ECLI:NL:GHSHE:2023:1176

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.319.595_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gelasten nieuw deskundigenonderzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin verzoeker, [verzoeker 1], een verzoek indiende voor een voorlopig deskundigenonderzoek. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 1 september 2022 een vonnis had gewezen in de hoofdzaak. In dat vonnis werd [verweerder] veroordeeld tot het correct nakomen van een overeenkomst betreffende de levering en installatie van een visgraat parketvloer. [verzoeker 1] had een bedrag van € 5.660,50 aan [verweerder] betaald, maar er waren gebreken aan de vloer geconstateerd. Na een deskundigenrapport dat de gebreken bevestigde, verzocht [verzoeker 1] het hof om een second opinion door een onafhankelijke deskundige. [verweerder] verzocht het hof om het verzoek van [verzoeker 1] af te wijzen, stellende dat het niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen zwaarwegende bezwaren waren tegen het eerdere deskundigenrapport. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2023 werd het verzoek besproken. Het hof oordeelde dat het verzoek van [verzoeker 1] niet toewijsbaar was, omdat de bezwaren tegen het eerdere deskundigenrapport niet voldoende zwaarwegend waren. Het hof wees het verzoek af en veroordeelde [verzoeker 1] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 13 april 2023
Zaaknummer : 200.319.595/01
Zaaknummer eerste aanleg : 9047732 \C V EXPL 21-984
in de zaak van
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen: [verzoeker 1] (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. M. Heezen te Amsterdam,
tegen:
[verweerder] ,
handelend onder de naam [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, heeft -in de hoofdzaak- op 1 september 2022 tussen partijen ( [verzoeker 1] als eiseres en [verweerder] als gedaagde) vonnis gewezen , waarbij - kort weergegeven - [verweerder] is veroordeeld om de overeenkomst tussen partijen correct na te komen, voor recht is verklaard dat [verzoeker 1] na deugdelijke nakoming van de overeenkomst door [verweerder] nog een bedrag van € 5.660,50 aan [verweerder] verschuldigd is, [verweerder] is veroordeeld om aan [verzoeker 1] te betalen een bedrag van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 100,00 vanaf 9 maart 2020 en over een bedrag van € 250,00 vanaf het moment dat [verzoeker 1] de onderliggende factuur/facturen opeisbaar verschuldigd wordt, steeds tot aan de dag van voldoening, en [verweerder] is veroordeeld om aan [verzoeker 1] te betalen een bedrag van € 836,41, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 17 februari 2021 tot aan de dag van voldoening.
Daarbij heeft de rechtbank dit vonnis waar het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat meer of anders is gevorderd afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten van de procedure dragen.
1.2.
[verzoeker 1] is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis middels een op 29 november 2022 uitgebrachte appeldagvaarding tegen de rolzitting van 2 januari 2024. Zij wenst thans een second opinion op het deskundigenrapport van [deskundige] uit te laten voeren door een onafhankelijke derde-deskundige.
1.3.
Bij verzoekschrift -in onderhavige zaak- met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 5 december 2022, heeft [verzoeker 1] het hof verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen en daarbij een bij het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen (LRGD) aangesloten gerechtsdeskundige te benoemen ter beantwoording van een achttal vragen die
zij als volgt heeft geformuleerd;
1. Is er sprake van gebreken (en/of schade) met betrekking tot de gelegde vloer?
2. Kunt u een omschrijving geven van de door u geconstateerde gebreken?
3. Wat is de oorzaak van de door u geconstateerde gebreken?
4. Kunnen de gebreken worden hersteld?
5. Als vraag 4 bevestigend wordt beantwoord, welke werkzaamheden zijn dan vereist? Hoe lang duren deze werkzaamheden? In hoeverre zijn sporen van herstel terug te zien in de vloer? Kan herstel plaatsvinden zonder beschadiging aan de rest van het interieur van [verzoeker 1] ? Wat is de verwachte levensduur na het herstel van de vloer?
