ECLI:NL:GHSHE:2023:1890

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.324.778_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 26 juni 2023. De kinderen staan sinds 26 juli 2019 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die ook de uithuisplaatsing heeft geïnitieerd. De moeder heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt in haar leven, waaronder een nieuwe relatie en een stabiele thuissituatie, en verzoekt om de kinderen onmiddellijk bij haar terug te plaatsen of in ieder geval om een kortdurende uithuisplaatsing. De GI verzet zich tegen de terugplaatsing en stelt dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen goed gedijen. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de kinderen, gezien de lange periode dat zij al uit huis zijn geplaatst en de noodzaak voor een gedegen perspectiefonderzoek. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juni 2023
Zaaknummer : 200.324.778/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/403115 / JE RK 22-1944
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.O. Zengin,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
[pleegouders 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1],
[pleegouders 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 26 juni 2023.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 23 maart 2023, heeft de moeder verzocht haar hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen, het verzoek van de GI af te wijzen en:
  • Primair: de kinderen onmiddellijk bij haar terug te plaatsen;
  • Subsidiair: de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor een korte duur van drie maanden toe te wijzen, een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten en de kinderen gefaseerd bij haar terug te plaatsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 20 april 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder niet ontvankelijk te verklaren, dan wel
af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Zengin;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
  • de pleegouders van [minderjarige 2];
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling. De pleegouders van [minderjarige 1] zijn met voorafgaand bericht van verhindering eveneens niet verschenen.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van 28 april 2023 van de advocaat van de moeder, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 december 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 26 juli 2019 onder toezicht van de GI. Bij diezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Op grond van voornoemde machtiging verblijven zij in de hiervoor genoemde afzonderlijke pleeggezinnen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 26 december 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing heeft de rechtbank verlengd tot 26 juni 2023.
Het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft de rechtbank aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling. De rechtbank heeft overwogen dat van de GI wordt verwacht dat zij in de komende periode alsnog een uitgebreid onderzoek zal doen zoals de rechtbank in de beschikking van 23 september 2022 heeft opgedragen en waarin opnieuw de vraag met betrekking tot het toekomstperspectief van de minderjarigen aan de orde moet komen. In het verslag van dit onderzoek dient de GI in ieder geval te beschrijven of een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is en dit dient te worden onderbouwd met actuele informatie. De GI dient een concreet plan voor te leggen en het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient zorgvuldig te worden afgewogen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voldoet niet aan de juridische voorwaarden en had door de rechtbank moeten worden afgewezen. Omdat er sprake is van positieve ontwikkelingen bij de moeder, heeft de rechtbank destijds aan de GI de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de moeder en het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De GI heeft met die opdracht echter niets gedaan, met gevolg dat er geen perspectiefonderzoek heeft plaatsgevonden en de kinderen en de moeder al geruime tijd in onduidelijkheid verkeren. De moeder wijst op de positieve verplichting om gezinshereniging mogelijk te maken zoals die volgt uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Europese rechtspraak. Het gezin heeft lange tijd geen jeugdzorgwerker gehad of de jeugdzorgwerker was na een korte tijd weer weg. Dit is niet in het belang van de kinderen. Er wordt op dit moment weer uitvoering gegeven aan de ondertoezichtstelling en er is een nieuwe jeugdzorgwerker aan het gezin toegewezen. De GI wil alsnog een perspectiefonderzoek laten uitvoeren. De moeder heeft moeite met de aanmelding daarvoor bij William Schrikker Gezinsvormen en zij twijfelt aan de onafhankelijkheid van deze instantie, omdat destijds de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de uithuisplaatsing van de kinderen heeft geïnitieerd. Zij heeft steeds vertrouwen gehad in de GI en in de raad, maar deze situatie duurt te lang en er moet iets gebeuren. Als de uithuisplaatsing niet wordt opgeheven, verzoekt de moeder daarom een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv, welk onderzoek wellicht gelijktijdig met het perspectiefonderzoek kan plaatsvinden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar huidige situatie nader toegelicht. Na het verbreken van de relatie met de vader, met wie zij nu een prima verstandhouding heeft, heeft zij een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij is gehuwd en heeft veel steun aan haar echtgenoot. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kennen hem inmiddels ook. De moeder en haar echtgenoot hebben samen dochter [minderjarige 3] gekregen. Haar dochter heeft een moeilijke start gehad, maar het gaat nu goed met haar. In de weekenden woont ook het jongste kind van haar echtgenoot bij hen. De moeder accepteert hulp in een vrijwillig kader. Haar zoon uit een eerdere relatie, [minderjarige 4], is lange tijd uit huis geplaatst maar komt vanaf juli weer thuis wonen. Er is begeleiding vanuit [instantie 1]. De moeder werkt daarnaast 30 uur per week (onregelmatige diensten). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien elkaar maar af en toe. Met [minderjarige 4] hebben zij slechts sporadisch contact.
