3.2.In rov. 2 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Volgens [appellant] is de weergave van de feiten door de rechtbank onvolledig. Het hof geeft hieronder een nieuw uitgebreid, maar niet uitputtend, overzicht van de onbetwiste feiten die in het hoger beroep het uitgangspunt vormen en voor de beoordeling in hoger beroep met name relevant zijn.
De rechtbank heeft in de feitenvaststelling in het vonnis uitgebreid geciteerd uit de hierna genoemde correspondentie en andere stukken. Het hof zal dit in het kader van de leesbaarheid van dit arrest op sommige punten (deels) achterwege laten. Het hof verwijst voor de volledige tekst van deze citaten en de vindplaatsen daarvan naar het vonnis van de rechtbank.
i. [appellant] is in staat van faillissement verklaard bij vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 8 januari 2013 met aanstelling van [geïntimeerde 1] als curator. [geïntimeerde 2] is als opvolger van [geïntimeerde 1] als curator aangesteld bij beschikking van 6 februari 2017.
Als het gaat om de periode tot 6 februari 2017 wordt hierna met “curator” [geïntimeerde 1] bedoeld, en als het gaat om de periode vanaf 6 februari 2017 wordt hiermee [geïntimeerde 2] bedoeld.
Op 9 januari 2013 is naar aanleiding van de faillietverklaring van [appellant] een bespreking gevoerd tussen enerzijds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en anderzijds [appellant] . [appellant] liet zich bijstaan door advocaat [advocaat 1] en financieel adviseur [financieel adviseur] . Van deze bespreking is een gespreksverslag opgemaakt. In dit verslag staat onder andere dat is afgesproken dat [appellant] de curator zo spoedig mogelijk de volgende stukken geeft:
i. het dossier inzake [partijnaam] , een partij waarop [appellant] naar eigen zeggen een vordering heeft;
ii. het dossier inzake het geschil met Van Lanschot over de kredietopzegging en de openbare verkoop van de woning van [appellant] in [plaats] ;
iii. het dossier van ARAG inzake de verzekeringsclaim op een Franse verzekeringsmaatschappij in verband met het ongeval van [appellant] in Frankrijk in 2005;
iv. een medische verklaring over de gezondheidstoestand van [appellant] ;
v. het leasecontract met betrekking tot de BMW X3 en eventuele correspondentie met de leasemaatschappij;
vi. de jaarrekeningen over de jaren 2009, 2010 en 2011 van de drie B.V.’s waarvan [appellant] aandeelhouder was.
Op 28 januari 2013 heeft [advocaat 2] , destijds advocaat van [appellant] , de curator bij e-mail onder andere laten weten dat de dossiers inzake [partijnaam] en Van Lanschot door [geïntimeerde 1] zijn ontvangen, dat de huisarts weigert een medische verklaring af te geven vanwege het medisch beroepsgeheim, dat het dossier van ARAG en de leasebescheiden kwijt zijn en dat [financieel adviseur] bezig is met het opstellen van de jaarrekeningen van de drie B.V.’s.
Bij e-mailbericht van 4 februari 2013 heeft de curator [appellant] via [advocaat 2] onder andere verzocht om de jaarrekeningen van de drie B.V.’s en het dossier van ARAG aan te leveren, om de BMW X3 in te leveren en om informatie aan te leveren over de vorderingen van de belastingdienst.
Op 5 maart 2013 heeft er nogmaals een bespreking plaatsgevonden tussen de curator en [appellant] . Aan de zijde van [appellant] was [advocaat 2] hierbij aanwezig. Hiervan is geen verslag gemaakt. De handgeschreven aantekeningen van de curator zijn wel beschikbaar.
Bij e-mailberichten van 8 en 13 mei 2013 heeft de curator aan [appellant] onder andere geschreven dat [appellant] weigerachtig blijft de BMW X3 in te leveren. In deze berichten staat ook dat ARAG al sinds 2007 wacht op inkomensgegevens van [appellant] om met de Franse assuradeuren te kunnen onderhandelen in verband met het ongeval van [appellant] in 2005 en verzoekt de curator [appellant] om deze gegevens binnen 7 dagen (bericht van 8 mei 2013) resp. per omgaande aan te leveren.
