6.4Omvang en inhoud van de opdracht
De op de inhoud en omvang van de opdracht betrekking hebbende grieven
6.4.1.Met de grieven i, ii en iii (deels), zoals hiervoor weergeven in rov. 6.3.5 en zoals het hof deze begrijpt, komen [appellanten] . op tegen de volgens [appellanten] . onjuiste vaststelling door de rechtbank van de omvang en inhoud van de opdracht.
6.4.2.Ter toelichting betogen [appellanten] ., zakelijk weergegeven, dat [geïntimeerden] in hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen gerechtelijk hebben erkend dat bemiddeling is overeengekomen.
Daarnaast betogen [appellanten] . dat [geïntimeerden] bij hen het vertrouwen hebben opgewekt dat de opdracht mede het (doen) vestigen van het hypotheekrecht omvatte, en wijzen [appellanten] . op de omstandigheid dat zij destijds voor [geïntimeerde] hebben gekozen omdat [geïntimeerde] zich afficheerde als de ‘Frankrijk Notaris’ (memorie van grieven, randnummers 23/24; inleidende dagvaarding, randnummer 2 met verwijzing naar productie 2, de schermafbeelding van de website van [geïntimeerde] ; [appellanten] . in antwoord op vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep). Dit wekte bij hen de indruk dat [geïntimeerde] kennis had van de gang van zaken in Frankrijk en ook akten in Frankrijk zou kunnen passeren. De notaris was niet nodig voor alleen de overeenkomst van geldlening. Als zij alleen een nieuwe geldleenovereenkomst nodig hadden gehad (met SCI en/of [persoon A] ), hadden zij dat zelf kunnen doen of een lokale notaris kunnen inschakelen.
Ook wijzen [appellanten] . op de tussen partijen gevoerde correspondentie, zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.1.1. onder d weergegeven, en hetgeen daaruit blijkt (memorie van grieven, randnummers 15 en 16) als ook op het ontbreken van een opdrachtbevestiging en de onduidelijkheid die daarvan het gevolg is (memorie van grieven, randnummer 16; zittingsaantekeningen zijdens [appellanten] . voor de mondelinge behandeling in hoger beroep, randnummer 3). Uit de gewisselde correspondentie blijkt volgens [appellanten] ., zakelijk weergegeven, dat de bedoeling was dat de opdracht (mede) het vestigen van een “
hypotheekakte” zou omvatten. In het onderwerp van de e-mailwisseling met de notaris staat ‘
Hypotheekaktes Village de Montmarsis – Frankrijk.’ Ook verwijst [appellanten] . naar het e-mailbericht van [persoon B] van 16 november 2015 (hiervoor geciteerd in 6.1.1. onder d.) aan de notaris waarin wordt gesproken over ‘
Voortgang hypotheek aktes’. In dit verband stellen [appellanten] . verder dat zij ook daadwerkelijk in de veronderstelling verkeerden dat [geïntimeerden] voor hun een hypotheekrecht zou (laten) vestigen op een registergoed in Frankrijk als zekerheid voor de door hen aan [persoon A] (althans aan zijn bedrijf SCI) verstrekte lening, waarvoor [appellanten] . wijzen op de door [geïntimeerden] aan [appellanten] . gezonden e-mail van 3 december 2015 (hiervoor geciteerd in 6.1.1. onder d.) waarin [appellanten] . worden uitgenodigd voor een afspraak voor “
het ondertekenen van de akte van hypotheek”, en de brief van het notariskantoor van 7 december 2015 (eveneens hiervoor geciteerd in 6.1.1. onder d.) waarin wordt gesproken over “
hypothecaire financiering” en “
de hypotheekakte.” Gelet daarop mochten [appellanten] . gerechtvaardigd vertrouwen dat tot de aan [geïntimeerden] verstrekte opdracht behoorde dat [geïntimeerde] ten behoeve van hen een hypotheekrecht in Frankrijk zou (doen) vestigen. Verdere steun daarvoor biedt het e-mailbericht van [persoon B] van 7 november 2015 (ook hiervoor geciteerd in 6.1.1. onder d.).
