ECLI:NL:GHSHE:2022:928

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
20-003140-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep voor medeplegen van gijzeling en voorhanden hebben van een wapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van gijzeling, maar was wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen. In hoger beroep heeft het hof de verdachte opnieuw vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever, [aangever], onder dwang naar een woning hadden gebracht, maar het hof vond de verklaringen van de aangever inconsistent en niet betrouwbaar. De rechtbank had ook vastgesteld dat de aangever geen letsel had opgelopen en dat er geen overtuigend bewijs was voor de gijzeling. Het hof nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het medeplegen van gijzeling of het voorhanden hebben van een wapen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van beide feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003140-16
Uitspraak : 22 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 oktober 2016, in de strafzaak met parketnummer 02-800773-14 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (medeplegen van gijzeling) vrijgesproken en het onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 346 dagen met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis opgeheven. Voorts is de benadeelde partij [aangever] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de benadeelde partij [aangever] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij [aangever] op 29 oktober 2016 is overleden. Het hof overweegt dat het overlijden van de benadeelde partij na het indienen van diens vordering, in beginsel geen beletsel vormt voor het behandelen van de vordering tot schadevergoeding als de erfgenaam of erfgenamen in zijn plaats treden. Gelet op het feit dat de erfgenaam of de erfgenamen niet te kennen hebben gegeven de vordering van [aangever] in hoger beroep te willen handhaven, is de vordering thans niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen voor het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 8 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit in verband met overschrijding van de redelijke termijn en schending van artikel 6 van het EVRM. Subsidiair is integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 31 augustus 2014 te Tilburg en/of Nieuw Beerta, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één persoon, genaamd [aangever], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2], te dwingen iets te doen, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet:
* die [aangever] opgewacht en/of onder dwang en/of bedreiging van (een) vuurwapen(s) in diens auto naar een woning in Nieuw Beerta laten rijden, en/althans die [aangever] onder dwang hebben vervoerd en/of meegevoerd naar een woning in Nieuw Beerta en/of
* die [aangever] gedurende langere tijd in een woning gelegen aan de [adres 2] te Nieuw Beerta vastgehouden en/of
* in die woning de polsen en/of enkel van die [aangever] in die woning vastgebonden met tie-wraps/tie-rips en/of tape en/of
* die [aangever] in die woning aan de [adres 2] te Nieuw Beerta met een ijzeren/metalen staaf althans met een hard voorwerp en/of met de vuisten tegen zijn hoofd en/of het lichaam geslagen en/of met een vuurwapen bedreigd en/of een vuurwapen tegen het hoofd gezet en/of
* die [aangever] telefonisch contact laten opnemen met die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] en/of zelf contact opgenomen met die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] en/of aan die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] (laten) mededelen/medegedeeld dat er een bedrag van 150.000 euro, in elk geval geld betaald en/of geregeld moest worden en/of dat er een schuld betaald moest worden en/of
* die [aangever] meermalen, althans eenmaal in een auto (Ford Ka) in gebruik bij verdachte en/of zijn mededader(s) vanuit de woning aan de [adres 2] te Nieuw Beerta vervoerd naar een andere plaats om van daaruit telefonisch contact op te nemen met die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] zulks met het oogmerk om voornoemde [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 150.000 euro, althans enig geldbedrag;
2.hij op of omstreeks 31 augustus 2014 te Nieuw Beerta, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie II onder 2, te weten een machinepistool (Merk CZ,type Škorpion), en/of munitie van categorie III, te weten 17, althans een aantal patronen (kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit omdat het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM zou zijn geschonden nu er sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat door de overschrijding van de redelijke termijn met 3 jaar en 5 maanden de waarheidsvinding in het gedrang is gekomen.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dient te worden verdisconteerd in de strafmaat.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578), en nogmaals herhaald in zijn arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:197), bepaald dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf.
In de door de verdediging aangevoerde lagere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 maart 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:892) ziet het hof geen aanleiding van bovenstaande af te wijken. De aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden van het geval vormen ook onvoldoende grond om tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te komen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Integrale vrijspraak
De rechtbank heeft in het vonnis ten aanzien van vrijspraak van feit 1 het volgende overwogen (pagina 4 – 7):
“Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting devolgende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan.
