ECLI:NL:GHSHE:2023:1785

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
20-001188-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en veroordeling voor belaging van ex-partner met taakstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van belaging van zijn ex-partner gedurende een periode van ruim 2,5 maand. Het hof heeft de verdachte partieel vrijgesproken van belaging voor een gedeelte van de tenlastegelegde periode, maar hem wel veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner van 13 januari 2020 tot en met 3 april 2020. De verdachte heeft in deze periode veelvuldig contact gezocht met het slachtoffer, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Het hof heeft een taakstraf van 200 uren opgelegd, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod. Het hof constateert ook dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, maar oordeelt dat de overschrijding gering is. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001188-21
Uitspraak : 24 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-028716-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1980,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – ter zake van ‘belaging’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren. Naast de algemene voorwaarden zijn als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod aan de verdachte opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, nu de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als belaging. Subsidiair is partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde belaging vanaf 4 april 2020. Meer subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 13 januari 2020 tot en met 30 januari 2021 te Roermond, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door veelvuldig te bellen en/of te whatsappen en/of te mailen naar die [slachtoffer] en/of door zich meermalen op te houden in de directe omgeving van die [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 januari 2020 tot en met 3 april 2020 te Roermond, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door veelvuldig te bellen en te whatsappen en te mailen naar die [slachtoffer] en door zich meermalen op te houden in de directe omgeving van die [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat – kort gezegd – het strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de tenlastegelegde belaging van [slachtoffer] , zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat het dossier een eenzijdig beeld schetst van de situatie nu de door die [slachtoffer] in haar notitieboekje bijgehouden en omschreven gedragingen van de verdachte niet een bevestiging vinden in het overige bewijsmateriaal. Daarnaast was het voor de verdachte tot het stopgesprek niet duidelijk dat [slachtoffer] geen behoefte had aan contact met hem. Zij nam zelf, al dan niet indirect, contact op met de verdachte of lokte hem daartoe uit door middel van het plaatsen van kennelijk voor de verdachte bedoelde teksten in haar openbare infobalk in Whatsapp. Het handelen van de verdachte zou daarmee niet gekwalificeerd kunnen worden als belaging. Na het stopgesprek heeft de verdachte geen contact meer opgenomen met die [slachtoffer] , aldus de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
i.
Beoordelingskader
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van belaging ex artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake dient te zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander, welke inbreuk opzettelijk en wederrechtelijk moet zijn. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander moet ook stelselmatig plaatsvinden. Ten slotte moet de verdachte het oogmerk hebben gehad die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:AO5710; HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625 en HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:4). Deze in aanmerking te nemen beoordelingsfactoren zijn daarbij in zekere mate communicerende vaten. Het gaat dus niet zozeer om een weging van elke factor op zichzelf, maar om de waardering van het gehele handelen van de verdachte en de vraag of dat handelen in zijn totaliteit bezien voldoet aan de eisen die aan belaging in artikel 285b, eerste lid, Sr worden gesteld.
Partiële vrijspraak van belaging van 4 april 2020 tot en met 30 januari 2021
Op 3 april 2020 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een stopgesprek gevoerd met de verdachte. Aangeefster [slachtoffer] heeft een logboek bijgehouden omtrent handelingen van de verdachte die ook na dit stopgesprek plaatsvonden. Hoewel er zich naar het oordeel van het hof aanwijzingen in het dossier bevinden die haar bevindingen ondersteunen, kan uit deze door aangeefster genoteerde handelingen niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van een daadwerkelijke als belaging aan te merken stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster [slachtoffer] . Daarbij heeft het hof van de daadwerkelijk vast te stellen handelingen van verdachte de beperkte frequentie en de beperkte intensiteit van die gedragingen in aanmerking genomen. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van belaging in de periode van 4 april 2020 tot en met 30 januari 2021.
Bewezenverklaring van belaging van 13 januari 2020 tot en met 3 april 2020
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte in ieder geval vanaf 13 januari 2020 op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met aangeefster [slachtoffer] in contact te komen, waarbij hij zich ook dreigend en beledigend jegens haar heeft uitgelaten. In de periode tussen 13 januari 2020 en 2 april 2020 heeft zij 242
e-mailberichten van de verdachte ontvangen, waarvan een groot deel opgenomen spraakberichten bevatte. Voorts heeft verdachte zo ongeveer dagelijks en soms meermalen per dag aangeefster gebeld. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard in de bewezenverklaarde periode veelvuldig contact te hebben gezocht met aangeefster en heeft aangegeven dat dat niet goed is geweest. Daarnaast hield hij zich meermalen per week op in de directe omgeving van haar woning en haar werk. Aangeefster heeft aan de verdachte te kennen gegeven dat zij niet gediend was van zijn toenaderingen. Ook heeft zij geprobeerd als de verdachte belde de telefoon niet op te nemen dan wel als vanaf een onbekend telefoonnummer werd gebeld en het bleek de verdachte te zijn, gelijk de verbinding te verbreken. Zij heeft verdachte geblokkeerd en op 31 maart 2020 een Sms-bericht gestuurd met de tekst: ‘Stop waar je mee bezig bent, laat me verder met rust’.
