ECLI:NL:GHSHE:2023:1769

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
20-002233-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 september 2021. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1963 te [geboorteplaats 1], is beschuldigd van opzettelijk brand stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging integrale vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 april 2019 in Venray brand heeft gesticht aan twee voertuigen, een BMW en een Ford, waarbij gevaar voor de omgeving is ontstaan. De verdachte heeft op camerabeelden gestaan en zijn aanwezigheid in de buurt van de brandstichtingen is vastgesteld.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten herzien en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een gevangenisstraf van 300 dagen opgelegd, waarvan 237 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 140 uren. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002233-21
Uitspraak : 28 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-089076-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1963,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte telkens ter zake van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 1 primair en feit 2 primair) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank naast algemene voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een meldplicht en een behandelverplichting door de [psychiatrisch ziekenhuis] of een soortgelijke zorgverlener, waarbij aan de reclassering de opdracht is gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Tot slot heeft de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van de datum van het vonnis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden voor wat betreft de bewezenverklaring.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een auto (merk BMW) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan:
- gemeen gevaar voor die auto (welke geparkeerd stond aan [adres 2] ) en/of de woning gelegen aan [adres 2] en/of de naastgelegen/belendende woningen van [adres 2] en/of de zich in voorgenoemde woningen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van [adres 2] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van [adres 2] bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van [adres 2] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van [adres 2] bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een auto (merk BMW), met dat opzet een aanmaakblokje op/bij het (achter)wiel van een auto heeft geplaatst en/of open vuur in aanraking heeft gebracht met dat aanmaakblokje en/of een auto (merk BMW), althans met een brandbare stof, en daarvan:
- gemeen gevaar voor die auto (welke geparkeerd stond aan [adres 2] ) en/of de woning gelegen aan [adres 2] en/of de naastgelegen/belendende woningen van [adres 2] en/of de zich in voorgenoemde voertuig en/of woningen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van [adres 2] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van [adres 2] bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of de bewoner(s)/aanwezige(n) van [adres 2] en/of de personen welke zich in de naastgelegen/omliggende woningen van [adres 2] bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk BMW), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een auto (merk Ford) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan:
- gemeen gevaar voor die auto en/of gemeen gevaar voor een naast voornoemde geparkeerde auto (zijnde een Mazda) toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of diens vrouw en/of de goederen in genoemde voertuig(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een auto (merk Ford), met dat opzet een aanmaakblokje op/bij die auto heeft geplaatst en/of open vuur in aanraking heeft gebracht met een aanmaakblokje, waxinelichtje en/of een auto (merk Ford), althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk Ford), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan brand is ontstaan aan een auto (merk BMW), en daarvan:
- gemeen gevaar voor de woning gelegen aan [adres 2] en de zich in voorgenoemde woning bevindende goederen en
- levensgevaar voor [slachtoffer 1] en de bewoners/aanwezigen van [adres 2] en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en de bewoners/aanwezigen van [adres 2] , te duchten was;
2.
hij op 13 april 2019 te [plaats] , gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een auto (merk Ford) gedeeltelijk is verbrand, en daarvan:
- gemeen gevaar voor een naast voornoemde geparkeerde auto (zijnde een Mazda) toebehorende aan [slachtoffer 2] en diens vrouw, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde onder 1 primair en 2 primair door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsvrouw van de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat geen enkel bewijsmiddel wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij het aan hem tenlastegelegde, anders dan de zich in het dossier bevindende camerabeelden (en de interpretatie van deze camerabeelden). Deze camerabeelden zijn dusdanig onduidelijk waardoor aan deze camerabeelden geen conclusies kunnen worden verbonden voor wat betreft de herkenning van de verdachte, aldus de verdediging. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is niets aangetroffen waarmee iets in brand kan worden gestoken en er heeft geen vergelijkend onderzoek tussen de aangetroffen verkoolde resten van de aanmaakblokjes en de in de woning van de verdachte aangetroffen schijfjes/blokjes plaatsgevonden waaruit de eventuele betrokkenheid van de verdachte kan worden afgeleid. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de verdachte in slaap zou vallen na het stichten van twee autobranden, zoals door aangever [slachtoffer 2] is verklaard. Tevens heeft de verdediging, onder verwijzing naar de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde foto’s, gewezen op het alternatieve scenario dat een onbekend gebleven persoon (telkens) via de achterzijde van de woning van de verdachte door middel van overklimming de oprit bij de woning heeft bereikt en de straat is opgelopen en de autobranden heeft gesticht.
Het oordeel van het hof
