herhaaldelijk aangegeven dat ook zij niet de (bewijs)stukken kan aanleveren die zij zelf ook niet via appellanten heeft ontvangen.
Het dienstverband van [appellant 2] is uitgebreid is naar 30 uur per week. De bewindvoerder ziet graag nog een bevestiging van de werkgever tegemoet.
Volgens de bewindvoerder zijn de financiële gegevens vanaf 1 februari 2023 tot heden (nog) niet ontvangen, zodat er geen update kan worden gegeven ten aanzien van de stand van de boedel. Ook zijn er volgens de bewindvoerder geen boedelafdrachten meer ontvangen.
De bewindvoerder onderschrijft nogmaals dat de verplichtingen in het kader van de
WSNP niet correct zijn nagekomen, de familie herhaalde malen in de gelegenheid is gesteld om, al dan niet met extra hulp, hieraan alsnog correct te voldoen en dat deze tekortkomingen aan hen kunnen worden toegerekend. De WSNP is haars inziens door de rechtbank Oost-Brabant dan ook op basis van juiste gronden beëindigd zonder verlening van een schone lei. Het advies van de bewindvoerder ten aanzien van de verzochte verlenging van de WSNP is negatief, nu nog steeds in 2023 (bewijs-)stukken ter zake sollicitaties en financiële stukken ontbreken en er bovendien ook geen boedelafdrachten meer zijn verricht. De bewindvoerder heeft het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.7.1.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd.
3.7.2.
De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat de sollicitaties van [appellant 1] en [appellant 2] niet via haar kantoor liepen. Voor zover de beschermingsbewindvoerder bekend, is er wel voldoende gesolliciteerd door [appellant 1] en [appellant 2] .
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij appellanten, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Een van de verplichtingen is de sollicitatieverplichting. Deze verplichting houdt, mede getuige het bepaalde in 3.5. van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen (versie 22 december 2021) – kort weergegeven – het volgende in:
  • minstens viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties);
  • inschrijving bij het UWV Werkbedrijf en bij drie à vier uitzendbureaus en
  • de schuldenaar stuurt kopieën van de sollicitatiebrieven en de vacatures alsmede de reactie van de werkgever daarop en van de inschrijving bij het UWV Werkbedrijf en de uitzendbureaus naar de bewindvoerder;
3.8.3.
Appellanten hebben sinds de aanvang van de schuldsanering parttime gewerkt, en zij zijn door de rechter-commissaris niet ontheven van de inspanningsverplichting. Bij aanvang van de regeling zijn appellanten over de schuldsaneringsverplichtingen geïnformeerd.
Bij brief van 4 maart 2020 [het hof begrijpt 2021] – zie hiervoor onder 3.3. – is appellanten namens de rechter-commissaris nogmaals de inspanningsverplichting uitgelegd en zijn de consequenties van het niet nakomen voorgehouden.
Op 13 juli 2021 heeft de bewindvoerder een extra huisbezoek afgelegd om de wijze van verslaglegging van de sollicitaties wederom uit te leggen.
Op 16 december 2021 heeft een verhoor plaatsgevonden. De rechter-commissaris heeft appellanten uitleg gegeven over de inspanningsverplichting en over de wijze van verslaglegging van hun sollicitaties aan de bewindvoerder. Appellanten zijn namelijk erop gewezen dat zij een kopie van de sollicitatiebrief voorzien van de datum naar de bewindvoerder moeten sturen en ook de reactie van de werkgever op de sollicitatie als die ontvangen wordt, en dat de bewindvoerder informatie wil als de werkgever meer informatie vraagt of als appellanten op gesprek gaan. Ook zijn appellanten door de rechter-commissaris erop gewezen dat zij een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het informeren van de bewindvoerder, ondanks de hulp van de beschermingsbewindvoerder. Uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt dat appellanten hebben bevestigd dat de sollicitatieverplichting nu wel duidelijk is.
In januari 2022 zijn schuldenaren via de gemeente verwezen naar hulp van ‘De [hulpverlening 1] ’ en ‘ [uitzendbureau] ’.
