ECLI:NL:GHSHE:2023:1784

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
20-002122-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij het gepleegde geweld heeft geleid tot enig lichamelijk letsel. De feiten vonden plaats op 24 april 2021 in Den Dungen, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, [slachtoffer]. De verdachte heeft het slachtoffer geslagen, aan de haren getrokken en geschopt terwijl zij op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen bij de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, en is de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 600,00.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002122-22
Uitspraak : 24 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-151975-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is integraal toegewezen tot een bedrag van € 1.600,00, waarvan € 600,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten ad € 600,00, welke zijn gevorderd als materiële schade.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat – wanneer geen vrijspraak volgt – de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] bij toewijzing daarvan dient te worden gematigd in verband met eigen schuld van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2021 te Den Dungen op of aan de openbare weg en/of een voor het publiek toegankelijke plaats, de Spurkstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen, althans eenmaal slaan en/of
- het meermalen, althans eenmaal trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] terwijl zij op de grond lag.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2021 te Den Dungen aan de openbare weg, de Spurkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het slaan en
- het trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en
- het schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] terwijl zij op de grond lag.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Meijerij, proces-verbaalnummer PL2100-2021095812, gesloten d.d. 23 mei 2021 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 93), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
a.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2021 (pg. 10 – 12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
pagina 10
Ik, verbalisant, [verbalisant 1] verklaar het volgende:
Op zaterdag 24 april 2021, omstreeks 21:20 uur, was ik verbalisant [verbalisant 1]
belast met de wijkzorgdienst voor het wijkteam Schijndel, gemeente Meierijstad
Ik reed met collega [verbalisant 2] . Op genoemde datum en tijdstip waren wij belast met een melding van geluidsoverlast aan de Spurkstraat, te Den Dungen.
pagina 11
Ik zag op een gegeven moment dat verdachte 1, 2, 3 en 4 op de oprit stonden van [adres 2] . Ik zag dat er een worsteling ontstond tussen alle verdachten. Ik hoorde verdachte 2 (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) meerder malen schelden met de woorden "Kuthoer" of zoiets in de richting van verdachte 4 (het hof begrijpt: [slachtoffer] ). Ik heb verdachte 3 (het hof begrijpt: de verdachte) een paar keer verdachte 4 vast zien pakken. Ik zag dat verdachte 4 plotseling op de grond lag. Ik zag dat verdachte 1 (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) boven op haar lag. Ik zag dat beiden elkaar aan de haren trokken. Ik zag dat allen elkaar op bleven zoeken en dat ze de confrontatie aan bleven gaan. Ik zag dat verdachte 4 op een gegeven moment los was en weer op haar benen stond. Ik zag dat ze van de oprit van haar woning naar de oprit van haar buren liep. Ik zag dat ze op de oprit op de grond ging liggen. Ik hoorde haar krijsen en ik zag dat ze huilde. Ik zag dat een persoon een trap in de richting van verdachte 4 maakte.
pagina 12
Ik kan verdachte 3 (het hof begrijpt: de verdachte) als volgt omschrijven:
- man;
- blank;
- +- 50 jaar oud;
- kaal hoofd;
- hij had grote tunnelringen in zijn oren.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 mei 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat mijn roepnaam ‘ [verdachte] ’ is. Ik droeg tunnels in mijn beide oren. Ik stond tijdens het voorval bij de buurman aan de rechterkant.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2021 (pg. 13 – 15), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 2] :
pagina 13
Op zaterdag 24 april 2021 omstreeks 20.58 uur was ik verbalisant [verbalisant 2] werkzaam
binnen de gemeente Sint-Michielsgestel. Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip ontving ik van het Operationeel Meldcentrum het verzoek te gaan naar adres: [adres 2] binnen de gemeente Sint-Michielsgestel.
Vervolgens zijn wij uitgestapt en zijn wij de oprit opgelopen van perceelnummer [adres 2] .
Ik zie een vrouw in een rode jas met daaronder een lange rok mij benaderen (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ). Zij verklaarde woonachtig te zijn op perceelnummer [adres 2] .