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat in de nacht van 13 april 2019 in de [locatie] twee autobranden hebben plaatsgevonden. De eerste brand is ontstaan door het aansteken van aanmaakblokjes op de rechterachterband van de auto van het merk BMW, welke auto zich op ongeveer één meter van de voordeur van de woning aan [adres 2] bevond. In deze woning bevonden zich aangeefster [slachtoffer 1] en haar kinderen.
De tweede brand is ontstaan aan een auto van het merk Ford, waarbij op de linker achterband verbrande resten zijn aangetroffen van vermoedelijk aanmaakblokjes. Naast deze auto stond op ongeveer een meter afstand een ander voertuig, zijnde een Mazda, geparkeerd.
De afstand tussen de twee plaatsen delict bedraagt ongeveer 25 tot 30 meter. De woning van de verdachte bevindt zich tussen bovengenoemde plaatsen delict, namelijk op een afstand van ongeveer 15 meter naar rechts van de eerste plaats delict en op een afstand van ongeveer 10 meter naar links van de tweede plaats delict.
Voorts blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit de beschreven camerabeelden, met betrekking tot de tweede brand dat om 01.21.57 uur vanaf de oprit van de woning van de verdachte een manspersoon loopt naar de linker achterzijde van de Ford bestelauto van aangever [slachtoffer 2] . Op de camerabeelden is vervolgens niet precies te zien welke handelingen door deze manspersoon worden verricht. Enkele minuten later loopt deze manspersoon weer de oprit van de woning van de verdachte op en in de hier opvolgende minuten is een aanwakkerend licht zichtbaar onder of tussen de twee aldaar geparkeerde voertuigen en is later rookontwikkeling en daarna oplaaiend vuur zichtbaar. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat voornoemde manspersoon degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de tweede brandstichting.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte deze manspersoon betreft.
De verdachte heeft zichzelf herkend als zijnde de persoon die op enig moment nadat hij is thuisgekomen vanaf de oprit van zijn woning de straat oploopt in de richting van de eerste plaats delict, te weten tussen 00.20.00 en 00.20.16 uur, en wederom de oprit oploopt tussen 00.21.47 en 00.22.11 uur. Voorts heeft hij zichzelf herkend op de camerabeelden als hij met zijn dochter vanuit de woning in de richting van de eerste plaats delict loopt, te weten tussen 00.54.52 en 00.55.29 uur. Voor het overige heeft de verdachte echter verklaard dat hij zich niet heeft herkend als zijnde de persoon op de camerabeelden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat als iemand de oprit oploopt, nergens naartoe kan, of hij moet het dak op.
Met betrekking tot het door de verdediging geschetste alternatieve scenario overweegt het hof als volgt. Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg is door de verdediging naar voren gebracht dat naast de garage over een schutting heen kan worden geklommen en dat die plaats aan de achterkant van de woning van de verdachte via tuinen van buren kan worden verlaten. Tijdens een nadere beschouwing van de door de verdediging overgelegde foto’s ter terechtzitting in hoger beroep blijkt echter dat er zich geen schutting, maar een smal puntig hek bevindt aan de voorkant van de woning van de verdachte, dat vanaf de oprit slechts bereikbaar is na overklimming van het schuine pannendakje van een overkapping waaronder afvalcontainers staan opgesteld. Het – daarop aangepaste – scenario van de verdediging, inhoudende dat een onbekend gebleven persoon via de achterzijde c.q. tuinzijde van de woning van de verdachte, door overklimming van het (plat dak van de garage en het aangrenzende) schuine dakje, de oprit moet hebben bereikt en vervolgens de straat op is gelopen en de autobranden heeft gesticht, acht het hof onaannemelijk. Op grond van eigen waarnemingen ter terechtzitting in hoger beroep, waar aan de hand van namens de verdachte overgelegde foto’s en ter zitting gebruikmakend van de openbare bron Google Maps en Streetview de ter plaatse bestaande bebouwing en de achterzijde van de woning van de verdachte zijn bekeken en ter discussie gesteld, oordeelt het hof dat de namens de verdachte gestelde alternatieve toedracht volstrekt niet aannemelijk is geworden.
Daarbij weegt het hof mee dat ten tijde van het verhoor over de tenlastegelegde feiten van de zijde van de verdachte geen melding is gemaakt van waarnemingen die zouden kunnen duiden op die overklimming. Zo zou het gelet op de hoogte van het dakje gebruik moeten zijn gemaakt van iets om op hoogte te komen teneinde op dat dak te geraken, zowel vanaf de tuinzijde als vanaf de oprit, terwijl niet is gebleken van verplaatsing van onder het dakje staande containers of van overklimmingssporen of van het gebruik van andere (klim)voorwerpen. Evenmin is gebleken dat er geluiden zijn waargenomen van een persoon die zich zou hebben bevonden of zou hebben gelopen over het pannendakje en/of dat er beschadigingen zijn waargenomen aan het schuine pannendakje en/of aan de daaraan bevestigde (kleine) dakgoot. Daarbij betrekt het hof ook dat in het door de verdediging gesuggereerde scenario de onbekende persoon viermaal ( tweemaal heen en terug) over het dak heeft moeten klimmen nu er zich tweemaal een persoon vanaf de oprit richting de plaats van brandstichting heeft begeven en weer terug naar de oprit is gelopen en de verdachte tussen de twee tijdstippen van brandstichting nog buiten op de oprit is geweest en toen geen personen heeft gezien. Gelet op het hiervoor overwogene schuift het hof dit geschetste alternatieve scenario dan ook terzijde.
