ECLI:NL:GHSHE:2023:1513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
21/01542 en 21/01543
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek op basis van artikel 8:119 Awb met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2023 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van een verzoeker, wonend in Duitsland, met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard door de inspecteur. Na een ongegrond beroep bij de rechtbank en een hoger beroep bij het hof, had de Hoge Raad het cassatieberoep van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.

De verzoeker heeft op 28 oktober 2021 een herzieningsverzoek ingediend, steunen op informatie die reeds vóór de uitspraak van het hof bekend was. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gebaseerd, al bekend waren bij de verzoeker vóór de eerdere uitspraak.

Het hof heeft het verzoek tot herziening afgewezen, omdat het niet aan de voorwaarden voldeed die in de wet zijn gesteld. Tevens is er geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01542 en 21/01543
Uitspraak op het verzoek van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Duitsland),
hierna: verzoeker,
om herziening in de zin van artikel 8:119, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de hierna te vermelden uitspraak.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Over het jaar 2012 is aan verzoeker de aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: IB) opgelegd, waarbij belastingrente in rekening is gebracht.
Over het jaar 2013 is aan verzoeker de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, waarbij belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Verzoeker heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. [1]
1.6.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie met een verwijzing naar artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard. [2]
1.7.
Verzoeker heeft met dagtekening 28 oktober 2021 verzocht om herziening van de uitspraak van het hof (hierna: de voorgaande hofuitspraak). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Verzoeker heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 april 2023 te ‘s-Hertogenbosch. Namens de inspecteur is [inspecteur] verschenen. Verzoeker is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij verzoeker bij brief van 16 maart 2023, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door verzoeker opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 20 maart 2023 op het door verzoeker opgegeven adres is bezorgd.
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Gronden

2.1.
Op basis van artikel 8:119, lid 1, Awb, kan een onherroepelijke uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
waren zij bij de desbetreffende rechtelijke instantie eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming [3] van deze bepaling is de mogelijkheid van herziening uitdrukkelijk niet bedoeld om het door de desbetreffende rechterlijke uitspraak afgesloten debat te heropenen.
2.2.
Naar het hof begrijpt doet verzoeker zijn verzoek om herziening steunen op een brief van 13 mei 2015 van mevrouw [A] , een medewerkster van de Belastingdienst, die belanghebbende voor de zitting van 23 mei 2019 als nader stuk heeft ingediend en waarop de inspecteur niet heeft gereageerd.
2.3.
De door verzoeker aangehaalde brief was verzoeker bekend vóór de voorgaande hofuitspraak. Dat heeft ook te gelden voor alle andere schriftelijke stukken waar belanghebbende naar verwijst, zoals het echtscheidingsconvenant. Hierdoor wordt niet voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 8:119, lid 1, Awb. Het hof wijst het verzoek tot herziening om die reden af.
Tussenconclusie
2.4.
De slotsom is dat het herzieningsverzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
2.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
2.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof wijst het verzoek tot herziening af.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, J.M. van der Vegt en R.W.G. Rouwers, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3168.
2.Hoge Raad 1 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:817.
3.Kamerstukken II 1996/97, 25175, 3, p. 18-19.