Verder begrijpt het hof het bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gehouden nadere betoog van [appellanten] . zo, dat zij zich er ook op beroepen dat [geïntimeerden] door geen opdrachtbevestiging aan [appellanten] . te zenden, onduidelijkheid hebben laten ontstaan over de precieze inhoud en omvang van de opdracht als gevolg waarvan bij [appellanten] . de verwachting is kunnen ontstaan dat [geïntimeerde] van dienst zou zijn bij het vestigen in Frankrijk van een recht van hypotheek ten behoeve van [appellanten] ., welke niet is weggenomen. Dat behoort voor rekening en risico van [geïntimeerden] te komen, nu [geïntimeerde] als professionele opdrachtnemer heeft nagelaten om de opdracht duidelijk en ondubbelzinnig vast te leggen en zodoende [appellanten] . als particuliere geldschieters onvoldoende heeft beschermd tegenover het professionele SCI (zie ook hiervoor rechtsoverweging 6.3.6).
Gerechtelijke erkentenis in hoger beroep?
6.4.3.Het beroep van [appellanten] . op de gestelde gerechtelijke erkentenis van [geïntimeerden] slaagt niet. De redenen daarvoor zijn de volgende.
6.4.4.Artikel 154 lid 1 Rv bepaalt dat een gerechtelijke erkentenis het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij is. Wil sprake zijn van een gerechtelijke erkentenis in de zin van deze bepaling is vereist dat de erkenning uitdrukkelijk gebeurt, en ondubbelzinnig betrekking heeft op de waarheid van in het geding betrokken stellingen (vergelijk HR 17 februari 2006,
NJ2006/156). Dat [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep uitdrukkelijk zou hebben erkend – in de in artikel 154 lid 1 Rv bedoelde zin – dat aan haar het gehele traject was opgedragen, is niet komen vast te staan.
6.4.5.Het hof wijst ten eerste op het proces-verbaal van 2 november 2021 van de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep. Daaraan komt dwingende bewijskracht toe in de zin van artikel 157 Rv. Uit dat proces-verbaal blijkt niet van de gestelde gerechtelijke erkentenis. Los daarvan acht het hof van belang dat de door [appellanten] . gestelde uitlatingen van [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen, zoals weergegeven in de memorie van grieven (randnummer 5), qua bewoordingen grote gelijkenis vertonen met de bewoordingen waarmee [geïntimeerden] in de conclusie van antwoord (randnummers 2.24 – 2.26) en tijdens de comparitie bij de rechtbank (proces-verbaal van de comparitie van partijen op 24 november 2020, pag. 3) hebben betwist dat opdracht bestond voor verdere dienstverlening door [geïntimeerden] in verband met de vestiging in Frankrijk van een recht van hypotheek. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] met haar uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bedoeld uitdrukkelijk en ondubbelzinnig als waar te erkennen dat de verstrekte opdracht toch mede op dergelijke dienstverlening betrekking had. In dat licht is ook relevant wat door [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling na memorie van antwoord in hoger beroep hierover naar voren is gebracht. Zij heeft toen toegelicht dat zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bedoeld te verklaren in lijn met haar stellingen en verklaring in eerste aanleg, te weten dat zij er bij aanvang vanuit ging dat zij het gehele traject zou begeleiden, maar dat [appellanten] . van haar verdere betrokkenheid bij de vestiging van het hypotheekrecht in Frankrijk hebben afgezien. Die verklaring houdt geen gerechtelijke erkenning in dat aan [geïntimeerden] de opdracht is verstrekt tot bemiddeling bij de vestiging van het hypotheekrecht. Het hof acht deze uitleg zijdens [geïntimeerden] plausibel. Daarbij betrekt het hof ook dat de door [appellanten] . gestelde uitlatingen zijn gedaan tijdens een zitting die naar haar aard (vooral) in het teken staat van het beproeven van een minnelijke regeling tussen partijen op basis van een globale en vrijelijke gedachtewisseling over de zaak voordat het hoger beroep inhoudelijk een aanvang neemt, met wisseling van de te nemen memories en eventuele andere processtukken. Om die reden mag niet snel worden aangenomen dat wat tijdens de mondelinge behandeling door een partij is gezegd, is bedoeld als een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige verklaring omtrent diens procespositie. Wat [appellanten] . in dit verband naar voren hebben gebracht, duidt daar naar het oordeel van het hof ook niet op.
6.4.6.Het voorgaande voert het hof tot de conclusie dat geen sprake is van de door [appellanten] . gestelde gerechtelijke erkentenis door [geïntimeerden] . Voor het horen van de raadsheer-commissaris en griffier die bij de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig waren, bestaat geen grond.
Omvatte de opdracht mede het zorgdragen voor de vestiging in Frankrijk van een recht van hypotheek?