6. Welke maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming van verdere schade?
7. Kunt u de hoogte van de schade vaststellen, en deugdelijk motiveren, aan de hand van de herstelkosten en/of de waardevermindering van de vloer (bij voorkeur aan de hand van een tweetal opgevraagde offertes)?
8. Zijn er nog andere punten die u van belang acht voor het uiteindelijke deskundigenbericht?
1.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 januari 2023, heeft [verweerder] het hof verzocht het verzoek van [verzoeker 1] af te wijzen nu dit niet aan de in de wet en rechtspraak daaraan gestelde eisen voldoet, met veroordeling van [verzoeker 1] in zowel de kosten als de nakosten.
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , beiden bijgestaan door mr. Heezen en mr. F.R.H. van der Leeuw;
- [verweerder] , bijgestaan door mr. Van de Corput.
1.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het inlichtingenformulier met bijlage (akte houdende overlegging bewijsstukken) van de advocaat van [verzoeker 1] d.d. 3 maart 2023 alsmede van de door de advocaat van [verzoeker 1] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde spreekaantekeningen.

2.De gronden van het verzoek

Het hof verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat om het volgende.
- [verzoeker 1] en [verweerder] hebben in november 2019 een overeenkomst met elkaar
gesloten, op grond waarvan [verweerder] zich ten opzichte van [verzoeker 1] verplicht heeft om tegen betaling van een bedrag van € 11.321,00 inclusief BTW een visgraat parketvloer aan [verzoeker 1] te leveren en in de woning van [verzoeker 1] te leggen.
- [verzoeker 1] heeft op 6 december 2019 een bedrag van € 5.660,50 aan [verweerder]
betaald.
- [verweerder] is in februari 2020 gestart met het leggen van de parketvloer.
- Op 11 februari 2020 heeft [verweerder] aan [verzoeker 1] laten weten dat de olielaag die hij op de vloer had aangebracht niet goed droog was toen hij de laklaag aanbracht, waardoor de laklaag was losgekomen van de ondergrond en hij de vloer opnieuw moest schuren en oliën/lakken.
- [verweerder] heeft in februari 2020 twee keer herstelwerkzaamheden aan de vloer
uitgevoerd, voor de laatste keer op 26 februari 2020.
- [verzoeker 1] heeft op 28 februari 2020 bij [verweerder] geklaagd over de afwerking van de vloer.
- Op 24 mei 2020 verzoekt [verweerder] aan [verzoeker 1] om een deelbetaling van het nog openstaande bedrag van € 3.500,00 zodat er daarna nog een bedrag van € 2.028,61 zal openstaan.
- [verzoeker 1] laat [verweerder] op 29 mei 2020 weten hier niet mee akkoord te zijn omdat er nog veel werkzaamheden openstaan.
- Op 3 augustus 2020 heeft [verzoeker 1] aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) opdracht gegeven om de staat van de vloer te onderzoeken. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 22 september 2020 in het bijzijn van [verzoeker 1] , haar toenmalige gemachtigde en [verweerder] .
- [bedrijf] komt tot de conclusie dat de vloer diverse gebreken vertoont die zich niet voor herstel lenen, waardoor de vloer helemaal vervangen moet worden. Ook de firma [firma] (hierna: [firma] ), die de kosten voor het verwijderen en vervangen van de vloer in een offerte begroot heeft op een bedrag van € 21.143,00 inclusief BTW, komt tot die conclusie. De totale schade van [verzoeker 1] begroot [bedrijf] op basis van de
offerte van [firma] en enkele andere offertes die [verzoeker 1] heeft aangeleverd op een bedrag van € 28.535,50 inclusief BTW.
- De voormalige gemachtigde van [verzoeker 1] heeft [verweerder] bij brief van 7 december 2020 een afschrift toegestuurd van het rapport van [bedrijf] en hem aansprakelijk
gesteld voor de schade als gevolg van de gebrekkig aangelegde vloer. Op het verzoek om binnen een week contact op te nemen voor het treffen van een minnelijke
regeling heeft [verweerder] niet gereageerd. [verweerder] heeft evenmin enig bedrag aan schadevergoeding aan [verzoeker 1] betaald.
