ECLI:NL:GHSHE:2023:1072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.306.647_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling huwelijkse gemeenschap en uitleg convenant in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijkse gemeenschap na een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op 16 september 1983 met elkaar zijn gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 27 januari 2010 door de rechtbank Amsterdam, waarbij een echtscheidingsconvenant werd opgesteld. De vrouw heeft de woning drie jaar voor de echtscheiding verlaten, terwijl de man in de woning is blijven wonen en de woonlasten heeft betaald. De vrouw heeft in hoger beroep de uitleg van het convenant betwist, waarin staat dat de woning na de scheiding aan de man toekomt. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, die stelt dat de uitleg van een overeenkomst niet alleen taalkundig moet zijn, maar ook rekening moet houden met de omstandigheden en de bedoeling van partijen. Het hof concludeert dat het convenant zo moet worden uitgelegd dat de woning aan de man is toebedeeld zonder verdere verrekening van waarde met de vrouw. De vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de akte van verdeling en levering van de woning is toegewezen. De vrouw's vordering in reconventie is afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.306.647/01
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout NB,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. A.Ch. Osté te Dongen,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 januari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 november 2021, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en de man als eiser in conventie en verweerder in reconventie.

1.De procedure in het kort

Partijen hebben in het kader van de echtscheiding een convenant gesloten waarin zij afspraken hebben gemaakt over de gevolgen van die echtscheiding. In deze procedure staat centraal de vraag of in het convenant afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en of de vrouw, op grond van het convenant, gehouden is om haar medewerking te verlenen aan de verdeling en de levering van de (voormalige) echtelijke woning aan de man.
2. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/381713 / HA ZA 21-47)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 7 april 2021

3.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van de zijde van de vrouw;
  • de antwoordakte van de zijde van de man;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

4.De beoordeling

4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 16 september 1983 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de
rechtbank Amsterdam van 27 januari 2010 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Daarbij is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de regelingen uit het aan die beschikking gehechte echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant), gedateerd 17 december 2009, als in die beschikking overgenomen en herhaald moeten worden beschouwd.
b) De echtscheidingsbeschikking is op 10 februari 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
c) Het convenant bevat, voor zover in deze procedure van belang, de navolgende bepalingen:
“(…)
SCHULDEN
De aanwezige schulden worden als volgt toegescheiden:
Alle schulden zullen worden betaald door de man
SPAARTEGOEDEN
De aanwezige spaartegoeden worden als volgt verdeeld: er zijn geen spaartegoeden aanwezig
ECHTELIJKE WONING
De woning gelegen aan de [adres] 2 [postcode] te [plaats] word [sic] na uitspraak scheiding voor de man. (...)
VRIJWARING EN FINALE KWIJTING
Partijen verklaren voorts, behoudens voor en omschreven rechten en verplichtingen, niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit welke hoofde dan ook en elkander door ondertekening van dit convenant over en weer algehele en definitieve kwijting en decharge te verlenen (...).”
d) Partijen zijn gezamenlijk eigenaar, ieder voor de onverdeelde helft van de in het
convenant genoemde woning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: de woning).
e) Op de woning rusten, ten laste van beide partijen, twee hypothecaire geldleningen groot € 280.000,-- en € 40.000,--.
f) De vrouw heeft de woning ongeveer drie jaar vóór de echtscheiding verlaten.
g) De man is in de woning blijven wonen en voldoet de volledige woonlasten.
h) De man heeft een conceptakte van verdeling laten opmaken gedateerd 30 augustus
2018. Hierin is opgenomen dat ter uitvoering van het convenant de woning
aan hem wordt geleverd voor € 320.000,-- en dat er geen sprake is van een over- of onderwaarde.
De procedure bij de rechtbank
4.2.1.
