3.9.Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 26 december 2023 ingetrokken. Dit betekent dat in hoger beroep niet meer wordt bestreden dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
3.9.2.Het hoger beroep ziet derhalve alleen op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 26 juni 2023. De rechtbank heeft het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof was er nog geen zittingsdatum bij de rechtbank bekend bij partijen.
Wettelijk kader uithuisplaatsing
3.9.3.In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.4.Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Oordeel hof uithuisplaatsing
3.9.5.Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 26 juni 2023 noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.9.6.[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in 2019 uit huis geplaatst vanwege langdurige en heftige problematiek in de gezinssituatie van de moeder en de vader. De situatie van de moeder is daarna aanzienlijk veranderd. De relatie tussen de moeder en de vader is verbroken en de moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij heeft een stabiele relatie en is gehuwd. Het jongste kind van haar partner verblijft in de weekenden bij hen. De moeder en haar echtgenoot hebben samen een kind gekregen, [minderjarige 3]. De moeder heeft enige tijd veel zorgen gehad over [minderjarige 3], maar het gaat nu goed met haar. [minderjarige 3] staat niet onder toezicht en de moeder accepteert vrijwillige hulpverlening in het gezin. Haar oudste zoon [minderjarige 4] is lange tijd uit huis geplaatst, maar komt binnenkort weer thuis wonen. Ook heeft de moeder een baan.
3.9.7.De GI heeft ten onrechte aanvankelijk geen acht geslagen op de gewijzigde gezinssituatie en de doorgemaakte positieve veranderingen aan de zijde van de moeder. Zelfs na de uitdrukkelijke opdracht van de rechtbank in de beschikking van 23 september 2022 heeft de GI nagelaten hier aandacht aan te besteden. Dit heeft de GI ook erkend tijdens de mondelinge behandeling. Dat neemt evenwel niet weg dat het hof, ondanks de positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder, nog steeds zorgen heeft over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen al vier jaar niet meer bij de moeder. De kinderen zijn gehecht in de huidige pleeggezinnen, waarbij ten aanzien van [minderjarige 1] onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij in een perspectief biedend pleeggezin verblijft. De kinderen zijn kwetsbaar en er is sprake van kind eigen problematiek. De verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vraagt het nodige en zonder gedegen onderzoek is voor het hof op dit moment niet duidelijk of de moeder, ondanks alle positieve ontwikkelingen die het hof ziet en waarvoor veel waardering bestaat, deze zorg kan dragen, naast haar zorg voor de andere kinderen in het gezin. Evenmin is duidelijk wat nodig is aan inzet of ondersteuning in de thuissituatie bij een mogelijke terugplaatsing. Daarbij komt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder in een eigen pleeggezin opgroeien, zij met [minderjarige 4] slechts sporadisch contact hebben, terwijl zij de huidige partner van de moeder en diens zoon evenmin goed kennen. Ook die omstandigheden zullen het nodige van iedereen vergen. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de (on)mogelijkheden voor een terugplaatsing bij de moeder zorgvuldig in beeld worden gebracht middels een perspectiefonderzoek.
3.9.8.De jeugdzorgwerker die sinds maart bij het gezin is betrokken, is meteen voortvarend te werk gegaan en heeft in samenspraak met de moeder actief gezocht naar mogelijkheden voor het te verrichten perspectiefonderzoek. Inmiddels heeft de jeugdzorgwerker de kinderen daadwerkelijk aangemeld voor een perspectiefonderzoek bij de William Schrikker Gezinsvormen en kan er, zodra de ouders toestemming hebben verleend, met dat perspectiefonderzoek worden gestart. Dat onderzoek kan naar verwachting binnen drie of vier maanden zijn afgerond.
3.9.9.De moeder heeft, niet onbegrijpelijk, gevoelsmatig wel moeite met de William Schrikker Gezinsvormen, maar het is een juridisch zelfstandige entiteit en zij verricht onafhankelijk onderzoek. De William Schrikker Gezinsvormen heeft geen wachtlijst en de GI verwacht dat het onderzoek op korte termijn kan plaatsvinden en binnen drie tot vier maanden kan worden afgerond. Het hof acht het in ieders belang, in het bijzonder in het belang van de kinderen, dat dit onderzoek door William Schrikker Gezinsvormen met de hoogste spoed zal plaatsvinden, zodat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de toekomst van de kinderen. In afwachting hiervan is de grond en noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing voor zover in dit hoger beroep aan de orde, nog steeds aanwezig.
3.9.10.De moeder heeft subsidiair verzocht een onderzoek te gelasten als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv, zo nodig gelijktijdig met het door de GI te verrichten perspectiefonderzoek.
Wettelijk kader deskundigenonderzoek
3.9.11.In zaken over de ondertoezichtstelling van minderjarigen benoemt de rechter op grond van artikel 810a lid 2 Rv op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Onder de reikwijdte van artikel 810a lid 2 Rv vallen ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige. Dit volgt uit de uitspraken van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:575) en 25 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:961). Oordeel hof deskundigenonderzoek
3.9.12.Niet in geschil is dat het eerdere perspectiefbesluit van de GI niet meer kan worden gedragen door de gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de moeder, reden waarom een nieuw onderzoek noodzakelijk is. Hoewel de GI kan worden verweten veel te lang te hebben stilgezeten, met alle gevolgen van dien, is inmiddels gebleken dat het noodzakelijke perspectiefonderzoek door de William Schrikker Gezinsvormen kan aanvangen zodra de ouders daarvoor toestemming hebben verleend en naar verwachting binnen drie tot vier maanden kan zijn afgerond. Gelet hierop en in aanmerking genomen al hetgeen hiervoor is overwogen, is thans (nog) geen ruimte voor een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv. Een parallel lopend tegenonderzoek zal de bevindingen van het perspectiefonderzoek door de William Schrikker Gezinsvormen immers niet kunnen bevestigen of betwisten, als dat onderzoek nog niet is afgerond. Daarbij zal het gevraagde tegenonderzoek naar verwachting langer duren dan het nu geplande perspectiefonderzoek en dat acht het hof niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
3.9.13.Het (subsidiaire) verzoek van de moeder om een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten, zal daarom door het hof worden afgewezen.
3.9.14.Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbende op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, dient te worden bekrachtigd.