Terwijl wij in gesprek waren, kwamen er twee mannen bij staan. De relatie die deze mannen met de vrouw hadden weet ik niet. Ik kan deze als volgt omschrijven;
Man 1 (het hof begrijpt: de verdachte): Blanke man, circa 40/45 jaar oud, circa 1.80 meter, fors/gespierde man, kalend, ringen in zijn oorlellen, blauw of grijskleurige trui aan, spijkerbroek. Man 2: (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) Blanke man, begin 20 jaar oud, circa 1.75/1.80 meter, normaal postuur, trui, rossig gekleurd haar in een kort model.
Vervolgens hoorde ik via het Operationeel Meldcentrum dat er een tweede melding op dit adres werd uitgegeven. Ik hoorde dat er een mogelijke mishandeling van paarden zou plaatsvinden op het aangrenzende perceel namelijk nummer: [adres 3] . Ik splitste me af van medewerker van politie [verbalisant 1] en begaf me naar perceelnummer [adres 3] . Op
Het moment dat ik de oprit van dit perceel op liep, zag ik een vrouw (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) mij benaderen. Ik kan deze vrouw als volgt omschrijven: blanke vrouw, blond half lang haar, mogelijk een grijze trui met horizontale strepen, circa 40 jaar, slank postuur, circa 1.70 meter, mogelijk dat zij laarzen aan had.
pagina 14
Op het moment dat ik de hoek om kom en de oprit op loop van [adres 2] , zie ik dat de twee
eerder genoemde mannen, de vrouw in het rode jasje en de vrouw van perceel [adres 3] waar ik
achteraan liep met elkaar in een hevig discussie staan. Ik zie medewerker van politie
[verbalisant 1] er ook nog bij staan. Ik zie dat deze personen al de confrontatie zoeken
met elkaar. Ik zie dat er geduwd en getrokken wordt aan elkaar. Ik zie dat de vrouw
waar ik achteraan liep (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) nog steeds hysterisch is en blijft schreeuwen. Ik hoorde dat alle personen blijven roepen en schreeuwen naar elkaar.
Vervolgens zie ik dat de twee vrouwen elkaar aanvliegen en dat vervolgens ook de
mannen erbij komen. Zowel medewerker van politie [verbalisant 1] als ikzelf hebben hen
uit elkaar proberen te houden. Vanwege de agressie van alle betrokkenen was dit niet
mogelijk. De agressie van de betrokkenen van perceel [adres 2] richten deze allen op de
bewoonster van [adres 3] .
Vervolgens zag ik de vrouw in de rode jas van perceel [adres 2] lopen in de richting van de
bewoonster van [adres 3] . Ik zag dat daar de confrontatie weer werd gezocht. Ik zag dat zij
elkaar sloegen. Ik zag dat zij op de grond en tegen de auto belandden. Ik zag dat zij vervolgens opstonden om daarna weer ten val te kwamen. Ik zag dat de vrouw van [adres 3] onderop belandde. Ik zag dat de vrouw met rode jas er bovenop lag.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2021 (pg. 16), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik, surveillant [verbalisant 2] , wil als aanvulling in het bestaande PV toevoegen dat ik tijdens een worsteling op een bepaald moment zag, kan me niet meer herinneren op welk moment tijdens de meerdere confrontaties dat er op perceel [adres 2] een manspersoon, breed van postuur met grote ringen in zijn oren meerdere keren, 3-4 keer, tegen de romp van een vrouw met blonde haren en een grijze trui aan schopte. Ik zag dat deze vrouw op de grond lag, op haar buik. Ik zag dat de man aan de linkerkant van haar zijkant schopte. Ik liep naar deze man en duwde de man meerdere keren weg en riep tegen hem dat hij hiermee moest stoppen, ik zag dat hij even afstand nam en vervolgens weer terug kwam naar de vrouw. Ik heb hem toen
meerdere keren weggeduwd.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2021 (pg. 19 – 20), voor zover

inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 2] :

pagina 19
Op zaterdag 24 april was ik werkzaam in de functie van politievrijwilliger samen met collega [verbalisant 1] .