In de deze procedure vordert de man in conventie, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de vrouw te veroordelen volledige medewerking te verlenen om alsnog de akte van verdeling en levering van de woning aan de man conform het overeengekomen convenant bij een notaris ter keuze van de man te laten passeren binnen 10 dagen na datum betekening van het vonnis, met oplegging van een dwangsom ad € 500,-- voor iedere dag dat de vrouw na de 10e dag niet zal meewerken aan het transport van de akte van verdeling, met een maximum van € 15.000,-- zonder enige verdere verrekening;
subsidiair:
II. de vrouw te veroordelen haar volledige medewerking te verlenen om alsnog de akte van verdeling conform het overeengekomen convenant bij een notaris ter keuze van de man te laten passeren, zo ook de levering van de woning aan de vrouw (het hof begrijpt: de man) binnen 10 dagen na betekening van het vonnis, met oplegging van een dwangsom ad € 500,-- voor iedere dag dat de vrouw na de 10e dag niet zal meewerken aan het transport van de akte van verdeling en de levering van de woning aan de vrouw (het hof begrijpt: de man), met een maximum van € 15.000,-- waarbij verrekening zal plaatsvinden op basis van de waarde van het onroerend goed d.d. december 2009 ad € 310.000,-- minus de per gelijke datum op de woning rustende hypotheek ad € 320.000,--;
III. indien de vrouw weigerachtig blijft haar volledige medewerking te verlenen om alsnog de akte van verdeling conform het overeengekomen convenant bij een notaris ter keuze van de man te laten passeren en volledige medewerking te verlenen voor de levering van de woning aan de man, conform verzoek onder I. en of II., binnen 30 dagen na betekening van het vonnis, dat het vonnis dan heeft te gelden als vervangende toestemming van de vrouw, haar volledige medewerking te verlenen voor het laten passeren van de akte van verdeling en de leveringsakte van de woning aan de man, zodat de woning alsnog geleverd kan worden aan de man, waarbij onverkort wordt verzocht de kosten van de man in mindering te brengen zoals genoemd onder 3 (het hof begrijpt: de kosten genoemd in randnr. 3.6 van de inleidende dagvaarding) mocht aan de vrouw een bedrag worden toegekend in het kader van de toedeling van de woning aan de man, naast de vervallen boete van € 500,-- per dag tot een maximum van € 15.000,--;
voorwaardelijk:
IV. indien aan de vrouw een bedrag wordt toegekend in het kader van toedeling van de woning aan de man op basis van de huidige waarde van de woning dan wel een nadere vast te stellen waarde van de woning door de rechtbank, “maakt de man aanspraak op de volgende posten”:
- schade en rente kosten ad € 8.827,--;
- gelden die de man op verzoek aan de vrouw ter beschikking heeft gesteld ad € 22.829,29;
- de helft van het bedrag ad € 14.458,21 zijnde een bedrag van € 7.229,10 kosten verbouwing aan de woning.
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding en de nakosten.
4.2.2.
Aan deze vordering heeft de man, kort en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
De man vordert nakoming van het convenant. Daarin zijn partijen overeengekomen dat de woning, de (hypothecaire) geldleningen en de daaraan verbonden beleggingsverzekering aan hem worden toegedeeld zonder dat aan de vrouw een gedeelte van de (over)waarde toekomt. De woning stond destijds onder water en de man was bereid de woning en de schulden over te nemen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij door ondertekening van het convenant de woning zou verkrijgen. Pas later is hem verteld dat hiervoor door de notaris een akte van verdeling moest worden opgesteld. Omdat de vrouw haar medewerking weigert aan het opstellen en laten passeren van de akte, dient de vrouw daartoe te worden veroordeeld.
4.2.3.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Dat verweer houdt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.
Het was de bedoeling van partijen om de woning onverdeeld te laten zodat de man en de kinderen van partijen in de woning konden verblijven. De man kon ten tijde van de echtscheiding de woning niet overnemen, daarom moest deze wel onverdeeld blijven. Het was slechts de bedoeling dat de man gefaciliteerd zou worden in het voortgezet verblijf in de woning en dat de woning pas te zijner tijd aan de man toegedeeld zou worden. Anders dan de man aanvoert, had de woning geen onderwaarde ten tijde van het opstellen van het convenant.
Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
Ook heeft de vrouw een vordering in reconventie ingediend. Zij vordert om de navolgende wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen:
- de echtelijke woning kan aan de man toegedeeld worden onder de verplichting van de man de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek en onder uitkering van de helft van de overwaarde;
- de hypothecair verbonden polissen levensverzekering dienen bij helfte verdeeld te worden per datum waarop de echtelijke woning notarieel getransporteerd wordt naar de man;
- de waarde van de eenmanszaak van de man, tenminste bestaande uit het eigen vermogen, moet bij helfte verdeeld worden per 31 december 2020.
4.2.4.
In het tussenvonnis van 7 april 2021 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
4.2.5.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de primaire vordering in conventie toegewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen grotendeels afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe als volgt.
In conventie:
“(...)
4.5.
Uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat zij voor het regelen van de scheiding gezamenlijk op internet naar een advocaat hebben gezocht. Deze hebben zij tweemaal bezocht waarbij door de advocaat in samenspraak met partijen het echtscheidingsconvenant is opgesteld. Dit is door hen getekend en door de advocaat ter bekrachtiging bij de rechtbank in Amsterdam ingediend. Op grond van het convenant "word(t) de woning na uitspraak scheiding voor de man". Volgens de man was hij tot 2018 in de veronderstelling dat met het bekrachtigen van het convenant de woning zonder verrekening van de waarde met de vrouw aan hem was toebedeeld.
Daartegenover stelt de vrouw zich op het standpunt dat de woning ten gunste van de kinderen voor onbepaalde tijd onverdeeld zou blijven. Deze uitleg strookt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met haar stelling dat zij aanspraak bleef houden op de helft van de overwaarde in de toekomst en ook nu daar daadwerkelijk aanspraak op maakt. In ieder geval is in de bewoordingen van de tekst van het convenant niet te lezen dat het de bedoeling was dat, zoals de vrouw stelt, de woning gemeenschappelijk zou blijven en voorlopig niet verdeeld zouden worden. De bewoordingen
"De woning gelegen aan de [adres] [postcode] te [plaats] word [sic] na uitspraak scheiding voor de man."kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat de woning wordt toebedeeld aan de man. Dat dit pas in de toekomst zou gebeuren is niet komen vast te staan. Evenmin kan uit de tekst van het convenant worden afgeleid dat de vrouw op enig moment nog een bedrag ter zake de woning zou krijgen. Door de vrouw zijn geen, dan wel onvoldoende, feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat dit anders was. Bovendien zijn partijen in het convenant uitdrukkelijk algehele kwijting en decharge jegens elkaar overeenkomen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de vrouw op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de voormalig advocaat van partijen haar ten tijde van het tekenen van het convenant de vraag heeft voorgehouden of zij wel wist waar zij afstand van deed maar dat zij desondanks heeft getekend. Gesteld noch gebleken is dat de bewoordingen van het convenant haar niet duidelijk waren. Dat de man zich pas in 2018 heeft gerealiseerd dat de woning niet via het convenant maar via een notariële akte aan hem moest worden geleverd doet, wat daar ook van zij, aan het vorenstaande niet af.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien, moet het convenant zo worden uitgelegd dat de woning is toebedeeld aan de man zonder nadere verrekening van enige waarde met de vrouw. De primaire vordering in conventie onder I. wordt dan ook toegewezen, aan beoordeling van de subsidiaire vordering wordt niet toegekomen. (...)”
In reconventie:
“(...)
4.9.
