In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De belanghebbende had een voorlopige aanslag ontvangen, maar verzocht om herziening omdat hij meende recht te hebben op een verlies van € 14.362, dat hij als 'verrekenbaar verlies' wilde aanmerken. De inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtsgang. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en de belanghebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 19 januari 2022, die digitaal plaatsvond, werd het geschil besproken. De belanghebbende stelde dat er sprake was van negatief loon dat in 2012 was betaald, maar het hof oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor de door de belanghebbende gevraagde aftrek. De rechtbank had al eerder vastgesteld dat de inspecteur geen aanleiding had om de aanslag te herzien. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen nieuwe argumenten had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden.
De uitspraak van het hof werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2022, en het hof oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De belanghebbende werd in de proceskosten niet vergoed, en het griffierecht werd niet vergoed. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.