6.4.7.Het antwoord op de vraag wat de omvang is van de tussen partijen overeengekomen overeenkomst van opdracht, moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen. Daarbij geldt dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg (HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572,NJ2012/589). Van een redelijk handelende en redelijk bekwame professionele opdrachtnemer mag worden verwacht dat deze een verstrekte opdracht in duidelijke bewoordingen in een schriftelijke opdrachtbevestiging vastlegt; het ontbreken ervan kan er onder omstandigheden toe leiden dat bij de opdrachtgever ruimere verwachtingen over de inhoud en omvang van de opdracht bestaan en dat deze voor rekening en risico van de opdrachtnemer komen (vergelijk ECLI:NL:PHR:2022:232, onder 2.11 e.v., gevolgd door ECLI:NL:HR:2022:232). Op de notaris rust in zijn hoedanigheid, uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte, een zwaarwegende zorgplicht ten aanzien van wat nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen (HR 20 december 2002,
NJ2003/325).
6.4.8.Gelet op wat in dit geding door partijen over en weer is aangevoerd en aan stukken is overgelegd, staat vast dat over de inhoud en opdracht aan [geïntimeerde] weinig schriftelijk is vastgelegd. Er is geen schriftelijke opdrachtbevestiging en de geringe correspondentie over en in verband met de opdracht werpt evenzeer nagenoeg geen licht op de precieze inhoud en omvang van de opdracht. De omstandigheid dat van [geïntimeerde] als professionele en deskundige opdrachtnemer tegenover [appellanten] . als niet-deskundige particulieren in dit opzicht meer en beter mocht worden verwacht, namelijk dat zij de inhoud en omvang van de opdracht wel voldoende duidelijk schriftelijk zou hebben vastgelegd, verandert echter niet dat in deze zaak een gegeven is dat geen althans nauwelijks enige schriftelijke vastlegging van de inhoud en omvang van de opdracht voorhanden is. Dat van [geïntimeerde] meer en beter mocht worden verwacht, kan wel meewegen als één van de gezichtspunten bij het vaststellen van wat in redelijkheid heeft te gelden als de inhoud en omvang van de opdracht, in de zin dat door het ontbreken van een voldoende schriftelijke vastlegging daarvan door [geïntimeerde] als de ter zake deskundige professionele partij bij [appellanten] . over de inhoud en omvang van de opdracht gemakkelijker gerechtvaardigd ruimere verwachtingen hebben kunnen ontstaan. Als vast komt te staan dat [appellanten] . daarover daadwerkelijk ruimere verwachtingen hadden en dat deze gerechtvaardigd waren, brengt het ontbreken van de hiervoor bedoelde voldoende duidelijke vastlegging van de opdracht door [geïntimeerde] mee dat dergelijke ruimere verwachtingen bij [appellanten] . in beginsel voor rekening en risico van [geïntimeerden] dienen te komen. Thans komt het, bij gebreke van een duidelijke schriftelijke vastlegging, echter eerst aan op wat verder tussen partijen is voorgevallen in verband met de opdracht en de uitvoering daarvan, alsook de verdere omstandigheden van het geval, om aan de hand daarvan vast te stellen wat de verwachtingen van [appellanten] . waren ten aanzien van de inhoud en omvang van de opdracht, en of zodanige verwachtingen gerechtvaardigd waren. Daarbij is van belang dat, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, op [appellanten] . in beginsel de last rust voldoende concreet te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de aan [geïntimeerden] verstrekte opdracht mede omvatte dat [geïntimeerde] ten behoeve van [appellanten] . een hypotheekrecht zou (doen) vestigen.
6.4.9.Naar het oordeel van het hof voeren de omstandigheden in deze zaak, bezien in onderlinge samenhang en getoetst aan de hiervoor in rechtsoverweging 6.4.7. omschreven maatstaf als ook gelet op het zojuist uitgangspunt dat de stelplicht en bewijslast ter zake op [appellanten] . rusten, tot de conclusie dat [appellanten] . niet gerechtvaardigd konden verwachten (vertrouwen) dat de aan [geïntimeerden] verstrekte opdracht ook omvatte dat [geïntimeerden] ten behoeve van [appellanten] . een hypotheekrecht zou (doen) vestigen. Het hof wijst op het volgende.