Omstreeks 21:00 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres 2] in verband
met een melding van geluidsoverlast, daar zou een feest gaan de zijn.
pagina 20
Ik zag dat de gemoederen hoog opliepen en dat er ondertussen een vechtpartij gaande was tussen de meldster van [adres 3] en betrokkenen van het feestje. Ik zag dat er minimaal 3 personen op meldster [slachtoffer] lagen.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 24 april 2021 (pg. 25 - 26), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
pagina 25
Ik ben [getuige] en woon samen met mijn vrouw [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) aan [adres 3] . Naast ons, op de [adres 2] wonen [verdachte] en [betrokkene 1] .
Ik zag [slachtoffer] op de grond liggen met 3 mensen boven op haar. Ik zag dat onder andere de buurvrouw [betrokkene 1] op [slachtoffer] zat/lag. Zij had een blauw-zwart topje aan. [verdachte] en een man zag ik schoppen tegen [slachtoffer] . Ik probeerde de jongen met pistache kleur T-shirt van [slachtoffer] af te trekken. Toen ik hem vastpakte probeerde hij mij een kopstoot te geven. Hij trapte tegen het middel van [slachtoffer] . Hij deed dit met kracht. Hij deed dit zeker twee keer. Ik zag dat [betrokkene 1] [slachtoffer] in een wurggreep had en haar handen om de nek van [slachtoffer] had gevouwen. Ik zag dat [verdachte] met beide handen aan het haar van [slachtoffer] trok. Ik heb meerdere mensen tegen [slachtoffer] zien trappen. Ik stond op ongeveer 1 meter afstand van het voorval.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 april 2021 (pg. 31 - 35), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [slachtoffer] :
Adres: [adres 3]
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte.
pagina 33
[betrokkene 1] probeerde nog te sussen. Toen kwam haar dochter (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) op mij afgelopen. Zij kwam door het groepje heen gelopen en riep: 'Jij hebt mijn verjaardag verneukt' en zij sloeg mij recht in mijn gezicht. Zij sloeg met een vuist in mijn gezicht. Het kwam niet super hard, maar ik heb wel mijn gezicht verdedigd. Vervolgens werd ik meteen door de anderen geslagen en geschopt. Ze sprongen met z'n allen op me en ik viel op de grond. Ik heb om hulp geroepen, maar ze bleven door gaan met slaan en trappen. Ik zag dat [verdachte] mij heel hard tegen mijn ribben en hoofd aan trapte. Het werd zwart voor mijn ogen en ik heb verder niet gezien wie mij allemaal geslagen en getrapt heeft.
V: Door wie [verdachte] jij geslagen en geschopt toen je op de grond lag?
A: In ieder geval [betrokkene 1] , die vriend die er bij was, [verdachte] en die dochter.
Mijn man heeft nog geprobeerd om mensen van mij af te halen, maar hij kreeg toen een kopstoot. Ik werd gewurgd en het werd zwart voor mijn ogen. Ik heb verder niets gezien. Ik voelde wel dat ik op mijn lichaam geschopt en geslagen werd. Ik voelde pijn aan mijn hoofd, zij en nek. Ik voelde ook, dat er aan mijn haren werd getrokken.
pagina 34
V: Uit de verklaringen blijkt dat jij en de buurvrouw elkaar hebben geslagen?
A: Ik werd als eerste geslagen door de dochter. Ik heb mij verdedigd. Vervolgens werd ik door de rest geslagen en sprongen ze boven op mij.
V: Heb jij zelf letsel?
A: De arts is gisteren geweest. Ik heb een gekneusde of een gebroken rib, mijn haar is uit mijn hoofd getrokken, mijn hoofd voelt beurs aan, ik heb verschillende schaafplekken op mijn armen.
Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 25 april 2021 (pg. 57 -60), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
pagina 58
Ik ben toen naar voren gelopen, daar stond iedereen inmiddels, en ben bij mijn moeder
gaan staan. Ik probeerde mijn moeder rustig te krijgen, zij en de buurvrouw waren
flink op elkaar aan het schelden. Omdat ik bang was dat zij mij zou gaan slaan, heb ik haar geslagen. Ik sloeg haar wel met mijn vuist. Toen trok de buurvrouw mij mee op de grond.
pagina 59
V: Ik laat jou een foto zien van een pluk haar van de buurvrouw. Dit is ongeveer 30
centimeter lang. Wie heeft dat eruit getrokken?