- Hierop heeft [verzoeker 1] [verweerder] in rechte betrokken -zijnde de hoofdzaak- en primair gevorderd om haar te machtigen de herstelwerkzaamheden aan de vloer als genoemd in het rapport van [bedrijf] zelf uit te (laten) voeren op kosten van [verweerder] , met veroordeling van [verweerder] tot betaling van een voorschot op de herstelkosten van € 21.143,00.
- Subsidiair vorderde [verzoeker 1] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 21.143,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
- Meer subsidiair vorderde [verzoeker 1] de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden en [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van het betaalde voorschot van € 5.660,50 en tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 4.094,00.
- Uiterst subsidiair vorderde [verzoeker 1] om [verweerder] op straffe van een dwangsom te veroordelen de tussen partijen gesloten overeenkomst binnen één maand alsnog deugdelijk na te komen en te verklaren voor recht dat [verzoeker 1] c.s. na deugdelijke nakoming nog een bedrag van € 5.660,50 aan [verweerder] verschuldigd is.
- In alle hiervoor genoemde gevallen vorderde [verzoeker 1] een verklaring voor recht dat
[verweerder] tekortgeschoten is in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst en aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg daarvan geleden heeft en nog zal lijden. Verder maakte [verzoeker 1] aanspraak op een totaalbedrag aan schadevergoeding van € 8.678,91, bestaande uit de deskundigenkosten van € 836,41 en de gevolgschade van € 7.842,50, vermeerderd met de wettelijke rente.
- [verzoeker 1] vorderde ten slotte om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en om [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
- De rechtbank heeft -in de hoofdzaak- beslist bij vonnis d.d. 1 september 2022 zoals kort weergegeven in r.o. 1.1. van deze beschikking. De rechtbank heeft daarbij -kort gezegd- het deskundigenrapport van [deskundige] gevolgd.
[verzoeker 1] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen, in het kader waarvan zij thans - vooruitlopend op de te nemen grieven in de hoofdzaak- in onderhavige zaak om een voorlopig deskundigenonderzoek verzoekt.
- Op verzoek van (de advocaat van ) [verzoeker 1] heeft [bedrijf] bij schrijven van 21 oktober 2022 gereageerd op aanvullende vragen.
3.2.
[verzoeker 1] wenst een second opinion op het deskundigenrapport van [deskundige] uit te laten voeren door een onafhankelijke derde-deskundige. [verzoeker 1] acht een deskundigenrapport van wezenlijk belang voor deze procedure. De deskundigenrapporten van [bedrijf] en [deskundige] staan volgens haar lijnrecht tegenover elkaar. Het is bepaald niet zo dat deze rapporten slechts verschillen op details of nuances. De rechtbank heeft volgens [verzoeker 1] onvoldoende gemotiveerd waarom aan het rapport van [deskundige] meer waarde toekomt dan aan dat van [bedrijf] . Nu de beide geraadpleegde deskundigen elkaar dermate tegenspreken is de gewenste duidelijkheid er wat [verzoeker 1] betreft nog steeds niet. [verzoeker 1] wenst voorafgaand aan het hoger
beroep duidelijkheid te krijgen over de staat van de vloer en de economische gevolgen die hiermee gepaard gaan. Daarom verzoekt [verzoeker 1] het hof om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Van twee lijnrecht tegenover elkaar staande rapporten heeft de rechtbank er een gekozen als kennelijk de juiste. Een deugdelijke motivering daarvoor ontbreekt volgens [verzoeker 1] . In hoger beroep is de centrale vraag of [verweerder] de vloer kan herstellen conform het [deskundige] rapport en dat de vloer vervolgens - zoals gebruikelijk - 30 tot 40 jaar mee kan, conform
hetgeen is overeengekomen tussen [verzoeker 1] en [verweerder] , dan wel dat, zoals uit het [bedrijf] rapport volgt, (deel)herstel niet meer mogelijk is en [verzoeker 1] dus met een gebrekkige vloer blijft zitten die niet in lijn is met de overeenkomst. [verzoeker 1] verzoekt voorts de te geven beschikking
uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is hierop door en namens [verzoeker 1] nog het navolgende aangevoerd. De beide deskundigenrapporten staan dermate haaks op elkaar dat het verweer van [verweerder] dat een meningsverschil tussen deskundigen onvoldoende is om een deskundigenrapport terzijde te schuiven, niet opgaat. [verzoeker 1] is van mening dat het onderzoek van [deskundige] niet goed is uitgevoerd en dat zijn rapportage daarnaast inhoudelijke gebreken vertoont. Het gaat niet om een ‘meningsverschil’ tussen deskundigen, maar
om feitelijke tegenstrijdigheden die aanzienlijke gevolgen hebben voor [verzoeker 1] . De benoeming van een derde-deskundige kan de heersende onzekerheid als gevolg van twee haaks op elkaar staande rapporten wegnemen. Vanwege het motiveringsgebrek van de deskundige van [deskundige] ten aanzien van de vlakheid van de vloer bestaat er een zwaarwegend en
steekhoudend bezwaar tegen diens rapportage.