3.6.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De jeugdzorgwerker heeft begrip voor het gebrek aan vertrouwen in de GI bij de moeder. Er hebben erg veel wisselingen bij de GI plaatsgevonden, waardoor dingen zijn blijven liggen. De huidige jeugdzorgwerker is sinds maart betrokken en heeft direct de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgebreid. [minderjarige 2] heeft nu wekelijks begeleid contact met de moeder, [minderjarige 1] heeft om de drie weken onbegeleid contact met de moeder. De jeugdzorgwerker heeft ook ingezet op het laten uitvoeren van een perspectiefonderzoek en heeft de moeder hierbij betrokken. De moeder zou graag zien dat [instantie 1] het perspectiefonderzoek uitvoert; dit is uitgezet bij [instantie 1] maar dit bleek bij [instantie 1] niet mogelijk. Ook bleek via [instantie 2] dat [instantie 3], anders dan moeder wenste, geen perspectiefonderzoek uitvoert. Om verdere vertraging te voorkomen zijn de kinderen op 17 april 2023 aangemeld voor een perspectiefonderzoek bij de William Schrikker Gezinsvormen. Er is daar geen wachtlijst en zodra de moeder en de vader een handtekening hebben gezet, kan het onderzoek naar verwachting binnen drie tot vier maanden worden afgerond. De zorg van de moeder dat William Schrikker Gezinsvormen niet onafhankelijk is, begrijpt de GI, maar is ten onrechte. Het is een zelfstandige organisatie die los staat van de GI. De GI stelt zich op het standpunt dat dit perspectiefonderzoek moet worden afgewacht en de uithuisplaatsing nu nog steeds noodzakelijk is. De zorgen op dit moment zijn dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2], mochten ze terug thuis bij de moeder gaan wonen, onvoldoende de rust, structuur, aandacht en stimulans krijgen die zij hard nodig hebben om zich gezond te ontwikkelen. Zonder gedegen onderzoek is niet duidelijk wat er nodig is aan inzet of ondersteuning in de thuissituatie van de moeder bij een mogelijke terugplaatsing. De vraag is of de moeder naast de zorg voor [minderjarige 3], [minderjarige 4] en het kind van haar echtgenoot (in het weekend), ook voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan zorgen. De kinderen hebben allen hun eigen problematiek en de opvoeding van deze kinderen vraagt behoorlijk wat opvoedvaardigheden en draagkracht van de moeder. Het onafhankelijk onderzoek waar de moeder om verzoekt vertraagt het proces en is daarom volgens de GI niet in het belang van de kinderen. De kinderen zullen hierdoor nog langer in onzekerheid verkeren over waar zij mogen opgroeien.
De GI heeft de huidige situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toegelicht. Anders dan de moeder aangeeft, verblijft [minderjarige 1] in een perspectief biedend pleeggezin. Het gaat goed met hem. Hij heeft een intake voor Psychomotorische therapie (PMT) gehad en zal hiermee op korte termijn starten. Er wordt gekeken naar een andere school voor hem. Hij voelt zich veilig bij het pleeggezin en vindt de bezoekmomenten met zijn vader en moeder leuk. Ook [minderjarige 2] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin. Het gaat goed met hem. Er wordt onderzocht of PMT ook voor [minderjarige 2] kan worden ingezet.
