In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende die in België woonachtig is en in 2016 inkomsten heeft genoten uit twee dienstbetrekkingen, één bij een stichting en één als hoogleraar aan een universiteit. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij hij de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting had gecorrigeerd. De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over een deel van zijn inkomen, omdat hij een aanzienlijk deel van zijn werkzaamheden in België zou hebben verricht.
Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk werkzaamheden in België heeft verricht. De inspecteur heeft de heffingsbevoegdheid over het loon van de belanghebbende bij de universiteit en de stichting toegewezen aan Nederland, omdat de werkzaamheden in Nederland zijn uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd en dat de gehele heffingsbevoegdheid over zijn inkomen aan Nederland toekomt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.