Het verzoek van [verzoeker 1] is voldoende relevant en concreet en het betreft feiten die met een deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Daarnaast is het deskundigenonderzoek van [deskundige] niet goed uitgevoerd, is onderhavig verzoek niet strijdig met de goede procesorde en bestaan er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het [deskundige] rapport.
Daarom dient het verzoek van [verzoeker 1] te worden toegewezen.
3.4.
[verweerder] is van mening dat het verzoek van [verzoeker 1] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht dient te worden afgewezen. Er is volgens hem sprake van strijd met de goede procesorde door een nieuw onderzoek op de voet van een voorlopig deskundigenonderzoek te verlangen. Volgens vaste rechtspraak dient een op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenbericht immers gelijk te worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenonderzoek.
Met het buiten rechte laten verrichten van een deskundigenonderzoek verliezen partijen het processuele recht op een voorlopig deskundigenonderzoek dat door de rechter wordt gelast. Partijen zijn - behoudens zwaarwegende en steekhoudende bezwaren (waarvan hier volgens [verweerder] geen sprake is) - in hun onderlinge verhouding gebonden aan het rapport.
Bij de beoordeling of sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren dient dezelfde beoordelingsmaatstaf te worden gehanteerd als de maatstaf die geldt bij de bezwaren tegen een deskundigenbericht dat door de rechter is gelast.
Uit hetgeen door [verzoeker 1] is aangevoerd blijkt volgens [verweerder] niet dat er sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren en ook is volgens [verweerder] geen sprake van een deugdelijke en overtuigende onderbouwing. Het betreft feitelijk een herhaling van de -hof: in de hoofdzaak- reeds in eerste aanleg tegen de rapportage van [deskundige] ingebrachte bezwaren. Volgens vaste rechtspraak maakt het enkele feit dat een partij onderbouwde bezwaren heeft een rapport echter niet onbetrouwbaar en is de enkele omstandigheid dat een partij het niet eens is met de conclusie of uitkomst van een deskundigenrapport onvoldoende om het rapport terzijde te schuiven.
Tot slot is [verweerder] van mening dat de door [verzoeker 1] gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad dient te worden afgewezen in het geval het verzoek van [verzoeker 1] zou worden toegewezen nu daartoe gelet op artikel 204 Rv onvoldoende belang bestaat. Met het oog op de voortgang van het door [verzoeker 1] ingestelde hoger beroep verzoekt [verweerder] het hof in geval van een afwijzende beschikking deze wel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is hierop door en namens [verweerder] nog het navolgende aangevoerd. Het lijkt erop dat er sprake is van “deskundigenshopping”. Er zijn inmiddels conclusies van een in samenspraak benoemde deskundige, vastgelegd in een rapportage. Het zou in strijd met goede procesorde zijn om nu weer een nieuwe deskundige te benoemen. Er zijn geen steekhoudende bezwaren en de rapportage van [deskundige] voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 30 maart 2007, NJ 2007/189, ECLI:NL:HR:2007:AZ5448).
3.6.2.