De bewindvoerder heeft blijkens de verslagen appellanten bij herhaling geïnstrueerd hoe zij van hun inspanningen moeten doen blijken. Uit het 5de verslag van 6 september 2022 blijkt echter dat appellanten (ongedateerde) vacatures hebben doorgezonden en dat zij wederom onvoldoende hebben aangetoond dat een correcte invulling van de inspannings- en sollicitatieplicht heeft plaatsgevonden. Ook heeft de bewindvoerder niets vernomen van de begeleiding na doorverwijzing door de gemeente. De bewindvoerder heeft appellanten een laatste termijn tot 1 oktober 2022 geboden om alsnog aan te tonen dat zij zich wel tot het uiterste hebben ingespannen. Nadat appellanten op 3 oktober 2022 164 e-mails hebben overgelegd ten aanzien van sollicitaties (en waarvan de bewindvoerder een deel al had blijkens het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2023), heeft de bewindvoerder hun een extra termijn tot 7 oktober 2022 geboden de aanvullende en ontbrekende bewijzen van sollicitaties aan te leveren. De bewindvoerder heeft deze niet ontvangen. Voor augustus tot en met oktober 2022 zijn voorts enkel vacatureteksten ontvangen. Op 31 oktober 2022 heeft de bewindvoerder de rechtbank aldus verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 27 maart 2023 blijkt dat de rechter appellanten heeft gevraagd om de vacaturetekst, de sollicitatiebrief en een reactie van de werkgever en dat bij ‘geen reactie’ dat vervolgens moet worden aangegeven. Uit het vonnis waarvan beroep blijkt dat appellanten enkel door henzelf ingevulde sollicitatieformulieren hebben ingediend, maar dat er geen enkele sollicitatiebrief, vacaturetekst of reactie van de werkgever is overgelegd en ook niet een stuk met betrekking tot de personen of instanties waaraan schuldenaren hulp hebben gevraagd.
3.8.4.
Naar het oordeel van het hof is het appellanten bij herhaling duidelijk gemaakt dat zij, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks ten minste vier sollicitaties moesten verrichten naar een betaalde baan en kopieën daarvan – zoals sollicitatiebrieven – (tijdig) aan de bewindvoerder moesten versturen, evenals de reacties van werkgevers. Dit laatste is amper gebeurd, een paar incidentele berichten daargelaten. Appellanten wisten dat zolang zij niet 36 uur per week betaalde arbeid verrichten, zij dienen te solliciteren naar een betaalde baan voor minimaal 36 uur per week. Appellanten hadden moeten begrijpen dat een aanvullende parttimebaan tot de mogelijkheden behoorde. Het gaat er namelijk om dat er zo veel mogelijk wordt gespaard voor de schuldeisers. Daarbij opgemerkt dat appellanten ook naar parttimebanen hebben gesolliciteerd. De stelling van appellanten dat zij in de veronderstelling waren dat het enkel mogelijk was te solliciteren naar een volledig nieuwe baan voor 36 uur ligt daarmee niet in lijn. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten dan ook terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd.
3.8.5.
Appellanten hebben in hun beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Zo ontbreken bijvoorbeeld de sollicitatiebrieven zelf en het curriculum vitae (die blijkens e-mails van potentiële werkgevers wel zou zijn meegezonden) bij de producties 4 en 5 bij het beroepschrift. Volgens appellanten krijgen zij vanuit de beschermingsbewindvoerder onvoldoende ondersteuning. Ter zitting van het hof heeft de beschermingsbewindvoerder echter verklaard dat zij niet over meer gegevens beschikt dan wat door appellanten is aangeleverd. Bovendien zijn er ook geen boedelafdrachten meer gedaan, terwijl [appellant 1] en [appellant 2] wel (subsidiair) verlenging wensen en strikt genomen de schuldsanering gedurende het hoger beroep nog niet was geëindigd.
3.8.6.
Gelet op de wijze waarop appellanten tijdens de schuldsaneringsregeling met hun inspannings- en informatieverplichting zijn omgegaan, ziet het hof geen aanleiding die regeling voort te zetten of te verlengen tot de maximale duur van vijf jaar, zoals door appellanten subsidiair is verzocht. Dat bij [appellant 1] en [appellant 2] sprake is / zou zijn – een arbeidsovereenkomst of een schriftelijke bevestiging van de werkgever van [appellant 2] ontbreekt namelijk – van respectievelijk een fulltime dienstverband en een uitbreiding van uren per 1 juni 2023, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij weegt het hof mee dat appellanten desgevraagd niet goed hebben kunnen uitleggen waarom zij nu opeens wel – nu een tussentijdse beëindiging daadwerkelijk dreigt – een fulltimebaan dan wel een urenuitbreiding hebben gevonden bij de werkgever waar zij al geruime tijd in dienst waren. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd.
Hoewel het hof inziet dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor appellanten en hun gezin nadelige gevolgen zal hebben, is gezien de ernst en omvang van de gebleken tekortkomingen in de inspannings- en informatieverplichting van een disproportionele maatregel geen sprake.
Bovendien zal door de aanstaande wetswijziging (Staatsblad 2023, 87), als per 1 juli 2023 in werking tredend (Staatsblad 2023, 175), de zogenaamde 10 jaarstermijn van artikel 288 lid 2 onder d Fw komen te vervallen en kunnen [appellant 1] en [appellant 2] derhalve op veel kortere termijn, op een daartoe geëigend moment, een nieuw verzoek indienen om wederom te worden toegelaten tot de schuldsanering.
3.8.7.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 19 mei 2023 zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en T. van Malssen, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.