Op donderdag 28 augustus 2014 rijden [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] vanuit Alkmaar naarTilburg met een Volkswagen Caddy. Op diezelfde dag heeft aangever [aangever] om 14:00uur een afspraak met zijn advocaat op diens kantoor te Tilburg. Na deze afspraak stappen[medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] in de auto bij [aangever]. Met [aangever] auto, een BMW, vertrekkenzij rond 15:00 uur vanuit Tilburg. [aangever] is bestuurder, [verdachte] de bijrijder en achterin deauto zitten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Onderweg wisselen [verdachte] en [aangever] op enig moment vanplaats. Op een ander moment wordt de iPhone van [aangever] langs de A28 uit het raamgegooid. Rond 17:30 uur wordt de BMW op de A7 door de KMAR gecontroleerd. Op datmoment bestuurt [verdachte] de auto, zit [aangever] naast hem als bijrijder en zitten [medeverdachte 1] en[medeverdachte 2] achterin. Omdat [verdachte] geen rijbewijs bij zich heeft, wisselen hij en [aangever]wederom van plaats. Rond etenstijd arriveert de BWM (het hof leest hier: BMW
) met [medeverdachte 1]. [verdachte]. [medeverdachte 2] en [aangever] bij de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres 2] te Nieuw Beerta. Tijdens de autorit hebben telefonische contacten plaatsgevonden tussen [familielid aangever 1], de broer van aangever, en [aangever] zelf, en is er ook telefonisch contact geweest met [medeverdachte 3] over de plaats van bestemming, waarna het adres in Nieuw Beerta is ingevoerd in het navigatiesysteem van de BMW. Al die tijd is er een automatisch vuurwapen, te weten de Scorpion(het hof leest hier: Škorpion
) van [medeverdachte 1] in de auto aanwezig geweest.
‘s Avonds na het eten vertrekken [medeverdachte 2] en [verdachte] met de Ford Ka van [medeverdachte 3] vanuitNieuw Beerta naar Tilburg om de daar achtergelaten Volkswagen Caddy op te halen. Vanuit Tilburg rijden zij later op de avond met beide auto’s naar Alkmaar. [verdachte] brengt de Ford Ka naar [medeverdachte 4], eveneens woonachtig in Alkmaar, die in de nacht van donderdag op vrijdag met de Ford Ka weer terug naar Nieuw Beerta rijdt. [medeverdachte 4] komt in de vroege ochtend van vrijdag 29 augustus 2014 aan bij de woning aan de [adres 2]. Ondertussen maakt [medeverdachte 3] in de badkamer van de woning een foto van zichzelf, terwijl hij het automatisch vuurwapen van [medeverdachte 1] vasthoudt. [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [aangever] hebben de nacht doorgebracht in de woning.
In de ochtend van vrijdag 29 augustus rijdt [medeverdachte 1] met de Ford Ka naar Alkmaar. Aan heteind van de dag haalt hij in diezelfde plaats [verdachte] op. Zij rijden vervolgens samen terugnaar de woning in Nieuw Beerta. Later die avond verlaat [medeverdachte 4] de woning en reist met detrein terug naar Alkmaar. Ook [medeverdachte 3] verlaat de woning en rijdt met de Ford Ka viaWinschoten naar zijn vriendin in Duitsland. [medeverdachte 1], [verdachte] en [aangever] brengen de nachtdoor in de woning.
Op zondag 31 augustus 2014 keert [medeverdachte 3] om 15:40 uur met de Ford Ka terug bij de woningin Nieuw Beerta. Kort daarna ziet een observatieteam van de politie dat de Ford Ka weer bij de woning vertrekt, met daarin drie personen. [verdachte] bestuurt de auto, [medeverdachte 1] zit alsbijrijder naast hem en [aangever] zit achterin. Om 16:26 uur zet de politie de Ford Ka aan dekant en houdt [medeverdachte 1] en [verdachte] aan. In de auto bevindt zich dan op de vloer van debijrijdersstoel het automatisch vuurwapen van [medeverdachte 1]. [aangever] wordt door de politie uit de auto gehaald. [medeverdachte 3] wordt enige tijd later aangehouden voor zijn woning. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] worden een aantal weken later aangehouden.
