15.2.Deze koopovereenkomst kan door ieder van partijen worden ontbonden indien verkoper ingevolge de Wet Voorkeursrecht gemeenten niet in staat is om de eigendom van de onroerende zaak op de overeengekomen dag over te dragen. Verkoper is verplicht om zodra duidelijk is dat hij ingevolge genoemde wet niet of niet tijdig aan zijn verplichting tot levering kan voldoen, koper daarvan schriftelijk op de hoogte te stellen. (…) ”
[appellanten] heeft op grond van artikel 5.1. van de huurkoopovereenkomst bij aanvang van de huurkoopovereenkomst € 35.000,00 betaald. Voorts heeft [appellanten] aan [geïntimeerde] maandelijks, van 1 juli 2018 tot en met februari 2020, € 3.000,00 voldaan.
In de brief van 6 maart 2020 van [geïntimeerde] aan [appellanten] staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Conform artikel 5.4 zijn de huurkooptermijn en de gebruiksvergoedingstermijn, per 1 juli 2019, verhoogd op basis van de index CBS voor gezinsconsumptie.
Juli 2018: 104,28 Juli 2019: 106,90 Verhoging 2,62 %;
Deze verhoging is U nog niet in rekening gebracht, een omissie onzerzijds waarvoor wij U onze excuses aanbieden.
We verzoeken U per omgaande de verhoging € 711,00 tot en met maart 2020, inclusief de achterstallige termijn maart 2020 € 3.000,00, totaal dus € 3.711,00 aan ons over te maken.
Ook verzoeken wij U per april 2020 de maandelijkse termijn aan te passen aan het nieuwe bedrag zijnde € 3.075,60 en deze steeds op de eerste vervaldag van elke volgende maand aan ons over te maken. (…)”
In de bijlage (welke gedateerd is op 16 maart 2020) bij de e-mail van [geïntimeerde] aan (de vader van) [appellanten] van 14 maart 2020 staat (onder meer) dat de betaling voor de maand maart 2020 niet is ontvangen, dat niet gereageerd is op de brief van
6 maart 2020 en dat wanneer niet binnen zeven dagen na ontvangst van het schrijven wordt betaald [appellanten] de overeenkomst op grond van artikel 11 van de overeenkomst als ontbonden kan beschouwen.
Naar aanleiding van voornoemde e-mail met bijlage heeft (de vader van [appellanten] namens) [appellanten] in maart 2020 telefonisch contact opgenomen met de makelaar van [geïntimeerde] , [persoon A] (verder: de makelaar). Na dit telefonisch contact heeft (de vader van) [appellanten] aan [geïntimeerde] op 24 maart 2020 een e-mail gestuurd waarin hij verzoekt de toezegging van de makelaar de betalingen op te schorten per e-mail toe te zeggen.
Bij e-mail 25 maart 2020 heeft de makelaar laten weten niet met opschorting te hebben ingestemd en dat de enige die dit kan doen [geïntimeerde] is.
Op 21 april 2020 heeft [geïntimeerde] bij brief [appellanten] verzocht om binnen acht dagen na ontvangst van het schrijven € 8.354,34 (bestaande uit € 711,00 aan achterstallige indexering tot en met maart 2020, € 3.000,00 huurkooptermijn maart,
€ 3.075,60 huurkooptermijn april en € 1.567,74 aan eigenaarslasten 2018/2019) over te maken aan [geïntimeerde] . Tevens staat in deze brief dat indien [appellanten] in gebreke blijft met betaling een boete verschuldigd wordt en de mogelijkheid van buitengerechtelijke ontbinding ontstaat voor [geïntimeerde] .
[appellanten] heeft vervolgens op 30 april 2020 schriftelijk op de brief van 21 april 2020 gereageerd. In dit schrijven staat dat er onduidelijkheid bestaat of er nu sprake is van ontbinding of dat de overeenkomst wordt doorgezet, dat er telefonisch contact is geweest met de makelaar van [geïntimeerde] over de covid-19 problematiek en dat [appellanten] de reactie van de makelaar zo heeft opgevat als dat de betalingen zijn opgeschort.
In de brief van 19 mei 2020 van [geïntimeerde] aan [appellanten] staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Middels het onderhavige schrijven wordt overgegaan tot ontbinding van de tussen partijen bestaande huurkoopovereenkomst ex artikel 11.
Als gevolg van ontbinding van de overeenkomst bent u een direct opeisbare boete van 10% van de koopsom verschuldigd. Voorts bent u gehouden het pand leeg en schoon terug aan cliënte ter beschikking te stellen onder afgifte van der sleutels. Cliënte biedt u daarvoor één week de tijd. (…)”
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.In deze procedure heeft [geïntimeerde] , samengevat, gevorderd:
(primair) een verklaring voor recht dat de tussen partijen bestaande huurkoopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, dan wel (subsidiair) de huurkoopovereenkomst te ontbinden dan wel ontbonden te verklaren vanwege de betalingsachterstand,
[appellanten] te veroordelen tot ontruiming van de onroerende zaak,
[appellanten] te veroordelen tot betaling van € 14.117,64 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020,
[appellanten] te veroordelen om als gebruiks- respectievelijk schadevergoeding
€ 1.575,60 per (of gedeelte van de) maand te betalen vanaf 1 juli 2020 tot het tijdstip van ontruiming,
5) [appellanten] te veroordelen in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellanten] heeft de huurkooptermijnen, ondanks ingebrekestelling, vanaf maart 2020 onbetaald gelaten, waarna [geïntimeerde] de huurkoopovereenkomst heeft ontbonden per
19 mei 2020. Het gevorderde bedrag van € 14.117,64 bestaat uit € 711,00 aan de achterstallige indexatie tot en met maart 2020, € 9.151,20 aan huurkooptermijnen, € 1.575,60 aan gebruiksvergoeding voor de maand juni 2020, € 2.625,97 aan gebruiks- en eigenaarslasten voor de jaren 2018 tot en met 2020, € 53,87 aan wettelijke rente tot en met 22 juni 2020 en de op grond van artikel 11 van de huurkoopovereenkomst verschuldigde
€ 35.000,00 boete, waarop vervolgens het voorschot op de juridische levering van
€ 35.000,00 in mindering is gebracht. [appellanten] is een gebruiksvergoeding verschuldigd nu [appellanten] het pand na de ontbinding van de huurkoopovereenkomst is blijven gebruiken.
6.2.3.[appellanten] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het bestreden vonnis van 2 juni 2021 heeft de kantonrechter, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de uitgesproken veroordelingen:
- voor recht verklaard dat de tussen partijen bestaande huurkoopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden,
- [appellanten] veroordeeld de onroerende zaak te ontruimen,
- [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 12.778,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020,
- [appellanten] veroordeeld tot betaling van de gebruiksvergoeding van € 1.575,60 per (gedeelte van de) maand vanaf 1 juli 2020 tot het tijdstip van ontruiming,
- [appellanten] veroordeeld in de kosten van het geding, tot dat moment begroot op
€ 1.825,38.
De vorderingen van [geïntimeerde] zijn voor het overige afgewezen.
6.2.5.De onroerende zaak is op 20 juli 2021 ontruimd door de deurwaarder.
De procedure in hoger beroep