6.4.10.Vaststaat dat [geïntimeerde] niet zelf het beoogde recht van hypotheek in Frankrijk kon vestigen. Verder staat vast dat een dergelijk recht van hypotheek met de akte ook werkelijk niet is gevestigd. Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] . dat indertijd, toen de opdracht aan [geïntimeerde] werd verleend en vervolgens door haar werd uitgevoerd, redelijkerwijs moeten begrijpen. Daarvoor acht het hof ten eerste van belang dat [geïntimeerde] een Nederlandse notaris is. Verder acht het hof van belang dat in de akte – waarvan als onvoldoende weersproken vaststaat dat [appellanten] . deze voorafgaand aan het passeren ervan op 7 december 2015 in concept hebben ontvangen als ook dat de akte bij die gelegenheid door [geïntimeerde] c.s. met [appellanten] . is doorgenomen en besproken – voldoende duidelijk is vastgelegd dat daarmee niet al een recht van hypotheek wordt gevestigd, maar dat daarvoor nadere handelingen nodig zijn. De kop van de akte luidt immers ‘GELDLENING ZONDER HYPOTHEEK (LENING 3)’ en artikel 11 bepaalt, kort gezegd, dat de beoogde hypotheekvestiging zal geschieden ten overstaan van de Franse notaris waarbij tevens is voorzien in een onherroepelijke volmacht aan [appellanten] . door SCI. Een redelijke uitleg van een en ander, met toepassing van de hiervoor in 6.4.7. omschreven uitlegmaatstaf, brengt mee dat [appellanten] . redelijkerwijs niet hebben kunnen menen of verwachten dat met de akte het hypotheekrecht in Frankrijk al was gevestigd, maar dat [appellanten] . hebben moeten begrijpen dat daarvoor nog verdere handelingen nodig waren; [appellanten] . hebben dit niet voldoende concreet bestreden.
Op zichzelf is denkbaar dat [geïntimeerde] door [appellanten] . zou zijn ingeschakeld om te bemiddelen bij het beoogde vestigen door de in de akte aangewezen Franse notaris van het recht van hypotheek in Frankrijk dan wel om dit anderszins te begeleiden. Dat dergelijke bemiddeling of begeleiding van meet af aan onderdeel van de opdracht vormde, blijkt niet uit de in verband met de opdracht gewisselde correspondentie. Daaraan doet niet af dat daarin enkele malen wordt gesproken over een ‘hypotheekakte’ of ‘akte van hypotheek’. Van een groot deel van die correspondentie waren [appellanten] . noch de afzender, noch de ontvanger, en niet gesteld of gebleken is dat [appellanten] . destijds op andere wijze daarvan kennis hebben genomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien hoe [appellanten] . aan die correspondentie verwachtingen hebben kunnen ontlenen over de inhoud en omvang van de opdracht, in het bijzonder dat die mede bemiddeling dan wel anderszins begeleiding bij het beoogde vestigen in Frankrijk van een recht van hypotheek omvatte.
In het dossier bevinden zich slechts twee aan [appellanten] . geadresseerde berichten van [geïntimeerde] , te weten de door haar medewerker verzonden uitnodiging voor de bespreking op 7 december 2015 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) en de op 7 december 2015 door [geïntimeerde] aan [appellanten] . ter hand gestelde brief van dezelfde datum (productie 7 bij inleidende dagvaarding). Daarin wordt gesproken over ‘de afspraak bevestiging voor het ondertekenen van de akte van hypotheek’ respectievelijk ‘het afschrift van de hypotheekakte’ dat daarbij wordt meegezonden. Het was zodoende geen inhoudelijke correspondentie over de opdracht, maar correspondentie van organisatorische en administratieve aard, waarbij het voor [appellanten] . duidelijk was dan wel redelijkerwijs moest zijn dat zij betrekking had op de akte die op 7 december 2015 is gepasseerd waarover hiervoor is overwogen dat gelet op de kop ervan en het bepaalde in artikel 11 aan [appellanten] . redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze niet voorzag in de beoogde vestiging van het recht van hypotheek in Frankrijk, en niet (ook) op verdere dienstverlening door [geïntimeerden] in verband daarmee.