Wat betreft de eenmanszaak van de man overweegt de rechtbank dat partijen in het op 17 december 2009 gesloten convenant zijn overeengekomen dat zij behoudens de in dat convenant beschreven rechten en verplichtingen, niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit welke hoofde dan ook en elkaar door ondertekening van het convenant over en weer algehele en definitieve kwijting en decharge te verlenen. Hoewel partijen niet uitdrukkelijk in het convenant hebben opgenomen dat de eenmanszaak wordt toebedeeld aan de man, lijkt het niet goed voorstelbaar dat partijen niet op de hoogte waren van het bestaan van deze eenmanszaak, zodat het een "vergeten goed" zou kunnen betreffen. Uit het feit dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend, volgt dat deze door de man voortgezette eenmanszaak niet nu alsnog verdeeld moet worden.
4.10.
Uit de stukken en op de mondelinge behandeling is gebleken dat er aan de hypothecaire lening een beleggingsverzekering bij de ASR is verpand met [nummer]. Ook hierover is verzuimd in de conceptakte een concrete bepaling op te nemen. Wel hebben partijen vastgesteld dat er geen spaartegoeden aanwezig waren. Hieruit leidt de rechtbank af dat ten tijde van de echtscheiding in deze beleggingsverzekering nog niet of nauwelijks waarde was opgebouwd. De man heeft onweersproken gesteld dat hij de inleg op deze beleggingsverzekering heeft voldaan sinds de echtscheiding, zodat de daarin opgebouwde waarde naar het oordeel van de rechtbank ook aan hem toekomt. Gelet op de constatering van partijen in het convenant dat er geen spaartegoeden aanwezig waren, is er geen sprake van een te verdelen gemeenschappelijk bestanddeel. Voor het geval de polis op naam van beide partijen is gesteld, zal de rechtbank in de beslissing bepalen dat de waarde van de polis aan de man toekomt. (...)”
De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen.
De procedure in hoger beroep
4.3.1.
De vrouw heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vordering in conventie van de man alsnog zal afwijzen en haar vordering in reconventie alsnog zal toewijzen. Kosten rechtens.
De vrouw heeft daartoe drie grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • de woning (grief 1);
  • de eenmanszaak (grief 2);
  • de beleggingsverzekering (grief 3).
4.3.2.
De man heeft de grieven weersproken. Hij heeft geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de grieven van de vrouw, dan wel deze ongegrond te verklaren zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, dan wel bij toewijzing van de grieven de voorwaardelijke verzoeken zoals gedaan in eerste aanleg toe te wijzen. Kosten rechtens.
4.3.3.
Alvorens de grieven te bespreken, worden de grieven en verweren van partijen kort en zakelijk weergeven.
De woning (grief 1)
4.4.1.
De
vrouwvoert het volgende aan. Uit de feiten en omstandigheden rondom het tekenen van het convenant en daarna wordt duidelijk dat partijen niet de intentie hadden om op dat moment de woning te verdelen als bedoeld in art. 3:182 BW. Het was de bedoeling dat de man na de echtscheiding in de woning zou blijven wonen zodat deze plek voor de kinderen beschikbaar zou blijven. De man had echter op dat moment niet de mogelijkheid om de woning over te nemen. Partijen waren zich er altijd bewust van dat de woning onverdeeld is gebleven. Hoewel in het convenant is opgenomen dat de man alle schulden voor zijn rekening zou nemen, waren er ten tijde van de echtscheiding geen schulden meer aanwezig.
4.4.2.
De
manvoert aan dat de door de vrouw gegeven uitleg van het convenant onjuist is. Partijen hebben de tekst van het convenant zelf opgesteld en die tekst geeft exact de bedoeling van partijen weer; namelijk het tot stand brengen van een verdeling als bedoeld in art. 3:182 BW. Daarbij wijst de man erop dat de verdeling kan geschieden op de wijze en in de vorm die partijen goeddunkt. Het enkele feit dat de levering van de woning nog niet heeft plaatsgevonden doet aan de verdeling niets af. Het feit dat partijen het convenant tegen finale kwijting zijn overeengekomen, onderstreept dat zij een definitieve regeling voor ogen hadden. De man weerspreekt dat hij niet voldoende middelen had om de woning over te nemen. Hij heeft sinds de echtscheiding ook altijd alle woonlasten voor zijn rekening genomen.