Het hof overweegt daarbij dat de getuige [getuige 1] , zijnde de dochter van de verdachte, aan de hand van een app die bewegingen registreert op de oprit van de woning van de verdachte heeft verklaard dat het erop lijkt dat om 01.17 uur iemand naar buiten is gegaan vanaf de voordeur van de woning, rekening houdend met de omstandigheid dat bij de camerabeelden de systeemtijd is aangeduid en het daadwerkelijk enkele minuten vroeger was. Nu niet is gebleken dat in de woning van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog een manspersoon woonachtig was anders dan de verdachte en de omstandigheid dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario terzijde is geschoven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte voornoemde manspersoon betreft die blijkens de camerabeelden zich heeft begeven naar de Ford, die korte tijd later in brand bleek te staan, en dat de verdachte derhalve het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Met de rechtbank overweegt het hof dat het gevaar ten tijde van het brandstichten naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Het hof is van oordeel dat door het handelen van de verdachte concreet gevaar voor de nabij de Ford geparkeerde auto is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de voertuigen maximaal een meter van elkaar stonden geparkeerd waardoor er een reële mogelijkheid was dat de brand zou overslaan naar de auto (merk Mazda) die naast de bestelbus van het merk Ford stond geparkeerd.
Schakelbewijs
Het hof overweegt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (ook wel aangeduid als modus operandi). Geen steun in het recht vindt echter de opvatting dat voor een dergelijke bewijsvoering moet worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit (vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, rov. 2.4. en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455, rov. 3.3.1.). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende brandstichtingen, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.
Uit de zich in het dossier bevindende camerabeelden volgt dat om 00.23.38 uur vanaf de oprit van de woning van de verdachte een manspersoon in de richting van de eerste plaats delict loopt en dat om 00.24.53 uur uit de richting van deze plaats delict een manspersoon komt aangelopen en de oprit van de woning van de verdachte oploopt. Rekening houdend met de omstandigheid dat bij de camerabeelden de systeemtijd is aangeduid en het daadwerkelijk enkele minuten vroeger is, kan worden geconcludeerd dat deze manspersoon in de richting van de eerste plaats delict is gelopen omstreeks het tijdstip van de brandstichting.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 00.15 uur met zijn hond is gaan wandelen en via de straat [straatnaam] de [locatie] is ingelopen waarna hij de brand aan de auto (BMW) heeft ontdekt. Uit de camerabeelden blijkt dat om 00.28.39 uur getuige [getuige 2] met zijn hond de [locatie] inloopt en richting de plaats van de eerste brandstichting ( [adres 2] ) loopt, zodat daaruit is te concluderen dat hij kort na dat tijdstip de brand heeft ontdekt.
Deze eerste brandstichting is, evenals de tweede brandstichting waarvan het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte zich aan dat feit heeft schuldig gemaakt, veroorzaakt door op de zelfde wijze, namelijk door het in brand steken van aanmaakblokjes die op één van de achterbanden van een auto zijn geplaatst.
Het hof is van oordeel dat hierdoor bij het tenlastegelegde onder 1 op essentiële punten sprake is van belangrijke overeenkomsten met het onder 2 tenlastegelegde, terwijl beide incidenten zich binnen een zeer kort tijdsbestek (00.15 uur - 01.25.22 uur en 01.41.06) op relatief korte afstand van elkaar en in de directe omgeving van de woning van de verdachte hebben plaatsgevonden. Gelet hierop, en op hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat de manspersoon die vanaf de oprit van de woning van de verdachte richting de eerste plaats delict loopt degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde en dat dit de verdachte betreft.
Het hof overweegt dat bij de eerste brandstichting aan de auto (merk BMW) gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Door de brand te stichten heeft de verdachte gezien de vaststaande feiten en omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gemeen gevaar voor de woning gelegen aan [adres 2] en de zich in voorgenoemde woning bevindende goederen veroorzaakt. Tevens is door de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar voor [slachtoffer 1] en de bewoners/aanwezigen van [adres 2] en te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en de bewoners/aanwezigen van [adres 2] , ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de auto op ongeveer een meter van de voordeur van de woning stond waardoor de kans op overslag naar deze woning gezien de geringe afstand tot de woning – waarin zich op dat moment van de brand ook daadwerkelijk de genoemde personen bevonden – indien de brand zich verder had ontwikkeld, groot was. Anders dan de rechtbank is het hof, op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat tevens bewezen kan worden verklaard dat er levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van [adres 2] te duchten was.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1 primair en 2 primair heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Bespreking overige verweren van de verdediging
Het verweer van de verdediging inhoudende dat gelet op de kwaliteit van de zich in het dossier bevindende camerabeelden, aan de hand van (enkel) die beelden geen herkenning van de verdachte kan worden gedaan behoeft verder geen bespreking, nu het hof de conclusie dat het de verdachte is die op de beelden te zien is niet heeft getrokken enkel aan de hand van de camerabeelden.
Met betrekking tot hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht omtrent de omstandigheid dat tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte niets is aangetroffen waarmee iets in brand kan worden gestoken, overweegt het hof dat hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken en dat dit noch belastend noch ontlastend is voor de verdachte. Met andere woorden; de genoemde omstandigheid doet aan het oordeel van het hof omtrent verdachtes betrokkenheid bij de tenlastegelegde brandstichtingen niet af.
Ook de omstandigheid dat er geen vergelijkend onderzoek tussen de aangetroffen verkoolde resten van de aanmaakblokjes en de in de woning van de verdachte aangetroffen schijfjes/blokjes heeft plaatsgevonden en dat de verdachte na de brandstichtingen in slaap zou zijn gevallen, zoals door aangever [slachtoffer 2] is verklaard, maakt het oordeel van het hof niet anders.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren in al hun onderdelen. Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,