A: Dat heb ik gedaan. En mama zat ook al bovenop de buurvrouw dus het was een bende.
i.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 april 2021 (pg. 80 -83), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte 1] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
pagina 82
V: Uit de verklaringen blijkt dat de buurvrouw van [adres 3] op de grond lag en dat jij, [verdachte] en [betrokkene 1] haar sloegen en schopten?
A: Als jij dat zegt dan is dat zo. Ik heb haar wel geraakt ja.
V: Klopt het samengevat dat jij de buurvrouw geslagen hebt?
pagina 83
A: Ja.
V: Hoe vaak heb je haar geslagen?
A: Een keer.
V: Weet je waar je haar geraakt hebt?
A: Nee. Ik wilde ze gewoon uit elkaar halen en toen duwde ze mij en toen gaf ik een
klap of een duw terug.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen geweldshandeling heeft gepleegd jegens [slachtoffer] en dat hij ook niet anderszins een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat jegens haar is gepleegd. De verdachte heeft slechts getracht zijn vriendin en dochter uit de kluwen van personen te trekken en heeft derhalve geen opzet gehad op de door de groep gepleegde geweldshandeling. Bovendien is op de camerabeelden niet te zien dat de verdachte geweldshandelingen verricht.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens bestendige jurisprudentie vereist de uitleg van het ‘in vereniging’ plegen van geweld de vervulling van twee onderling nauw samenhangende voorwaarden, namelijk dat de verdachte in samenwerking met een ander of anderen deel uitmaakt van het samenwerkingsverband dat het openlijke geweld heeft gepleegd en dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Van de laatstgenoemde voorwaarde is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt – het getalsmatig versterken – is evenwel niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Naar bestendige jurisprudentie dient voor de aansprakelijkheid voor de voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tevens de met de eerste voorwaarde samenhangende eis te worden gesteld, dat de door de verdachte geleverde bijdrage aan het geweld in bewuste en nauwe samenwerking met de ander of anderen heeft plaatsgevonden, waarbij deze – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. Hoge Raad 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713 en Hoge Raad 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093). In dezen is nog van belang dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen goederen de openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zich in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen (vgl. Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 en Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320).
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op basis van de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat op 24 april 2021 door de verdachte openlijk in vereniging (met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) geweld is gepleegd tegen [slachtoffer] . Daarbij is geslagen, geschopt en aan haar haren getrokken. Het hof heeft bij de beoordeling in het bijzonder in aanmerking genomen dat gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde handelen heeft plaatsgehad en het tumult waarmee dat gepaard is gegaan, het aannemelijk is dat de zowel de ter plaatse aanwezige verbalisanten als de andere aanwezigen niet steeds hetzelfde hebben kunnen waarnemen.
Blijkens het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 25 april 2021 zag zij tijdens een worsteling dat er een manspersoon, breed van postuur, met grote ringen in zijn oren, meerdere keren tegen de linkerzijde van de romp van een vrouw met blonde haren een grijze trui aanschopte. De verdachte heeft ten overstaan van het hof ter terechtzitting verklaard dat hij destijds tunnels in zijn oren had. Daarnaast heeft [slachtoffer] in haar verhoor als verdachte verklaard dat zij zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) haar heel hard tegen haar ribben en hoofd aan trapte. Anders dan de verdediging ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen getuige [getuige] heeft verklaard, nu hij zich op slechts één meter afstand van het geheel bevond en zijn verklaring over het schoppen van zijn partner door [medeverdachte 1] en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) steun vindt in de bekennende verklaring zoals die door die [medeverdachte 1] bij de politie is afgelegd.