De eenmanszaak (grief 2)
4.4.3.
De
vrouwricht haar grief tegen het oordeel van de rechtbank dat uit het feit dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, volgt dat de door de man (voortgezette) eenmanszaak niet alsnog moet worden verdeeld. De vrouw stelt dat de omschrijvingen in het convenant dermate vaag en summier zijn dat daaruit in redelijkheid niet kan worden afgeleid dat de huwelijksgemeenschap, in welk opzicht dan ook, verdeeld is.
4.4.4.
De
manweerspreekt de grief van de vrouw.
Partijen hebben elkaar in het convenant over en weer finale kwijting verleend. Daarmee is de huwelijksgemeenschap verdeeld. Er is geen sprake van een “vergeten goed” omdat het onvoorstelbaar is om aan te nemen dat de vrouw niet op de hoogte was van het bestaan van de eenmanszaak van de man. De vrouw geeft zelf aan ervan op de hoogte te zijn dat de hypothecaire geldlening van € 40.000,-- is aangegaan ten behoeve van de uitkoop van een compagnon van de man. Hoewel het convenant beperkt van omvang is, geeft het wel een juiste weergave van wat partijen zijn overeengekomen.
De beleggingsverzekering (grief 3)
4.4.5.
De derde grief van de
vrouwricht zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de waarde van de aan de hypothecaire geldlening verbonden beleggingsverzekering uitsluitend aan de man toekomt. In haar toelichting verwijst de vrouw naar hetgeen zij ter toelichting op haar tweede grief naar voren heeft gebracht.
4.4.6.
De
manweerspreekt deze grief. Op het moment dat partijen het convenant ondertekenden, constateerden zij dat er geen spaartegoeden waren. Op dat moment vertegenwoordigde de polis geen waarde. Na de echtscheiding heeft hij “gelden gestort in deze polis” zodat de waarde daarvan aan hem toekomt.
4.4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Het
hofstelt allereerst vast dat partijen in de kern een geschil hebben over de uitleg van het convenant en over de vraag of daarin de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap is verdeeld.
Volgens vaste rechtspraak dient de uitleg van een overeenkomst mede te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. De Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) luidt als volgt:
“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.”
In de Haviltex-maatstaf ligt besloten dat de uitleg dient te geschieden aan de hand van de wils-vertrouwensleer, zoals neergelegd in de artt. 3:33 en 3:35 BW. Het gaat er niet om te bepalen wat letterlijk in het convenant is neergelegd maar om wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen redelijkerwijze mochten afleiden. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen
(HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
4.4.8.
Het hof stelt voorop dat art. 3:182 BW bepaalt dat als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen. De verdeling is de facto het opheffen van een goederenrechtelijke onverdeeldheid van een gemeenschap. Dat kan een eenvoudige gemeenschap zijn of een bijzondere gemeenschap (zoals de ontbonden huwelijksgemeenschap).
Uitleg
4.4.9.
De door de vrouw bepleite uitleg van de bepaling “De woning gelegen aan de [adres] [postcode] te [plaats] word [sic] na uitspraak scheiding voor de man. (...)” , houdt in dat de woning van partijen pas op termijn aan de man zou worden toegedeeld en dat partijen de huwelijksgemeenschap, verder bestaande uit de eenmanszaak van de man en de beleggingsverzekering, met de ondertekening van het convenant niet hebben verdeeld. Die uitleg wordt door het hof niet gevolgd omdat deze uitleg niet strookt met de door haar gestelde feiten en omstandigheden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Allereerst staat tussen partijen vast dat op het moment van ondertekening van het convenant de waarde van de woning € 310.000,-- bedroeg terwijl de op deze woning rustende hypothecaire geldleningen in totaal € 320.000,-- beliepen. Daarmee was dus sprake van een onderwaarde. Dat aan de hypothecaire geldlening een beleggingsverzekering is verbonden, maakt dit niet anders. De man heeft namelijk onbetwist gesteld dat de waarde van deze polis op het moment van ondertekenen van het convenant niet meer dan € 5.000,-- bedroeg.