en

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen aan een auto. Brandstichting is een (potentieel) bijzonder destructief en gevaarzettend feit, waarbij voor personen en/of goederen gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Dit geldt temeer voor brandstichting aan auto’s waarin, zoals algemeen bekend, brandgevaarlijke stoffen zoals benzine zich kunnen bevinden. De verdachte heeft bij een van de brandstichtingen ook daadwerkelijk mensenlevens in gevaar gebracht. Daarnaast kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij de omwonenden, leiden tot maatschappelijke onrust en aanzienlijke materiële schade tot gevolg hebben.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 24 februari 2023, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte getrouwd is, drie dochters heeft en een baan heeft.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het meest actuele reclasseringsadvies d.d. 16 augustus 2021. Uit dit advies volgt dat er stabiliteit is op diverse leefgebieden, welke als beschermende factoren kunnen worden aangemerkt. Hoewel uit de Pro Justitia-rapportage, psychiatrisch onderzoek, d.d. 21 oktober 2020 volgt dat er sprake is van een lichte stoornis in alcoholgebruik zijn er in het lopende toezicht geen aanwijzingen dat het alcoholgebruik nog voor problemen zorgt, aldus de reclassering. Dit is door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende is het hof van oordeel dat het passend is om een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de oplegging van bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel niet is geïndiceerd, nu uit voornoemd reclasseringsadvies volgt dat de door de verdachte ervaren psychische problemen het gevolg waren van het verblijf in de PI en hij om die reden is aangemeld bij de [psychiatrisch ziekenhuis] voor ambulante behandeling. Daarnaast is het hof geen actuele informatie over de verdachte bekend waaruit blijkt dat op andere wijze in een begeleiding of behandeling van de verdachte zou moeten worden voorzien.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 237 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstaf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn waarbinnen de openbare behandeling van de strafzaak had moeten plaatsvinden, is overschreden, te weten een overschrijding van ruim 5 maanden. Op 13 april 2019 is de verdachte in verzekering gesteld, zijnde het moment dat hij er mee bekend is geraakt dat tegen hem een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld. Het vonnis in eerste aanleg dateert van 2 jaren en 5 maanden later, te weten 17 september 2021.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 237 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstaf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 237 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstaf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
237 (tweehonderdzevenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 28 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Bijlage bewijsmiddelen

In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Limburg-Noord, Districtsrecherche Noord- midden Limburg, proces-verbaalnummer 2019056458 en 2019056422, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , sluitingsdatum 17 september 2019, pagina 1 tot en met 249 (laatste zeven pagina’s zijn niet doorgenummerd). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde onder 1 primair en 2 primair heeft begaan.