Op basis van het voorgaande staat voor het hof vast dat de verdachte niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, deel uitmaakte van het samenwerkingsverband dat het openlijke geweld heeft gepleegd en tevens het opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen. Doordat hij (tegen de linkerkant van de romp van) [slachtoffer] heeft geschopt, heeft hij aan die geweldshandelingen een significante/wezenlijke bijdrage geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 24 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, met enig lichamelijk letsel ten gevolge. De verdachte heeft daarbij [slachtoffer] , terwijl zij op de grond lag, tegen het lichaam geschopt. Hierbij is aan die [slachtoffer] letsel toegebracht in de vorm van gekneusde ribben en diverse hematomen. Dit alles in aanwezigheid van meerdere verbalisanten die zo goed mogelijk aan het proberen waren om de confrontatie gecontroleerd en professioneel tot bedaren te brengen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2023, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij nog niet zo lang geleden, voorafgaand aan het bewezenverklaarde, te weten op 2 mei 2017, onherroepelijk ter zake van onder meer mishandeling is veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 1.000,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is deze mishandeling eveneens gepleegd jegens [slachtoffer] . Het hof rekent het de verdachte aan dat hij ervoor heeft gekozen om wederom geweld te gebruiken tegen zijn buurvrouw. Enige tijd daarvoor (2014) was verdachte ook al onherroepelijk veroordeeld ter zake van een geweldsdelict en bedreigingen.
Daarnaast is het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat hij op korte termijn definitief zal verhuizen naar de woning van zijn partner en daarmee de directe buurman zal worden van [slachtoffer] en haar gezin. Hij is drie dagen per week als zzp’er werkzaam in een eigen schoorsteen- en dakbedrijf. De verdachte houdt zich vier dagen per week bezig met de paardensport en het geven van bokstraining aan zijn zoon. Daarnaast is hij voetbaltrainer bij de sportvereniging.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor openlijke geweldpleging tegen personen met lichamelijk letsel ten gevolge geeft als indicatie een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Gelet op het feit dat de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk delict is veroordeeld en de ernst van het feit zal het hof – anders dan de advocaat-generaal – naast een taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen als stok achter de deur. Het hof ziet daartoe een noodzaak nu de verdachte binnen afzienbare tijd de directe buurman zal worden van [slachtoffer] . Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is zij niet alleen slachtoffer geworden van het onderhavige bewezenverklaarde feit, maar is zij ook het slachtoffer geweest van de op 2 mei 2017 door de verdachte gepleegde mishandeling. Oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf heeft tot doel de verdachte ervan te weerhouden om opnieuw de fysieke confrontatie aan te gaan bij een mogelijk conflict.
Alles afwegende zal de verdachte worden veroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een
voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maandmet een
proeftijd van 3 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.600,00, bestaande uit € 600,00 (gevorderd als) aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. Deze materiële schade bestaat uit € 250,00 aan eigen risico en € 350,00 aan eigen bijdrage, zijnde kosten van rechtsbijstand die benadeelde partij zelf moet dragen. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding dient te worden gehalveerd in verband met de eigen schuld die de benadeelde partij heeft aan het bewezenverklaarde handelen door de verdachte. De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat zij met de advocaat-generaal van mening is dat de gevorderde materiële schade als gevorderde proceskosten moeten worden aangemerkt.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Materiële schade (proceskostenveroordeling)
Hoewel de gevorderde kosten bestaande uit het eigen risico (€ 250,00) en de eigen bijdrage (€ 350,00) aanvankelijk zijn gevorderd als zijnde materiële schade, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat deze kosten naar hun aard proceskosten en aldus geen materiële schade zijn. De advocaat van de benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting hieromtrent gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof zal de verdachte dan ook veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakt een ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot op heden begroot op € 600,00.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gelet op het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof een aandeel gehad in de aanleiding die tot het ontstaan van de ruzie heeft geleid. Dit aandeel staat echter niet in relatie tot de gewelddadigheden waaruit het bewezenverklaarde handelen bestond. Het hof is met de advocaat van de benadeelde partij van oordeel dat het aandeel in de aanleiding voorts dusdanig klein is geweest dat niet kan worden gesproken van eigen schuld, waarmee de vergoedingsplicht volledig in stand kan blijven.
De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat [slachtoffer] ten gevolge van het handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen en zij heeft tweemaal een EMDR-behandeling moeten ondergaan wegens angstklachten. Deze gevolgen zijn naar het oordeel van het hof deugdelijk onderbouwd en staan in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het naar billijkheid geschatte bedrag van € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro),bestaande uit
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachtein de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 600,00 (zeshonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 april 2021.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 24 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.