ECLI:NL:GHSHE:2023:1150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.270.674_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letsel na arbeidsongeval en schending waarheidsplicht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen een besloten vennootschap na een arbeidsongeval. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.M. van de Westerlo, had in eerste aanleg een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant ontvangen, dat hij aanvecht. De procedure in hoger beroep is gestart met een exploot van dagvaarding op 5 april 2019. De appellant stelt dat er letsel is ontstaan als gevolg van een arbeidsongeval, waarbij hij zich beroept op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor schade die werknemers lijden in de uitoefening van hun werkzaamheden. Daarnaast wordt er een schending van de waarheidsplicht ingeroepen, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Tijdens de procedure zijn verschillende stukken ingediend, waaronder memorie van grieven, aktes van depot en pleitnota's. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de in het geding gebrachte producties, wat leidde tot overleg met partijen. Het hof heeft besloten dat de appellant alsnog de gelegenheid krijgt om de producties 27 tot en met 40 in het geding te brengen, waarna de geïntimeerde de kans krijgt om hierop te reageren. De zaak is vervolgens naar de rol van 25 april 2023 verwezen voor het nemen van een akte.

Het hof heeft in zijn arrest op 11 april 2023 de verdere beslissingen aangehouden en de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten. De uitspraak is openbaar gedaan door de rolraadsheer en is ondertekend door de rechters die de zaak hebben behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.674/01
arrest van 11 april 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.J.P.M. van de Westerlo, te Helmond
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.J. klein Gunnewiek, te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 april 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 januari 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3548407/Rolnummer : 14-12599)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de memorie van grieven met producties
  • de aktes van depot van 19 mei 2020 en 23 juni 2020
  • de memorie van antwoord met producties
  • de akte van [appellant] van 29 september 2020 met producties 4 tot en met 26
  • de antwoordakte van [geïntimeerde]
  • de schriftelijke pleitnota’s van [appellant] en [geïntimeerde] van 25 januari 2023. De pleitnota van [appellant] is voorzien van producties.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Bij gelegenheid van het schriftelijk pleidooi op 25 januari 2023 zijn door [appellant] producties overgelegd genummerd 26 tot en met 35. Voor zover uit de op dat moment bij het hof bekende gegevens in deze procedure viel af te leiden, zijn die producties niet eerder in het geding gebracht. Wel kon worden vastgesteld dat op 30 september 2022 voor het toen op 13 oktober 2022 voorziene pleidooi de producties genummerd 36 tot en met 40 aan het hof waren toegezonden. Deze (door)nummering riep bij het hof de vraag op of en zo ja wanneer de producties 26 tot en met 35 in het geding waren gebracht en die vraag klemt te meer nu [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt tegen het (alsnog) in het geding brengen van laatstgenoemde producties.
3.2
Dit heeft het hof ertoe gebracht schriftelijk met partijen in overleg te treden over de vraag of en op welke wijze de hier bedoelde producties al dan niet eerder in het geding waren gebracht, en daarbij is het volgende gebleken. Bij akte op de rol van 29 september 2020 is productie 26 reeds in het geding gebracht. Vervolgens zijn met een H12-formulier op 24 maart 2022 de producties 27 tot en met 30 en op 25 maart 2022 de producties 31 tot en met 35 aan het hof toegestuurd voor het mondeling pleidooi van 6 april 2022. Dat pleidooi is door een misverstand bij het hof niet doorgegaan, waardoor geen akte is verleend van de betreffende producties. De producties 36 tot en met 40 zijn met een H12-formulier aan het hof toegestuurd op 29 september 2022 voor het mondeling pleidooi van 13 oktober 2022. Ook dat pleidooi is echter niet doorgegaan vanwege de ziekte van de advocaat van [appellant] , zodat ook voor deze producties geen akte is verleend op de zitting.
Desgevraagd heeft [geïntimeerde] medegedeeld dat zij alle betreffende producties in haar bezit heeft en deze destijds ook heeft ontvangen van [appellant] .
3.3
Niettemin kan worden vastgesteld dat de producties 27 tot en met 40 niet eerder bij akte in het geding zijn gebracht, zodat [appellant] alsnog de gelegenheid zal krijgen dat te doen.
[geïntimeerde] krijgt de gelegenheid om daarop te antwoorden.
3.4
Het hof zal daartoe de zaak naar de rol verwijzen van 11 april 2023, waarna [geïntimeerde] vier weken de tijd krijgt om daarop te antwoorden.
3.5
Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 25 april 2023 voor het nemen van een akte (peremptoir) als overwogen onder rov. 3.3;
stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid daarop te reageren uiterlijk binnen vier weken na voornoemde datum, eveneens peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2023.
griffier rolraadsheer