Partijen twisten over de gang van zaken op de mondelinge behandeling in eerste aanleg ten aanzien van de totstandkoming van de keuze voor de deskundige [betrokkene] van [deskundige] . [verzoeker 1] stelt - kort gezegd - dat sprake is van een eigen deskundige aan de zijde van [verweerder] .
Volgens [verweerder] is sprake van een door partijen gezamenlijk gekozen deskundige.
Het hof acht het vonnis van 1 september 2022 in de hoofdzaak op dit punt bepalend. In dat vonnis overweegt de rechtbank onder 5.4, eerste zin:

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen voorgehouden
behoefte te hebben aan voorlichting door een deskundige over de hierna te noemen vragen.
Partijen hebben ervoor gekozen om in samenspraak een deskundige aan te zoeken in plaats
van een deskundige te laten benoemen door de rechtbank. Hierbij is de keuze gevallen op
[betrokkene] van [deskundige].”
Op grond hiervan oordeelt het hof dat het rapport van [betrokkene] een deskundigenrapport van een door partijen gezamenlijk gekozen deskundige betreft.
Hoewel [verzoeker 1] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld een en ander niet als zodanig te hebben ervaren ten tijde van de behandeling in eerste aanleg, is er formeel door beide partijen, dus ook door [verzoeker 1] althans bevoegd namens haar, met de benoeming van deze deskundige ingestemd.
Indien het standpunt van een door een partij geraadpleegde deskundige afwijkt van dat van de door de rechter benoemde deskundige, behoeft de rechter zijn beslissing om de zienswijze van de laatstgenoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend overkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een
voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. De rechter zal alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking dienen te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang dienen te toetsen of er aanleiding is om van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken (Hoge Raad 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5172 en Hoge Raad 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1468).
Naar het oordeel van het hof geldt dit ook in een situatie als de onderhavige, waarin het standpunt van een door één partij geraadpleegde deskundige afwijkt van dat van een op gemeenschappelijk verzoek, althans met gemeenschappelijke instemming van partijen rapporterende deskundige.
3.6.3.
Het hof is op grond van het vorengaande van oordeel dat de rapportage van [deskundige] dient te worden aangemerkt als een onafhankelijke deskundigenrapportage.
De bezwaren welke door [verzoeker 1] tegen voornoemde rapportage zijn aangevoerd – wat daar ook verder van zij – acht het hof in de context van deze procedure onvoldoende zwaarwegend om thans wederom een (nieuwe) onafhankelijke deskundige te benoemen. Het door [verzoeker 1] aangevoerde bezwaar met betrekking tot de niet gemeten vlakheid van de vloer betreft immers een door [betrokkene] wel
geadresseerd punt. Daarbij is het hof van oordeel dat de vervolgens door [verzoeker 1] overgelegde second opinion van [bedrijf] (d.d. 21 oktober 2022) aangaande het rapport van [betrokkene] in ieder geval – en opnieuw: wat er verder van het daarin gestelde zij – geen zodanig andere inzichten verschaft dat van zodanig zwaarwegende bezwaren sprake is dat een nieuw deskundigenonderzoek op dit moment wel geïndiceerd zou zijn.
3.6.4.
Gelet het op vorengaande acht het hof het verzoek van [verzoeker 1] om thans (wederom) een (onafhankelijke) deskundige te benoemen in strijd met de goede procesorde. De bezwaren kunnen zo nodig in de hoofdzaak worden ingebracht, waarna door de behandelend kamer bijvoorbeeld kan worden bezien of er aanleiding bestaat voor het stellen van aanvullende vragen aan [betrokkene] . Dit is echter aan de alsdan behandelend kamer.
Het verzoek van [verzoeker 1] dient daarom dan ook te worden afgewezen.
3.6.5.
[verzoeker 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
3.6.5.1. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (zie ook HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853). Het hof zal de nakosten dan ook niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden.
3.6.5.2. Het hof zal voorts de proceskostenveroordeling ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren (art. 288 Rv).

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker 1] in de proceskosten, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.366,00, aan salaris advocaat en € 343,00 aan griffierecht.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023.