Is sprake geweest van gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever]?
De vraag waar de rechtbank zich in de eerste plaats voor gesteld ziet, is de vraag of sprake is geweest van een gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever]. Delezingen daarover van aangever [aangever] en de verdachten in deze zaak staan lijnrechttegenover elkaar. Volgens aangever is sprake geweest van een geplande ontvoering, waarbij hij zijn familie moest bewegen om geld te betalen aan [medeverdachte 1] en [verdachte]. Volgens de verdachten is helemaal geen sprake geweest van een gijzeling of wederrechtelijkevrijheidsberoving, maar is [aangever] geheel vrijwillig meegegaan naar de woning in NieuwBeerta en heeft hij daar vrijwillig enige dagen verbleven, omdat hij op deze manier eenoplossing dacht te vinden om de schuld aan [medeverdachte 1] en [verdachte] te kunnen aflossen. Het is op enig moment het idee van [aangever] zelf geweest om een gijzeling in scène te zetten, om zogeld los te krijgen bij zijn (schoon-)familie.
De rechtbank overweegt dat voor beide lezingen ondersteunende bewijsmiddelen in hetdossier te vinden zijn.
Voor wat de ondersteuning van de lezing van [aangever] betreft, benoemt de rechtbank devolgende aspecten. Vast staat dat er reeds gedurende de autorit op donderdag 28 augustustelefonische contacten zijn geweest tussen [aangever] en zijn broer [familielid aangever 1], waarbij werdgesproken over een som geld die moest worden betaald. Vast staat dat de telefoon van[aangever] langs de A28 uit de auto is gegooid. Tevens kan uit de hierboven geformuleerdevaststaande feiten en omstandigheden de conclusie worden getrokken dat gedurende degehele periode dat [aangever] in de woning in Nieuw Beerta verbleef hij geen moment in dewoning alleen is gelaten en er steeds minimaal twee personen bij hem zijn gebleven.
Hierdoor kan de indruk ontstaan dat er steeds bewaking was voor [aangever]. Op detapgesprekken in het dossier is voorts te horen dat er door [medeverdachte 1] instructies werdengegeven aan [aangever], bijvoorbeeld over het moment dat er gesproken moet worden. Er zijntapgesprekken waarin [aangever] zijn echtgenote belt en om geld vraagt en haar vraagt dit teregelen bij haar moeder in Turkije. In de woning in Nieuw Beerta zijn duct-tape,handboeien, tierips, een trekstang en een sjaal, met daarin een stuk afgescheurd tape,aangetroffen. Tot slot is ondersteunend voor aangevers lezing dat wanneer de politie[medeverdachte 1] en [verdachte] op 31 augustus aanhoudt, zij zich met [aangever] in de auto bevinden,waarbij [aangever] zich op de achterbank van de auto bevindt, er een telefoon met losse batterijwordt aangetroffen en in de auto een automatisch vuurwapen aanwezig is.
De ondersteuning voor de lezing van de verdachten vindt de rechtbank in de veleinconsistenties en hiaten in de door [aangever] afgelegde verklaringen. Zij overweegt daartoe als volgt. Aangever [aangever] is direct na de aanhouding van [medeverdachte 1] en [verdachte] op 31 augustus 2014 door de politie gehoord en in de maand daarna nog viermaal. Verder heeft hij een getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 april 2015. Uit het proces-verbaal dat de rechter-commissaris van dit verhoor heeft opgemaakt en uit de opmerkingen daarover van de officier van justitie en de raadslieden ter zitting, is de rechtbank gebleken dat dit verhoor de hele dag heeft geduurd en zeer moeizaam is verlopen. De rechtbank heeft hierin op 14 juli 2015 aanleiding gezien het verzoek van de verdediging toe te wijzen om [aangever] als getuige ter zitting te horen, zodat de rechtbank zichzelf in de volledige samenstelling een beeld zou kunnen vormen over de persoon van de getuige en zijn verklaringen. Omdat - kortgezegd - geen uitvoering is gegeven aan het rechtshulpverzoek aan Turkije en aangever vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat bleek te zijn af te reizen naar Nederland om ter zitting een getuigenverklaring af te leggen en dit evenmin binnen een redelijke termijn te verwachten was, heeft de rechtbank het getuigenverzoek ter zitting van 8 september 2016 uiteindelijk alsnog afgewezen. De rechtbank zal zich dus een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever moeten vormen aan de hand van de haar ter beschikking staande stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen.