6.4.11.Het voorgaande wordt niet anders door de omstandigheid dat [geïntimeerde] zich op haar website afficheerde als ‘Frankrijk Notaris’ (productie 3 bij inleidende dagvaarding), en dat zij daarbij uitdroeg dat haar expertise vooral ligt in onder meer Frankrijk-aangelegenheden, zij regelmatig in Frankrijk is en zich daar jaarlijks notarieel laat bijscholen als ook dat zij daar een groot netwerk heeft en dat [appellanten] . naar eigen zeggen op een en ander zijn afgegaan bij de opdrachtverlening. Bedoelde affichering door [geïntimeerde] op haar website is immers onmiskenbaar een in algemene bewoordingen gedane wervende uiting die bestemd is voor het algemene publiek; zij is niet een uiting die specifiek is gericht tot [appellanten] . en daarbij is toegesneden op de door hen beoogde totaaltransactie (geldlening met hypotheekvestiging in Frankrijk) met SCI. De affichering door [geïntimeerde] geldt zodoende niet als een gedraging of verklaring als bedoeld in de hiervoor in rechtsoverweging 6.4.7. omschreven uitleg-maatstaf.
6.4.12.Ook overigens is niet gebleken dat het bemiddelen voor [appellanten] . bij de beoogde vestiging in Frankrijk van een hypotheekrecht dan wel het anderszins begeleiden daarbij onderdeel was of is geworden van de aan [geïntimeerde] verleende opdracht. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat tijdens de bespreking op 7 december 2015 is gesproken over de mogelijke bemiddeling door [geïntimeerde] , maar dat dit toen door de toen namens SCI ook aanwezige [persoon A] van de hand is gewezen. Dit is door [appellanten] . niet voldoende concreet weersproken, terwijl zij ook geen op dit specifieke punt gericht bewijsaanbod hebben gedaan (vergelijk memorie van grieven, randnummer 46). In antwoord op daarop toegespitste vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben zij te kennen gegeven dat zij niet meer precies weten wat er toen is besproken, dat zij zich niet kunnen voorstellen dat zij hebben afgezien van verdere bemiddeling of bemoeienis door [geïntimeerde] , of woorden van gelijke strekking, en dat is besproken dat de vertaling van de akte via een vertaalbureau in Frankrijk zou gaan en dat dit door [appellanten] . zelf zou worden geregeld, maar dat zij hebben aangenomen dat daarna alles verder door [geïntimeerde] zou worden opgepakt. Dit is echter niet een voldoende concrete weerspreking van wat door [geïntimeerden] naar voren is gebracht. Met de rechtbank (rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis) is het hof van oordeel dat het door [appellanten] . verklaarde past bij de gang van zaken zoals [geïntimeerden] die schetsen en dat een en ander erop duidt dat [appellanten] . inderdaad te kennen hebben gegeven geen gebruik te willen maken van verdere diensten van [geïntimeerde] in verband met de beoogde vestiging in Frankrijk van een recht van hypotheek. Daarbij acht het hof ook van belang dat [appellanten] . tijdens Kerst 2015 dan wel in januari 2016 wel bij [persoon A] navraag hebben gedaan naar de stand van zaken, zoals zij met zoveel woorden hebben verklaard tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank (proces-verbaal, pag. 2), maar op geen enkel moment na 7 december 2015 daarover contact hebben gezocht met [geïntimeerde] . Dit handelen van [appellanten] . geeft er zodoende op geen enkele wijze blijk van dat zij [geïntimeerde] beschouwden als degene die voor hen ervoor zou zorgdragen dat in Frankrijk een recht van hypotheek zou worden gevestigd; dit biedt verdere steun aan de lezing van [geïntimeerden] Ten aanzien van de andere financiers staat vast dat de beoogde hypotheekrechten in Frankrijk zijn gevestigd en dat dit is gebeurd aan de hand van de door [persoon A] verzorgde vertaling van de geldleningakten en zonder enige betrokkenheid van [geïntimeerden] Ook dat biedt aanknopingspunten om de door [geïntimeerde] voorgestane uitleg van het besprokene op 7 december 2015 tussen haar, [appellanten] . en [persoon A] – die erop neerkomt dat van haar geen verdere bemiddeling bij de vestiging van het hypotheekrecht in Frankrijk werd verwacht – te volgen.
6.4.13.Het voorgaande voert tot de conclusie dat niet is gebleken dat de aan [geïntimeerde] gegeven opdracht (mede) inhield dat zij zou zorgdragen voor vestiging in Frankrijk van een recht van hypotheek. Met de rechtbank (rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis) is het hof daarom ook van oordeel dat [geïntimeerde] niet was gehouden om achteraf te controleren of het hypotheekrecht ten behoeve van [appellanten] . was gevestigd.