Ook staat vast dat de man sinds de echtscheiding alle woonlasten voor zijn rekening heeft genomen en de vrouw heeft gevrijwaard van alle schulden. Deze omstandigheid biedt geen enkel aanknopingspunt voor de door de vrouw bepleite uitleg. Integendeel, dit strookt met de uitleg die de man geeft aan het convenant namelijk; dat de woning aan hem wordt toegedeeld, hij alle schulden voor zijn rekening neemt (en de vrouw daarvan vrijwaart) en dat de vrouw niet gerechtigd is tot een gedeelte van de (over)waarde.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat zij na de echtscheiding op goede voet met elkaar stonden maar nooit met elkaar hebben gesproken over de verdeling van de woning (of van enig ander vermogensbestanddeel). Op het moment dat de man zijn hypothecaire geldleningen wenste over te sluiten (in verband met gunstiger voorwaarden), bleek dat de woning nog niet aan hem was geleverd. Dat is overigens ook geen voorwaarde voor de verdeling van de woning (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch ECLI:NL:GHSHE:2020:2418). Pas nadat de man de vrouw verzocht om haar medewerking te verlenen aan die levering, beriep zij zich op de thans door haar gestelde uitleg en maakte zij aanspraak op de helft van de overwaarde. Tot die tijd heeft de vrouw daarop geen aanspraak gemaakt en heeft zij evenmin aanspraak gemaakt op de helft van de waarde van de aan de hypothecaire geldlening verbonden beleggingsverzekering of de waarde van de eenmanszaak van de man. Uit deze verklaringen en gedragingen van de vrouw kon de man de door haar bepleite uitleg redelijkerwijs niet begrijpen. Haar verklaringen en gedragingen vormen veeleer aanknopingspunten voor de uitleg van de man dat partijen ervan zijn uitgegaan dat door de ondertekening van het convenant de woning aan hem was toegedeeld en de verdeling een feit was. De vrouw heeft bovendien geen enkele toelichting gegeven waarom zij zo lang heeft gewacht voordat zij naar voren bracht dat de verdeling nog plaats moest vinden. De vrouw heeft ook geen toelichting gegeven waarom partijen het nodig vonden om in het convenant te verklaren dat zij, behalve de daarin omschreven rechten en verplichtingen, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele vrijwaring en kwijting te verlenen. Dat lag wel op haar weg omdat haar stelling dat partijen de huwelijksgemeenschap nog niet hadden verdeeld, zich in dit verband niet laat verklaren. Voor zover de vrouw zich erop beroept dat partijen de eenmanszaak van de man en de beleggingsverzekering (in het convenant) zijn vergeten te verdelen, verhoudt deze stelling zich, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, evenmin met het voorgaande.
Gelet op al het voorgaande moet, naar het oordeel van het hof, het convenant zo worden uitgelegd dat partijen daarmee de bedoeling hebben gehad om alomvattende afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding, waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat partijen ook afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning, de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen en beleggingsverzekering en de eenmanszaak.
Bewijs
4.4.10.
De
vrouwbiedt bewijs aan van haar stelling dat de man de woning niet kon overnemen en dat partijen de woning onverdeeld hebben gelaten zodat de kinderen in hun vertrouwde omgeving konden verblijven, zulks door het horen van de jongste dochter van partijen.
4.4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 4.4.9, in onderlinge samenhang bezien, komt het
hofniet toe aan een bewijsaanbod.
4.4.12.
Het voorgaande betekent dat de grieven falen.

5.De slotsom

5.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het bestreden vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
5.2.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 3 november 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen onder nr. C/02/381713 / HA ZA 21-47;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.F. Manders, P.P.M. van Reijsen en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 april 2023.
griffier rolraadsheer