3.7.
De pleegouders van [minderjarige 2] bevestigen dat het goed met hem gaat. Hij leert lezen en schrijven en kan zich steeds beter verwoorden. Ook heeft hij zwemles op school. [minderjarige 2] heeft nog steeds een kort lontje, maar zoekt dan wel de verbinding met de pleegouders zodat zij hem kunnen helpen. [minderjarige 2] heeft behoefte aan duidelijkheid en structuur. Hij heeft veel aandacht en zorg nodig en is gebaat bij routine. De pleegouders van [minderjarige 2] hebben contact met de pleegouders van [minderjarige 1] en zij bezoeken elkaar met de jongens. Deze bezoeken zijn niet op vaste momenten, het is afhankelijk van wat de kinderen aan kunnen.
3.8.
De raad onderschrijft het standpunt van de GI en acht de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk in het belang van de kinderen. De raad benadrukt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al lange tijd niet meer samenwonen en elkaar opnieuw zullen moeten leren kennen bij een thuisplaatsing. Dat geldt ook hun (half)broer [minderjarige 4] en de rest van het (samengestelde) gezin. Dat vraagt veel van de kinderen. De tijd die het perspectiefonderzoek in beslag zal nemen, adviseert de raad te gebruiken om te onderzoeken of de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder kan worden uitgebreid.
Overwegingen hof
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 26 december 2023 ingetrokken. Dit betekent dat in hoger beroep niet meer wordt bestreden dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
3.9.2.
Het hoger beroep ziet derhalve alleen op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 26 juni 2023. De rechtbank heeft het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof was er nog geen zittingsdatum bij de rechtbank bekend bij partijen.
Wettelijk kader uithuisplaatsing
3.9.3.
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Oordeel hof uithuisplaatsing
3.9.5.
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 26 juni 2023 noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.9.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in 2019 uit huis geplaatst vanwege langdurige en heftige problematiek in de gezinssituatie van de moeder en de vader. De situatie van de moeder is daarna aanzienlijk veranderd. De relatie tussen de moeder en de vader is verbroken en de moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij heeft een stabiele relatie en is gehuwd. Het jongste kind van haar partner verblijft in de weekenden bij hen. De moeder en haar echtgenoot hebben samen een kind gekregen, [minderjarige 3]. De moeder heeft enige tijd veel zorgen gehad over [minderjarige 3], maar het gaat nu goed met haar. [minderjarige 3] staat niet onder toezicht en de moeder accepteert vrijwillige hulpverlening in het gezin. Haar oudste zoon [minderjarige 4] is lange tijd uit huis geplaatst, maar komt binnenkort weer thuis wonen. Ook heeft de moeder een baan.
3.9.7.
De GI heeft ten onrechte aanvankelijk geen acht geslagen op de gewijzigde gezinssituatie en de doorgemaakte positieve veranderingen aan de zijde van de moeder. Zelfs na de uitdrukkelijke opdracht van de rechtbank in de beschikking van 23 september 2022 heeft de GI nagelaten hier aandacht aan te besteden. Dit heeft de GI ook erkend tijdens de mondelinge behandeling. Dat neemt evenwel niet weg dat het hof, ondanks de positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder, nog steeds zorgen heeft over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen al vier jaar niet meer bij de moeder. De kinderen zijn gehecht in de huidige pleeggezinnen, waarbij ten aanzien van [minderjarige 1] onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij in een perspectief biedend pleeggezin verblijft. De kinderen zijn kwetsbaar en er is sprake van kind eigen problematiek. De verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vraagt het nodige en zonder gedegen onderzoek is voor het hof op dit moment niet duidelijk of de moeder, ondanks alle positieve ontwikkelingen die het hof ziet en waarvoor veel waardering bestaat, deze zorg kan dragen, naast haar zorg voor de andere kinderen in het gezin. Evenmin is duidelijk wat nodig is aan inzet of ondersteuning in de thuissituatie bij een mogelijke terugplaatsing. Daarbij komt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder in een eigen pleeggezin opgroeien, zij met [minderjarige 4] slechts sporadisch contact hebben, terwijl zij de huidige partner van de moeder en diens zoon evenmin goed kennen. Ook die omstandigheden zullen het nodige van iedereen vergen. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de (on)mogelijkheden voor een terugplaatsing bij de moeder zorgvuldig in beeld worden gebracht middels een perspectiefonderzoek.