Hierop heeft [advocaat 2] namens [appellant] bij brief van 22 mei 2013 gereageerd. In deze brief heeft [advocaat 2] onder andere geschreven dat het dossier van ARAG kwijt is en dat de schadeberekening door [financieel adviseur] zou kunnen worden opgemaakt zodra alle gegevens beschikbaar zijn, [financieel adviseur] nog vorderingen heeft in verband met het opstellen van de jaarstukken van de B.V.’s, dat [appellant] belang heeft bij de BMW X3 omdat deze is aangepast op zijn gezondheidssituatie en dat er wordt onderhandeld met BMW over overname van het leasecontract, en dat de gezondheidstoestand van [appellant] slecht is.
Op 29 mei 2013 is [appellant] door de in zijn faillissement benoemde rechter-commissaris (hierna RC) gehoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt onder andere dat [appellant] :
i. de BMX X3 uiterlijk 31 mei 2013 aan de curator of één van zijn kantoorgenoten zal afgeven.
i. half juni 2019 de jaarstukken van de B.V.’s tot en met 2012 aan de curator zal verstrekken;
ii. binnen vier weken inzichtelijk zal maken waaraan [bedrijf 2] (een van de B.V.’s van [appellant] ) de opbrengsten van de transactie met [partijnaam] heeft besteed;
iii. binnen vier weken zijn privéboekhouding inclusief bankafschriften zal aanleveren;
iv. binnen acht weken de onderbouwing van zijn schade in verband met het ongeval in Frankrijk in 2005 aan de curator zal verstrekken, zoals door [financieel adviseur] aan de hand van de financiële stukken begroot, en
v. binnen vier weken het dossier in verband met het geschil met de belastingdienst over zijn aangiftes aan de curator zal verstrekken en inzicht zal geven over de hoogte van de vorderingen van de belastingdienst.
Bij e-mail van 18 juni 2013 aan het kantoor van de curator heeft [advocaat 2] namens [appellant] geschreven dat [appellant] hem heeft meegedeeld dat bij hem netvliesloslating is geconstateerd en dat hij zal worden opgenomen in het Haga ziekenhuis te Den Haag waar hij zal worden geopereerd. Hierna moet hij enkele weken rust houden en is hij niet in staat om te lezen.
De curator heeft vervolgens bij e-mail van 25 juni 2013 laten weten dat hij ervan uitgaat dat [appellant] gezien de periode tussen het verhoor bij de rechter-commissaris en de ziekenhuisopname, de afspraken kan nakomen, dat de BMW in ieder geval niet tijdig is ingeleverd, en heeft hij [appellant] verzocht om een verklaring van een medicus ter onderbouwing van zijn medische situatie, bij gebreke waarvan de curator zich in verbinding zal stellen met de rechter-commissaris.
Bij brief van 1 juli 2013 heeft de curator de RC medegedeeld dat de BMW X3 niet is ingeleverd en dat [appellant] geen boekhouding of andere administratie heeft ingeleverd. [geïntimeerde 1] heeft de RC voorts de emailberichten van 18 en 25 juni 2013 toegezonden en medegedeeld dat niet is gereageerd op zijn vraag omtrent bewijsmateriaal, en dat wat hem, de curator, betreft, het tijdstip is aangebroken dat [appellant] de vrijheid wordt ontnomen.
Bij brief van 15 juli 2013 heeft de curator de RC medegedeeld dat de leasemaatschappij de BMW X3 heeft teruggehaald bij de garage en dat de in zijn brief van 1 juli 2013 genoemde informatie en stukken nog steeds niet zijn verschaft.
Bij brief van 25 juli 2013 heeft de curator de RC medegedeeld dat [appellant] nog steeds geen enkele toezegging nakomt, dat hij, curator, nog steeds niet beschikt over de financiële administratie van [appellant] en dat hij niet wordt geïnformeerd omtrent gederfde inkomsten in verband met de verzekeringskwestie in Frankrijk. Volgens [geïntimeerde 1] onttrekt [appellant] zich aan elke vorm van contact met de curator.
Op 29 juli 2013 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van [appellant] aan de rechtbank voorgedragen. Hierop heeft de rechtbank bij beschikking van 29 juli 2013 [appellant] voor ten hoogste dertig dagen in verzekerde bewaring gesteld. [appellant] is overigens nooit feitelijk in bewaring gesteld op grond van deze beschikking.