Aangever heeft - kort gezegd - verklaard dat er in Tilburg drie onbekende mannen bij hemzijn ingestapt en dat hij onder bedreiging is weg gereden. Tijdens de rit moest hij van plaatswisselen met de bijrijder en daarbij is er een vuurwapen op hem gericht. Onderweg hebbende mannen zijn telefoon weggegooid. Hij is naar een woning gebracht, waar hij werdvastgebonden met tierips en tape. In de dagen daarna is hij telkens vastgebonden geweest.De tierips werden regelmatig vervangen. Hij werd onder controle gehouden met eenmachinegeweer. Op een avond is hij geslagen met een ijzeren staaf. Hierbij werd hijvastgebonden met handboeien, tierips en tape en werd hij geblinddoekt. Na te zijn geslagenheeft hij de handboeien en tierips los getrokken. Aangever is een aantal keren met twee vande mannen in de auto weg geweest om te bellen naar zijn familie, waarbij hij om geld moestvragen. Hij kende de mannen niet en weet niets van een telefoon die bij de buren isafgegeven.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangever op relevante onderdelen nietconsistent zijn. Hij verklaart bijvoorbeeld wisselend over wie van de verdachten wanneer inde woning te Nieuw Beerta bij hem is gebleven en wie hem met het vuurwapen heeft bedreigd. Ook lijkt zijn verhaal over hetgeen in de woning te Nieuw Beerta heeftplaatsgevonden, gedurende zijn verklaringen in omvang en zwaarte toe te nemen. Daarnaast zijn de verklaringen van [aangever] op een groot aantal relevante onderdelen niet te rijmen met andere bewijsmiddelen in het dossier. [aangever] heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij [verdachte] van tevoren niet kende. Dit is aantoonbaar onjuist gebleken, nu er al in 2013 telefonische contacten zijn geweest tussen [aangever] en [verdachte]. Ook heeft aangever bij de politie en rechtercommissaris steeds verklaard dat hij niets wist van een telefoon die tijdens zijn vakantie in Turkije door [medeverdachte 1] en [verdachte] bij zijn buurman en neef [familielid aangever 3] voor hem zou zijn achtergelaten, terwijl hij in een tapgesprek met zijn echtgenote op 30 augustus 2014 spreekt over “de telefoon die ze achter hebben gelaten”.
Aangever heeft ook verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in de woning in Nieuw Beerta isvastgebonden met tierips aan polsen en enkels en dat de tierips vaak werden verwisseld. Eris in de woning echter maar één gebruikte, doorgeknipte tierip aangetroffen. Bovendienheeft de forensisch arts bij het medisch onderzoek geen letsel geconstateerd aan de polsen of enkels van aangever. Aangever heeft ook verklaard dat hij uit de handboeien is gebroken,terwijl de in de woning aangetroffen handboeien - blijkens de zich in het dossierbevindende foto - nog intact waren. Verder zou volgens aangever zijn kleding aan armen en benen zijn opengeknipt door de gijzelnemers. De verhorende politieagenten hebben echterniets bijzonders waargenomen aan zijn kleding. Daarnaast verklaart aangever dat hij contact heeft proberen te maken met de controlerende personen van de KMAR, terwijl blijkens het proces-verbaal van bevindingen en het getuige-verhoor bij de rechter-commissaris de controlerende personen van de KMAR niets opvallends hebben opgemerkt aan de inzittenden van de BMW. Aangever is uit de auto geweest om van plek te wisselen met [verdachte], maar heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om weg te lopen of deMarechaussee te waarschuwen. Uit een tapgesprek van 31 augustus 2014 komt tot slot naar voren dat aangever instructies geeft aan de bestuurder van de auto die kennelijk op een parkeerplaats met hem rondrijdt.