1. Het proces-verbaal van aangifte (en bijlagen) d.d. 13 april 2019, p. 23-26, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :

Feit: brandstichting
Plaats delict: [adres 2] , binnen de gemeente Venray
Pleegdatum/tijd: tussen 13 april 2019 om 00.05 uur en 13 april 2019 om 00.15 uur
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn personenauto. Dit betreft een BMW, kleur grijs, kenteken [kenteken 1] . Op 12 april 2019, omstreeks 21.00 uur, heb ik mijn personenauto geparkeerd voor mijn woning. De personenauto was op dat moment onbeschadigd. Op 12 april 2019 (
het hof begrijpt: 13 april 2019), omstreeks 00.15 uur, werd er op de voordeur geklopt door, later bleek, een buurtbewoner. Ik ben naar boven gelopen heb het rolluik en het raam geopend. Ik zag een man staan. De man liet een pasje van de politie zien. Deze persoon vroeg om een emmer water omdat er rook bij de personenauto vandaan kwam. Ik heb vervolgens een emmer water naar beneden gebracht. De persoon die zich kenbaar had gemaakt als politieman (
het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 2] , zie bewijsmiddel 3) heeft de emmer water tegen de rechter achterband gegooid om te voorkomen dat de personenauto in brand zou raken. Ik heb vervolgens de brandweer gebeld. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Korte opmerking verbalisant:
Door mij zijn vijf overzichtsfoto’s gemaakt, welke bij dit proces-verbaal zijn gevoegd.
Foto 3: Duidelijk zichtbaar dat de personenauto dicht tegen de woning van aangeefster stond.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, p. 27, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :

Op 13 april 2019 waren wij belast met surveillance in Venray, gemeente Venray. Om 00.39 uur kregen wij via de centralist van de meldkamer politie de opdracht om te gaan naar [adres 2] in verband met een autobrand. Om 00.45 uur kwamen wij ter plaatse. Ter plaatse stonden er voor de woning [adres 2] diverse personen op straat. Hierbij stonden ook personen van de brandweer. Ik, verbalisant, [verbalisant 3] werd direct aangesproken door de bevelvoerder van de brandweer. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat de brand al geblust was door omstanders. Voor de woning van perceel 28 zagen wij een personenauto zijnde een BMW, kenteken [kenteken 1] staan. Deze personenauto stond op ongeveer 1 meter van de voordeur van de woning.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, p. 32-33, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 13 april 2019, omstreeks 00.31 uur, was ik aanwezig in mijn woning te [plaats] . Ik zag op mijn telefoon, via een ontvangen melding van de app Alarmfase 1, dat de brandweer een uitruk kreeg naar het adres [locatie] in verband met een brand wegvervoer. Hierop ben ik ook richting genoemde straat gelopen. Ik zag op de bovenverdieping van het adres [adres 2] een vrouw uit het raam hangen. Ik vroeg aan haar waar er brand was. Ik hoorde de vrouw zeggen dat de personenauto, welke voor haar woning stond, betreffende een grijze BMW, haar auto was en dat deze gebrand had. Ik hoorde haar zeggen dat ze iemand op haar rolluik hoorde kloppen, dat ze met haar kinderen alleen in de woning was, dat ze vervolgens via de bovenverdieping uit het raam keek, dat ze zag dat er rook van de rechterachterband van haar personenauto kwam en dat ze vervolgens de brandweer in kennis heeft gesteld. Hierop keek ik naar de rechterachterband van genoemd voertuig. Ik zag bovenop de autoband twee gloeiende aanmaakblokjes liggen. Ik vroeg de bewoonster van [adres 2] om een emmer water om de gloeiende aanmaakblokjes te doven. Vervolgens zag ik dat de bewoonster van [adres 2] met een pan water aan kwam zetten. Ik heb deze pan over de autoband gegooid om resten te blussen.

4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 april 2019, p. 42-43, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

Vandaag, 13 april 2019, omstreeks 00.15 uur, ben ik gaan wandelen met de hond. Ik zag ter hoogte van een hoekwoning op de [locatie] een rode gloed bij een band van een auto. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat de auto een BMW betrof en dat er bovenop de rechterachterband een aanmaakblokje lag. Dit aanmaakblokje brandde dus.

5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 april 2019, p. 44-46, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

V: Kunt u nogmaals vertellen wat er die avond van 12 april 2019 (
het hof begrijpt: de nacht van 13 april 2019) in [straatnaam] is gebeurd met betrekking op de autobranden. Wat heeft u gezien?
A: Rond 00.15 uur ben ik met mijn hondje een rondje gaan doen. Vanuit mijn woning ben ik richting [naam] gelopen, vervolgens langs café [naam] en dan de [locatie] ingelopen. Gekomen bij dat pleintje op [straatnaam] zag ik een grijs gekleurde BMW staan. Ik zag er een gloed vanaf komen alsof er een lampje brandde. Ik ben gaan kijken en ik zag vuur.

6. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2019, p. 49-51, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :

V: Wij hebben u uitgenodigd om een verklaring af te leggen in het onderzoek naar de autobranden, gepleegd in de nacht van 12 op 13 april 2019, in [plaats] . U was die nacht aanwezig als brandweer bevelvoerder. Is dat correct?
A: Ja.
V: U was aanwezig bij de eerste brand van die nacht. Deze werd gesticht voor de woning van [adres 2] . Wat kunt u ons vertellen over de gevaarzetting bij deze woning?
A: Als er daadwerkelijk een brand plaats gevonden zou hebben, dan zou de kans op overslag ontzettend groot geweest zijn. Die auto stond echt ontzettend dichtbij de woning. Zo dichtbij dat het portier van de auto bijna niet open kon zonder tegen de woning aan te komen. We hebben het portier van de auto open gehad en ik zag dat deze de voordeur van de woning bijna raakte. De auto stond bij de voordeur en het keukenraam. Gezien de aanrijtijd die wij hebben, zou de brand, als deze volledig ontwikkeld was geweest, overgeslagen zijn naar de woning.

7. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 april 2019, p. 52-55, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] (mede namens [bedrijf 1] ):

Feit: brandstichting
Plaats delict: [locatie] , [plaats] , binnen de gemeente Venray
Pleegdatum/tijd: tussen 13 april 2019 om 00.17 uur en 13 april 2019 om 01.45 uur
Ik doe aangifte van brandstichting van de bestelbus van mijn werkgever, zijnde [naam] (houtbewerkingsmachines). Op 12 april 2019 omstreeks 17.00 uur parkeerde ik de auto van de zaak, zijnde een Ford Transit Connect, voorzien van het
kenteken [kenteken 2] , op de [locatie] naast mijn woning. Ik heb het desbetreffende voertuig onbeschadigd en afgesloten achtergelaten. Op 13 april 2019, omstreeks 01.15 uur, kwam mijn vrouw thuis. Zij heeft onze personenauto, zijnde een grijze Mazda 6, en voorzien van het kenteken [kenteken 3] , eveneens naast onze woning geparkeerd, met de neus in dezelfde richting als de eerder genoemde Ford Transit Connect. De voertuigen stonden maximaal een meter van elkaar vandaan, dit betrof de afstand tussen de achterzijde van de Ford
Transit Connect de voorzijde van de Mazda 6.
Op 13 april 2019 lagen wij in bed. Wij hoorden gebonk en geschreeuw vanaf de
straat komen. Wij zijn naar beneden gelopen en zagen een geel/rood fel licht vanaf de straat naar binnen schijnen. Wij zagen dat de auto van de zaak, zijnde de Ford
Transit Connect, aan de linker achterzijde aan het branden was. Dit betrof de
zijde achter de bestuurder. De brandweer is in kennis gesteld waarop ze ter plaatse kwam. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

8. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 april 2019, p. 47-48, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :

Ik ben werkzaam als bevelvoerder/ploegchef binnen de vrijwillige brandweer van de gemeente Venray. Vanmorgen, 13 april 2019, kreeg ik om 01.49 uur een melding met betrekking tot een autobrand op de [locatie] . Wij zijn vervolgens ter plaatse gegaan. Ter plaatse zag ik een grijs busje met [bedrijf 1] erop staan, waarvan de achterdeur en de zijdeur open waren. Omdat de bus nog vol rook hing hebben wij vervolgens het bestuurdersportier geopend. Ik zag dat ter hoogte van de linker achterband iets ingebrand was wat vervolgens was overgeslagen naar de kunststof achterbumper en het linker achterlichtconsole. Vermoedelijk is er gebruik gemaakt van aanmaakblokjes.

9. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2019, p. 65-68, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :

Op 13 april 2019, omstreeks 00.30 uur, waren wij dienstdoende met de openbare orde dienst voor het bewakingsgebied van Venray en Gennep. Op de genoemde datum, omstreeks 01.50 uur, kregen wij het verzoek om te gaan naar de [locatie] , te [plaats] , gemeente Venray in verband met een autobrand aldaar. Wij waren op de genoemde datum, omstreeks 02.15 uur, ter plaatse op de genoemde locatie. Wij zagen dat de plaats delict van de eerste brandstichting en de plaats delict van de tweede brandstichting ongeveer 25-30 meter uit elkaar lagen.
Wij zagen dat het een grijskleurige bedrijfsauto, zijnde een Ford, type: Transit Connect, voorzien van het kenteken [kenteken 2] betrof, welke aan de linkerzijde, zijnde de bestuurderszijde, beschadigd was door middel van de brand. Wij zagen dat naast het betreffende voertuig op ongeveer een (1) meter een ander voertuig geparkeerd stond. Wij hebben ter plaatse met de bevelvoerder van de aanwezige brandweer gesproken. Wij kregen van de betreffende bevelvoerder te horen dat er op de linker achterband resten van een aanmaakblokje aangetroffen waren. Wij hoorden van de bevelvoerder dat hier niet meer veel van over was, maar dat dit wel de oorzaak van de brandstichting betrof.
Wij zagen dat de woning van de hier beneden genoemde verdachte precies tussen de twee plaatsen delict in lag. Wij, verbalisanten, zagen dat er vanaf de woning van de hier beneden genoemde verdachte de eerste plaats delict op ongeveer 15 meter naar rechts lag. Wij zagen dat de tweede plaats delict op ongeveer 10 meter naar links
van de woning van de hier beneden genoemde verdachte lag.
Aangever [slachtoffer 2] deelde mij, verbalisant [verbalisant 5] , mede dat hij van de eigenaar,
genaamd: “ [getuige 4] ” van catering en partycentrum “ [bedrijf 2] ” te horen had gekregen dat er camerabeelden waren. Omstreeks 04.05 uur, waren wij ter plaatse bij het genoemde catering en partycentrum. Wij hebben aldaar met aangever [slachtoffer 2] en getuige [getuige 4] de camerabeelden bekeken. Wij kunnen de manspersoon op de beelden als volgt omschrijven:
- manspersoon;
- normaal postuur;
- lang van postuur.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1963 te [geboorteplaats 1] .

10. Het proces-verbaal uitkijken camerabeelden d.d. 14 april 2019 (LB1R019059-3), p. 107-119, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :

Op 14 april 2019 was ik belast met het uitkijken van de beschikbare beelden in dit onderzoek. Er dient rekening gehouden te worden met een tijdsverschil van ruim 7 minuten met de daadwerkelijke tijd. Ik zag namelijk dat de systeemtijd van het camerasysteem afweek van de daadwerkelijke tijd. Ik zag dat het systeem aangaf: 13-04-2019 te 12.13.49 uur terwijl de daadwerkelijke datum en tijd 13-04-2019 te 12:06:34 betrof. In de foto’s in de fotobijlage wordt steeds (in de foto) de systeemtijd weergegeven. Daadwerkelijk is het dan dus 7 minuten en 15 seconden vroeger. Verder dient opgemerkt te worden dat telkens gebruik gemaakt is van zogenaamde printscreens om de foto’s te maken van de bewegende beelden. De woning van de verdachte [verdachte] is gelegen aan [adres 1] en zal verder in dit proces-verbaal ‘de woning’ genoemd worden.
- 00.17.03 – 00.17.17: een persoon op een fiets verschijnt rechts in beeld en fietst de oprit van de woning in;
- 00.17.27: er gaat een lamp aan in de oprit van de woning. De lamp gaat om 00.19.46 weer uit;
- 00.20.00 – 00.20.16: de lamp gaat weer aan. Kort hierna komt er een persoon uit de oprit van de woning gelopen. Deze persoon draagt lichte bovenkleding en loopt in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
- 00.21.47 – 00.22.11: de lamp gaat uit. Kort hierna komt er uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) een persoon aanlopen welke vervolgens de oprit van de woning inloopt. De lamp gaat weer aan;
- 00.22.56: vanuit rechts in beeld komt een auto aanrijden, welke links onder in beeld wordt geparkeerd, naast de auto welke later de tweede plaats delict blijkt te zijn;
- 00.23.38: vanuit de oprit van de woning loopt een persoon in de richting van de
eerste plaats delict;
- 00.24.53: uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) komt een persoon aanlopen met lichte bovenkleding. De persoon loopt de oprit van de woning in;
- 00.28.41: Vlak daarna loopt een persoon met een hond de [locatie] in in de richting van de eerste plaats delict (BMW)
- 00.26.39 – 00.28.41: de lamp gaat weer uit. Vlak daarna loopt een persoon (
het hof begrijpt: getuige [getuige 2]) met een hond de [locatie] in, in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
- 00.29.44: links onder in beeld verschijnen drie personen. Eén persoon op een fiets en twee personen te voet. Eén persoon loopt de [locatie] en vervolgens de oprit van de woning in;
- 00.50.37 – 00.52.40: brandweer arriveert en kort daarna ook de politie;
- 00.54.52 – 00.55.29: om 00.54.52 uur gaat de lamp in de oprit van de woning aan. Vanuit de woning lopen vlak achter elkaar twee personen in de richting van de eerste plaats delict (BMW);
- 00.56.16: brandweer verlaat de plaats delict;
- 00.56.32: twee personen komen te voet uit de richting van de eerste plaats delict (BMW) en lopen de oprit van de woning in;
- 00.58.19: de lamp in de oprit van de woning gaat uit;
- 01:20:11: de lamp in de oprit van de woning gaat aan;
- 01.21.57 – 01.22.15: om 01.21.57 uur gaat de lamp in de oprit van de woning uit. Vervolgens is er reflectie van verlichting te zien. Onmiddellijk hierna komt vanuit de oprit van de woning een persoon de straat inlopen;
- 01.22.42: deze persoon loopt naar de linker achterzijde van de bestelauto die daar ter plaatse geparkeerd staat. Er is hier verder enkel beweging te zien. De bestelauto betreft de auto van aangever [slachtoffer 2] ;
- 01.23.21: de persoon loopt weer de oprit van de woning in;
- 01.23.26: de lamp in de oprit gaat weer aan;
- 01.25.05: de lamp in de oprit van de woning gaat uit;
- tussen 01.25.22 uur en 01.41.06 uur is een wakkerende verlichting zichtbaar onder of tussen de twee aldaar geparkeerde voertuigen. Ook is in het lichtschijnsel van de straatlantaarn rookontwikkeling te zien;
- 01.41.06 – 01.44.30: duidelijk zichtbaar is dat er zich een brand aan het ontwikkelen is.

11. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2019, p. 120-127, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :

Dit proces-verbaal van bevindingen betreft een aanvulling op het proces-verbaal van bevindingen onder nummer LB1R019059-3.
- 01.45 – 01.51.48: vanaf ongeveer 01.45 uur is er een duidelijke brandontwikkeling zichtbaar. Op de bewegende beelden is zichtbaar dat de brand zich links achter bij het voertuig ontwikkelt;
- 01.59.49: het voertuig staat nagenoeg volledig in brand;
- 02.01.15: de brand ontwikkelt zich verder en belemmert het zicht op de woning/oprit gelegen aan [straatnaam] en het verdere zicht in deze straat;
- 02.08.57: de brandweer arriveert.

12. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2019, p. 103-104, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :

Op 13 april 2019 was ik belast met een onderzoek inzake meerdere brandstichtingen in [plaats] , gemeente Venray. Uit feiten en omstandigheden werd als verdachte aangemerkt de verdachte genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedag 1] 1963 te [geboorteplaats 1] , wonende adres [adres 1] , gemeente Venray.
Ik was samen met collega’s [naam] en [naam] op genoemde dag, omstreeks 13.00 uur, doende met een onderzoek in de woning, gelegen aan [adres 1] . In de woning waren op dat moment aanwezig de partner en kinderen van de verdachte, zijnde:
- [betrokkene 1] , geboren [geboortedag 2] 1965 te [geboorteplaats 2]
- [betrokkene 2] , geboren [geboortedag 3] 1996 te [geboorteplaats 3]
- [getuige 1] , geboren [geboortedag 4] 1997 te [geboorteplaats 4]
- [betrokkene 3] , geboren [geboortedag 5] 2004 te [geboorteplaats 5]
Tijdens de doorzoeking hoorde ik dat de dochter [betrokkene 3] , verklaarde: “Mijn vader kwam omstreeks 00.00 uur thuis. We hebben een deurbel die registreert de
bewegingen op de oprit. Dit kan ik dan aflezen op mijn telefoon en wordt opgeslagen. Je ziet dan alleen de tijdstippen dat er beweging is op de oprit dus ook als je naar buiten gaat vanuit onze woning”. De sensor in de deurbel zou nauwkeurig registreren wanneer iemand over de oprit loopt en
als iemand via de voordeur de woning betreed of de woning verlaat. Dit wordt dan
vervolgens via een app weergegeven op de telefoon. Ik zag vervolgens dat dochter [getuige 1] een telefoon pakte. Ik zag en hoorde dat [getuige 1] vervolgens de telefoon liet zien en verklaarde: “Kijk, hier zie je de tijdstippen wanneer er beweging geweest is. Het lijkt erop dat iemand om 01.17 uur naar buiten is gegaan vanaf de voordeur”.

13. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 april 2023, voor zover inhoudende:

U, voorzitter, houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik mijzelf op een aantal camerabeelden heb herkend. Ik herken mezelf op de beelden als zijnde de persoon die op de fiets in beeld verschijnt en de oprit van de woning aan [adres 1] op fietst. Ook ben ik de persoon op de camerabeelden die om 00.20 uur vanaf de oprit van mijn woning komt gelopen en vervolgens weer op de oprit van de woning inloopt enkele minuten later. Ook herken ik mijzelf op de camerabeelden als degene die met mijn dochter vanuit de woning komt gelopen (
het hof: tussen 00.54.52 en 00.55.29 uur).

14. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 14 april 2019, p. 218, voor zover inhoudende:

Als iemand mijn oprit oploopt dan kun je nergens naartoe, of je moet het dak op van de carport.