Bij bericht van 19 december 2013 aan de curator heeft [advocaat 1] bewijsstukken in verband met de oogoperatie en de gevolgen daarvan toegestuurd en toelichting gegeven over de gang van zaken in verband hiermee. [advocaat 1] heeft ook een exceloverzicht gestuurd van de fiscale situatie van de B.V.’s met de mededeling dat [appellant] niet over de volledige administratie beschikt.
Bij brief van 31 januari 2014 aan de curator heeft [financieel adviseur] informatie verstrekt over de opbrengsten van de transactie met [partijnaam] en zijn visie op de vordering van [partijnaam] .
Op 17 februari 2014 heeft de curator bij de politie verklaard dat hij vermoedt dat [appellant] bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd omdat [appellant] niet de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers aan hem heeft overhandigd en heeft de curator daarvan aangifte gedaan.
Op 18 februari 2014 heeft de curator aan [advocaat 1] bericht:
“
Op 22 januari jl. heeft u mij de jaarrekeningen gestuurd van de vennootschappen [bedrijf 1] , Beleggingsmaatschappij [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
In uw e-mailbericht gaf u aan dat u nog aanvullende informatie zou sturen. Ik heb niets meer ontvangen.
Kunt u aangeven of de vennootschappen voornoemd op dit moment nog activiteiten ontplooien en hoe de resultaten over 2013 zijn geweest?
[…]”
Bij bericht van 19 februari 2014 heeft de curator vervolgens aan [advocaat 1] geschreven dat de toegestuurde stukken volgens hem geen jaarrekeningen maar fiscale balansen zijn en voor hem aanleiding zijn voor een groot aantal vragen. In dit bericht verzoekt de curator om alle onderliggende bescheiden. Hierop heeft [advocaat 1] op 21 februari 2014, voor zover relevant, geantwoord dat hij in het bezit is van de bescheiden waarover [financieel adviseur] beschikt, dat [appellant] volgens hem niet verplicht is om al deze bescheiden aan de curator af te geven en dat hij dit alsnog zal doen als de RC oordeelt dat [appellant] daartoe wel verplicht is. Bij e-mailbericht van 12 maart 2014 heeft [advocaat 1] vervolgens onder andere geschreven dat hij zeven ordners met administratie van de drie B.V.’s van [financieel adviseur] heeft gekregen en dat hij deze aan de curator zal overhandigen zodra de RC oordeelt dat [appellant] daartoe verplicht is. Over de verzekeringskwestie in Frankrijk heeft [advocaat 1] geschreven dat daarvoor het ARAG-dossier noodzakelijk is en dat hij dat graag van de curator wil ontvangen.
Bij brief van 10 april 2014 heeft de RC aan [advocaat 1] laten weten dat [appellant] is gehouden inlichtingen te verstrekken die betrekking hebben op het vermogen van rechtspersonen waarbij [appellant] als bestuurder of aandeelhouder is betrokken. Vervolgens heeft de curator bij brief van 11 april 2014 [appellant] , via [advocaat 1] , gesommeerd om de administratie van de drie B.V.’s aan hem te verschaffen.
Bij bericht van 13 mei 2014 heeft de curator aan [appellant] onder andere - voor zover thans relevant - bericht dat hij van [appellant] heeft begrepen dat er complicaties zijn in verband met het opvragen van stukken bij ARAG, maar dat [appellant] niets anders hoeft te doen dan opgeven hoe hoog zijn schade is.
Bij bericht van 21 mei 2014 heeft de curator aan [advocaat 1] laten weten dat slechts een summier deel van de administratie van de drie B.V.’s ter beschikking is gesteld en heeft hij naar aanleiding van de ter beschikking gestelde administratie per B.V. een groot aantal vragen gesteld. De curator heeft dit bericht op 20 juni 2014 aan [appellant] doorgestuurd en hem verzocht om binnen één week de vragen te beantwoorden. In dit bericht heeft de curator [appellant] voorts verzocht om binnen één week zijn inkomensschade in verband met de verzekeringskwestie in Frankrijk te onderbouwen omdat de vordering bijna verjaart. De curator heeft [appellant] er ten slotte op gewezen dat hij op geen enkele wijze aangeeft op welke wijze en van welke financiële middelen hij leeft, en dat de curator daarom met het Openbaar Ministerie in overleg zal treden om zijn opsporing te bespoedigen.