Gelet op de hierboven geconstateerde inconsistenties, onjuist- en onwaarheden in deverklaringen van aangever, is de rechtbank zich ervan bewust dat zij zeer behoedzaam ommoet gaan met zijn aangifte en verklaringen. De rechtbank heeft de indruk dat aangeverniet het achterste van zijn tong heeft willen laten zien, hoogstwaarschijnlijk omdat de schuldaan [medeverdachte 1] en [verdachte] een schuld als gevolg van een door zijn toedoen misluktdrugstransport betrof. De rechtbank acht het invoelbaar dat aangever hierover niets kwijtwilde aan de politie en daarom ook alles wat daarmee te maken had, ontkende. Hetvorenstaande in overweging nemende en gelet op het feit dat de rechtbank niet zelf in degelegenheid is geweest om aangever vragen te stellen en een indruk te krijgen van zijnpersoon en de manier waarop hij verklaart, acht zij de delen van zijn verklaringen die gaanover de gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving, onvoldoende betrouwbaar omte gebruiken als bewijsmiddel.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat dit niet wil zeggen dat de rechtbank deverklaringen van aangever volledig onbetrouwbaar acht. Op de punten waarop het dossiervoldoende steunbewijs biedt, zoals de mishandeling in de slaapkamer van de woning, achtde rechtbank de verklaring van [aangever] wel degelijk betrouwbaar. Echter, nu dezemishandeling niet ten laste is gelegd, komt de rechtbank aan de bespreking hiervan niet toe.
Nog daargelaten dat de rechtbank de verklaringen van [aangever] wat de gijzeling, dan wel dewederrechtelijke vrijheidsberoving, betreft onvoldoende betrouwbaar acht om alsbewijsmiddel te kunnen dienen, heeft zij ook niet de overtuiging bekomen dat de verdachtenzich schuldig hebben gemaakt aan deze onder 1 tenlastegelegde strafbare feiten. De feitenen omstandigheden die de officier van justitie noemt, passen ook in de lezing van [medeverdachte 1]en [verdachte] dat sprake is van een ontvoering die in scène is gezet en in de verklaringen van[medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dat aangever vrijwillig in de woning in NieuwBeerta heeft verbleven. Ook in dat geval wil men niet getraceerd worden en kunnen erinstructies worden gegeven. Bedreiging en intimidatie van de familie en onderhandelingenover geld kunnen eveneens passen bij een in scène gezette ontvoering, nu bij de familieimmers de indruk van een echte ontvoering moet worden gewekt. Ten aanzien van deaangetroffen tierips en tape hebben verdachte en de medeverdachten verklaard dat deze inde woning lagen, omdat deze werden gebruikt bij de werkzaamheden voor dehennepstekkerij die zich in de woning bevond. In de woning is ook daadwerkelijk eenhennepstekkerij aangetroffen, zodat de aanwezigheid van een hennepstekkerij een plausibeleverklaring zou kunnen zijn voor de aanwezigheid van de duct-tape en tierips. Ten slotteheeft [medeverdachte 1] over het automatisch vuurwapen verklaard dat hij dit in die tijd altijd bij zichdroeg, maar dat aangever daarmee niet is bedreigd.
Conclusie
Gelet op de vele geconstateerde inconsistenties, onjuist- en onwaarheden in de verklaringvan aangever, die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan, en het ontbreken vanovertuigende bewijsmiddelen die de lezing van aangever over de tenlastegelegde gijzelingdan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving, op belangrijke onderdelen ondersteunen, is derechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte schuldig is aan(het medeplegen van) gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever]. Ditleidt ertoe dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Gelet op voormeld oordeel laat de rechtbank de overige verweren ten aanzien van feit 1onbesproken.
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne en spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde. In hetgeen in hoger beroep door de advocaat-generaal is aangevoerd ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van wapens in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie, is, naast de aanwezigheid van wapens, een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat/die wapen(s) en een zekere beschikkingsmacht van de verdachte in de zin van feitelijke machtsuitoefening over het/de wapens vereist. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] ter bescherming altijd een wapen bij zich droeg, zoals ook op de dag van de aanhouding.
Uit het dossier blijkt niet van enige aanwijzingen omtrent de beschikkingsmacht van de verdachte ten aanzien van het wapen dan wel de munitie. Het hof is dan ook van oordeel dat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van het wapen bij medeverdachte [medeverdachte 1] onvoldoende is om beschikkingsmacht van de verdachte over dat wapen aan te nemen. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 22 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.