In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen een besloten vennootschap na een arbeidsongeval. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.M. van de Westerlo, had in eerste aanleg een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant ontvangen, dat hij aanvecht. De procedure in hoger beroep is gestart met een exploot van dagvaarding op 5 april 2019. De appellant stelt dat er letsel is ontstaan als gevolg van een arbeidsongeval, waarbij hij zich beroept op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor schade die werknemers lijden in de uitoefening van hun werkzaamheden. Daarnaast wordt er een schending van de waarheidsplicht ingeroepen, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Tijdens de procedure zijn verschillende stukken ingediend, waaronder memorie van grieven, aktes van depot en pleitnota's. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de in het geding gebrachte producties, wat leidde tot overleg met partijen. Het hof heeft besloten dat de appellant alsnog de gelegenheid krijgt om de producties 27 tot en met 40 in het geding te brengen, waarna de geïntimeerde de kans krijgt om hierop te reageren. De zaak is vervolgens naar de rol van 25 april 2023 verwezen voor het nemen van een akte.
Het hof heeft in zijn arrest op 11 april 2023 de verdere beslissingen aangehouden en de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten. De uitspraak is openbaar gedaan door de rolraadsheer en is ondertekend door de rechters die de zaak hebben behandeld.