Bij brieven van 15 juli 2015 aan de curator heeft [appellant] zijn visie gegeven op de vorderingen die bepaalde crediteuren in zijn faillissement hebben ingediend en op de gang van zaken in verband met de afwikkeling van de verzekeringskwestie in Frankrijk. Bij e-mailbericht van 21 juli 2015 heeft [geïntimeerde 1] [appellant] bericht dat hij zich in de visie van [appellant] niet kan vinden.
[appellant] heeft bij verzoekschrift van 13 april 2016 opheffing verzocht van het (nog) niet ten uitvoer gelegde bevel tot bewaring. Bij beschikking van 15 juli 2016 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [appellant] niet de volledige boekhouding van de drie B.V.’s aan de curator heeft verschaft, en ook niet zijn privéadministratie, terwijl hij hiertoe wel verplicht is, ook zonder dat de curator of de RC op voorhand gedetailleerd aangeeft welke stukken moeten worden overgelegd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellant] verplicht is zo dikwijls – in persoon – voor de RC en de curator te verschijnen als hij daartoe wordt opgeroepen.
Bij brief van 16 juni 2016 heeft de SVB [appellant] bericht dat de betalingen van het vanaf juni 2014 ingegane AOW-pensioen van [appellant] zijn gestaakt omdat [appellant] niet stond ingeschreven bij de Basis Registratie Personen. Deze brief is door de curator bij e-mailbericht van 22 juni 2016 aan [appellant] toegezonden. Bij brief van 28 september 2016 heeft de SVB [appellant] laten weten dat de betalingen weer worden hervat omdat [appellant] voldoet aan zijn meldplicht.
Bij e-mailbericht 30 mei 2016 heeft de curator [appellant] , via [advocaat 2] , onder andere als volgt bericht:
“Om op een correcte wijze de VTLB te kunnen vaststellen dien ik de beschikking te hebben over
alle financiële gegevens van uw cliënt.
Het is u bekend dat dit nu juist het grote probleem vormt in dit faillissement.
U geeft aan dat [appellant] geruime tijd is onderhouden door zijn zoon. Ik ontvang graag
deugdelijk bewijs van deze stelling alsmede van de lening. Heeft de zoon de lening bij de fiscus
kenbaar gemaakt? Graag bewijs hiervan.”
Bij beschikking van 15 augustus 2016 heeft de RC het verzoek van [appellant] op grond van artikel 69 Fw om te specificeren welke stukken, gegevens en informatie hij nog moet verstrekken, afgewezen. De RC heeft onder andere geoordeeld dat [appellant] verplicht is ook inlichtingen te verschaffen die betrekking hebben op het vermogen van rechtspersonen waarbij [appellant] als bestuurder dan wel als aandeelhouder is betrokken. Volgens de RC heeft de curator nooit de beschikking gekregen over de privéadministratie en de volledige administratie van de drie B.V.’s en is het aan [appellant] om deze aan te reiken.
De rechtbank heeft de beschikking van de RC bij beschikking van 14 februari 2017 in hoger beroep onder verwijzing naar de beschikking van 15 juli 2016 bekrachtigd en daaraan toegevoegd dat het niet aan de rechtbank is om een oplossing te vinden voor het feit dat [appellant] niet bij de curator of de RC wil verschijnen om inlichtingen te verstrekken omdat hij niet in bewaring wil worden gesteld.
Blijkens de aantekening mondeling vonnis is [appellant] bij vonnis van 15 september 2016 door de politierechter vrijgesproken van faillissementsfraude.
Op 11 januari 2017 heeft de RC [appellant] bericht dat er geen aanleiding is om af te wijken van het bevel tot bewaring, nog daargelaten dat een verklaring van [appellant] , onder garantie van een vrijgeleide, gelet op de vrijblijvendheid daarvan, geen enkele waarde heeft, en dat het bevel ten uitvoer zal moeten worden gelegd.
Op 2 mei 2019 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen [appellant] , zijn advocaat [advocaat 3] en de curator. Bij e-mailbericht van 3 mei 2019 heeft de curator aan de advocaat van [appellant] een opsomming gestuurd van de vragen en verzoeken die gelet op het geplande verhoor door de RC zijn gedaan:
“ABP/SVB
Zoals al meerdere keren aangegeven, vinden er geen betalingen meer plaats aan de boedel van het pensioen en de AOW, omdat de heer [appellant] een bewijs van in leven zijn dient te regelen. Aangegeven is dat de daaraan geboden notariskosten (u gaf aan een bedrag van maximaal € 50,-) door de boedel zullen worden gedragen.