3.9.8.
De jeugdzorgwerker die sinds maart bij het gezin is betrokken, is meteen voortvarend te werk gegaan en heeft in samenspraak met de moeder actief gezocht naar mogelijkheden voor het te verrichten perspectiefonderzoek. Inmiddels heeft de jeugdzorgwerker de kinderen daadwerkelijk aangemeld voor een perspectiefonderzoek bij de William Schrikker Gezinsvormen en kan er, zodra de ouders toestemming hebben verleend, met dat perspectiefonderzoek worden gestart. Dat onderzoek kan naar verwachting binnen drie of vier maanden zijn afgerond.
3.9.9.
De moeder heeft, niet onbegrijpelijk, gevoelsmatig wel moeite met de William Schrikker Gezinsvormen, maar het is een juridisch zelfstandige entiteit en zij verricht onafhankelijk onderzoek. De William Schrikker Gezinsvormen heeft geen wachtlijst en de GI verwacht dat het onderzoek op korte termijn kan plaatsvinden en binnen drie tot vier maanden kan worden afgerond. Het hof acht het in ieders belang, in het bijzonder in het belang van de kinderen, dat dit onderzoek door William Schrikker Gezinsvormen met de hoogste spoed zal plaatsvinden, zodat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de toekomst van de kinderen. In afwachting hiervan is de grond en noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing voor zover in dit hoger beroep aan de orde, nog steeds aanwezig.
3.9.10.
De moeder heeft subsidiair verzocht een onderzoek te gelasten als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv, zo nodig gelijktijdig met het door de GI te verrichten perspectiefonderzoek.
Wettelijk kader deskundigenonderzoek
3.9.11.
In zaken over de ondertoezichtstelling van minderjarigen benoemt de rechter op grond van artikel 810a lid 2 Rv op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Onder de reikwijdte van artikel 810a lid 2 Rv vallen ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige. Dit volgt uit de uitspraken van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:575) en 25 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:961).
Oordeel hof deskundigenonderzoek
3.9.12.
Niet in geschil is dat het eerdere perspectiefbesluit van de GI niet meer kan worden gedragen door de gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de moeder, reden waarom een nieuw onderzoek noodzakelijk is. Hoewel de GI kan worden verweten veel te lang te hebben stilgezeten, met alle gevolgen van dien, is inmiddels gebleken dat het noodzakelijke perspectiefonderzoek door de William Schrikker Gezinsvormen kan aanvangen zodra de ouders daarvoor toestemming hebben verleend en naar verwachting binnen drie tot vier maanden kan zijn afgerond. Gelet hierop en in aanmerking genomen al hetgeen hiervoor is overwogen, is thans (nog) geen ruimte voor een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv. Een parallel lopend tegenonderzoek zal de bevindingen van het perspectiefonderzoek door de William Schrikker Gezinsvormen immers niet kunnen bevestigen of betwisten, als dat onderzoek nog niet is afgerond. Daarbij zal het gevraagde tegenonderzoek naar verwachting langer duren dan het nu geplande perspectiefonderzoek en dat acht het hof niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
3.9.13.
Het (subsidiaire) verzoek van de moeder om een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten, zal daarom door het hof worden afgewezen.
Afsluitende conclusie
3.9.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbende op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 december 2022, voor zover betrekking hebbende op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en J.W.P.N. Hermans en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.