Gelet op de frequentie van het bellen en berichten versturen, het niet beantwoorden door aangeefster van zijn pogingen om in contact te komen in samenhang bezien met de vaak beledigende, verwijtende en soms dreigende aard van de door hem verstuurde berichten en bezien tegen de achtergrond van de beëindiging van de relatie op 13 januari 2020 en het verbreken van het contact door aangeefster, moet het voor verdachte zonneklaar zijn geweest dat deze wijze van contact zoeken geheel tegen de wil van aangeefster was en wederrechtelijk. De gedragingen zijn blijkens verdachtes verklaring bij de politie te beschouwen als pogingen aangeefster te dwingen met hem te spreken over waarom de relatie was beëindigd. Hij wilde daarop een antwoord. Toen hij dat niet of onvoldoende kreeg, bleef hij contact leggen waarbij hij aangeefster dwong te dulden dat hij gebruik maakte van haar communicatiekanalen. Ook bleef hij haar opzoeken waarbij zij werd gedwongen te dulden dat hij zich in haar omgeving begaf. Gelet op het steeds weer aandringen, het persistente veelvuldig contact zoeken en het gebruik van beledigende en verwijtende teksten is het duidelijk dat aangeefster vrees werd aangejaagd. Aangeefster heeft uiteindelijk hiervan aangifte en klacht gedaan.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep staat naar het oordeel van het hof onomstotelijk vast dat er in de bewezenverklaarde periode sprake is geweest van handelen dat dient te worden gekwalificeerd als belaging in de zin van artikel 285b Sr. Het hof verwerpt derhalve het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De verdediging heeft primair verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Subsidiair is verzocht om de door de politierechter opgelegde taakstraf te matigen in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de verdachte en aangeefster na de tenlastegelegde periode opnieuw een relatie hebben gekregen. Voorts heeft de raadsman gewezen op de schending van de redelijke termijn in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de door de politierechter opgelegde straf zal bevestigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van zijn ex-partner gedurende een periode van ruim 2,5 maand. De verdachte heeft veelvuldig op verschillende manieren contact gezocht met het slachtoffer. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde en kan daardoor een forse psychische belasting opleveren. Het dagelijks leven van aangeefster is door het handelen van de verdachte in negatieve zin beïnvloed. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte is het hof uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat hij opgenomen is geweest in de crisisopvang van de GGZ. Er heeft een behandeling plaatsgevonden en er is PTSS geconstateerd. Ook heeft hij last van migraine en is hij in januari 2023 gediagnosticeerd met het nefrotisch syndroom, waardoor hij vermoeidheidsklachten heeft. De verdachte ontvangt een uitkering ter hoogte van
€ 1.600,00. De verdachte is in staat om in overleg met de toezichthoudende instanties een taakstraf uit te voeren.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2023, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder, doch niet recentelijk, onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht alles overziende – en mede gelet op de partiële vrijspraak – een
taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis,
waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis
voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2 jaren,passend en geboden.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit zal het hof ter voorkoming van (nieuwe) strafbare feiten bepalen dat de verdachte – kort gezegd – gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen of zal zoeken met het slachtoffer, en dat hij zich evenmin mag bevinden in de directe nabijheid van haar adres en op de (parkeerplaats van) de locatie waar zij werkzaam is. Dit is temeer geboden daar de verdachte ten overstaan van het hof naar voren heeft gebracht dat het slachtoffer na de bewezenverklaarde periode wederom middels indirecte, aan hem gerichte berichtjes, contact zou hebben gezocht met de verdachte. Dit contact heeft tot een kortstondige relatie geleid welke inmiddels weer is verbroken.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schending van de redelijke termijn
Bij de strafvervolging van de verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in hoger beroep geschonden. De verdachte is op 1 februari 2021 door de opsporingsambtenaren van de politie als verdachte gehoord. Het hof beschouwt deze datum als de begindatum van de redelijke termijn. De rechtbank wees op 20 april 2021 en aldus binnen 3 maanden vonnis. Op 4 mei 2021 is namens de verdachte appel ingesteld. De zaak is op 10 mei 2023 inhoudelijk behandeld en het hof wijst arrest op 24 mei 2023, derhalve 2 jaren en 20 dagen na het instellen van het hoger beroep. Nu de mate van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep naar het oordeel van het hof gering is en de berechting in feitelijke aanleg is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen, zal het hof volstaan met de constatering daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b Sr, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1990;
  • dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in of in de directe nabijheid van:
- de [winkelketen] aan [adres 2] inclusief bijbehorende parkeerplaats;
- [adres 3] .
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 24 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.