Vennootschappen:
Een toelichting wordt gegeven door of namens de heer [appellant] — onderbouwd met de bijbehorende grootboeken- van de besteding van de winst over 2012.
Verder worden alsnog verstrekt: de jaarrekeningen vanaf 2015. U gaf aan dat deze tot en met 2017 beschikbaar zijn.
Belastingdienst:
Een onderbouwde toelichting wordt door of namens de heer [appellant] verstrekt ten aanzien van de bezwaren tegen de ingediende fiscale vorderingen.
Ter informatie doe ik u toekomen de vordering zoals deze door de belastingdienst is ingediend op 29 januari 2013 (totaal € 302.169). Daarnaast doe ik u de aanslagen en vermindering toekomen, die vervolgens nog zijn ontvangen.
Met betrekking tot die stukken zijn overigens geen nadere vorderingen door de belastingdienst ingediend.
Lanschot:
U vroeg nog voor welk bedrag van Lanschot een vordering heeft ingediend. Op de lijst staat nu:
€ 1.106.826,60.
Dit gelet op bijgaand bericht van Van Lanschot. Daarvoor was overigens een vordering ingediend van €1.105.483,46.
Het latere bericht is voor mij niet helemaal helder. Ik heb daarom inmiddels aan Van Lanschot een verzoek gezonden om zich uit te laten over de huidige vordering.
VTLB/ vermogen buiten boedel:
Uw zoon [persoon A] heeft mondeling aangegeven, dat hij [appellant] de afgelopen jaren financieel heeft ondersteund. Hij zal nog een schriftelijke verklaring verstrekken zoveel mogelijk onderbouwd met verificatoire bescheiden.”
Bij e-mailbericht van 3 mei 2019 aan de curator heeft de advocaat van [appellant] de door [appellant] ingevulde vtlb-verklaring met bijlagen toegestuurd. Op basis hiervan is door de RC in mei 2019 een vtlb vastgesteld.
Bij e-mailbericht van 9 mei 2019 aan de curator heeft de advocaat van [appellant] de in het e-mailbericht van 3 mei 2019 genoemde informatie toegestuurd.
Op 27 mei 2019 heeft er een inlichtingenverhoor plaatsgevonden waarbij [appellant] door de RC is verhoord.
Bij beschikking van 28 mei 2019 heeft de rechtbank op voordracht van de RC het bevel tot bewaring opgeheven.
Bij beschikking van 8 oktober 2019 heeft de rechtbank op voordracht van de RC de opheffing van het faillissement van [appellant] bevolen omdat de toestand van de boedel daartoe aanleiding geeft als bedoeld in art. 16 Fw.
Op 28 januari 2020 heeft [appellant] op grond van een op 13 januari 2020 verkregen verlof bewijsbeslag laten leggen op een deel van het faillissementsdossier.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.In eerste aanleg vorderde [appellant] een verklaring voor recht dat de curatoren aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van de curatoren in de proceskosten en de kosten in verband met het bewijsbeslag.
3.3.2.De curatoren hebben verweer gevoerd.
3.3.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep tien (in Romeinse cijfers genummerde) grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.4.2.De curatoren hebben de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
3.5.1.Het gaat in deze zaak om de vraag of de curatoren persoonlijk aansprakelijk zijn jegens [appellant] .
3.5.2.Het hof stelt voorop dat de faillissementscurator wegens een onzorgvuldige uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de boedel persoonlijk aansprakelijk kan zijn jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent, te weten de (gezamenlijke) schuldeisers, en jegens derden met de belangen van wie hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden, zoals de gefailleerde. Voor zover de faillissementscurator bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. De curator dient zich te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de curator rekening houdt met andere bij het beheer en de afwikkeling van de boedel betrokken belangen en voor de wijze waarop hij bij dat beheer of die afwikkeling uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen tegen elkaar afweegt.
Bij het gebruikmaken van de hiervoor bedoelde vrijheid door de curator geldt de norm van het Maclou-arrest (HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2047). Bij de toepassing van deze norm heeft de rechter de vraag te beantwoorden of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past, zoals uit de norm van het arrest naar haar aard volgt, terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien (HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4204). De verwijten aan het adres van curatoren