ECLI:NL:GHSHE:2022:569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.297.312_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en ontslag van de bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen werd afgewezen. De rechthebbende, die onder bewind staat vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand, heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft afgegaan op de indruk die de bewindvoerder van haar heeft gegeven zonder deze te verifiëren. De rechthebbende stelt dat zij niet goed wordt behandeld door de bewindvoerder en dat er een gebrek aan vertrouwen is, wat haar geestelijk en lichamelijk ongemak bezorgt. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat hij zijn taken naar behoren vervult en dat de rechthebbende geen gewichtige redenen heeft aangevoerd voor ontslag.

Tijdens de mondelinge behandeling is de rechthebbende bijgestaan door haar advocaat, terwijl de bewindvoerder ook vertegenwoordigd was. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder proces-verbaal van de eerdere behandeling en aanvullende producties van beide partijen. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten zijn die een ander oordeel rechtvaardigen en dat de rechthebbende onvoldoende heeft aangetoond dat de bewindvoerder zijn taken niet naar behoren uitvoert. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de rechthebbende om ontslag van de bewindvoerder is afgewezen.

De beslissing van het hof is genomen op basis van de wettelijke kaders van het Burgerlijk Wetboek, waarbij het hof de eerdere oordelen van de kantonrechter heeft overgenomen. Het hof heeft benadrukt dat de enkele wens van de rechthebbende om een andere bewindvoerder te benoemen, niet voldoende is om tot ontslag van de huidige bewindvoerder over te gaan. De rechthebbende heeft geen zwaarwegende redenen kunnen aanvoeren die een wijziging van de bewindvoerder rechtvaardigen, en het hof heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de eerdere beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 februari 2022
Zaaknummer: 200.297.312/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8900551 / BM VERZ 20-5532 en 9127879 / BM VERZ 21-2258
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.P. van Dyck.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de bewindvoerder] h.o.d.n. [naam] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.G. van Ek.
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
[de beoogd opvolgend bewindvoerder] , h.o.d.n. [naam] ,
hierna te noemen: de beoogd opvolgend bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 april 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juli 2021, heeft de rechthebbende het hof verzocht, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek en met instandlating van de bepaling tot inschrijving en opnieuw rechtdoende:
  • alsnog de bewindvoerder [de bewindvoerder] q.q. te ontslaan;
  • onder gelijktijdige benoeming van [de beoogd opvolgend bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder;
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2021, heeft de bewindvoerder het hof verzocht de bestreden beschikking te bevestigen, desnoods onder verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Van Dyck;
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Van Ek;
De beoogd opvolgend bewindvoerder heeft de mondelinge behandeling als informant bijgewoond.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 maart 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 4 en 5) van de advocaat van de rechthebbende d.d. 10 augustus 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van de rechthebbende d.d. 11 augustus 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 5-7) van de advocaat van de bewindvoerder d.d. 4 januari 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de rechthebbende overgelegde stukken, te weten: de pleitnotitie, de beschikking instelling bewind van 9 januari 2013 en een meer recente bereidverklaring van de beoogd opvolgend bewindvoerder;
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de bewindvoerder overgelegde budgetplan ten aanzien van de rechthebbende over de maand februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 9 januari 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende per 1 februari 2013 bewind ingesteld over de goederen die haar toebehoren of zullen toebehoren.
3.1.2.
Bij beschikking van 9 november 2017 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is per 16 november 2017 [de bewindvoerder] , h.o.d.n. [naam] tot bewindvoerder benoemd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, het verzoek van de rechthebbende om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen afgewezen en bepaald dat het bij beschikking van 9 januari 2013 per 1 februari 2013 wegens lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende ingestelde bewind en de benoeming van de huidige bewindvoerder dient te worden ingeschreven in het centraal curatele- en bewindregister, bedoeld in artikel 1:391 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de afwijzing betreft van haar verzoek om de huidige bewindvoerder te ontslaan en de beoogd opvolgend bewindvoerder te benoemen. Zij is van hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte afgaat op de door de bewindvoerder gewerkte indruk van de rechthebbende zonder deze te controleren en te beoordelen.
Ook volgt de rechtbank de rechthebbende ten onrechte niet in haar standpunt dat zij niet in de gelegenheid wordt gesteld door de bewindvoerder om bij hem op kantoor langs te gaan.
Tot slot is de rechtbank ten onrechte niet toe gekomen aan een afweging en een oordeel over de opvolgend bewindvoerder die bereid en in staat is om de rechthebbende als bewindvoerder bij te staan.
3.4.1.
De rechthebbende meent dat zij wordt tegengewerkt door de bewindvoerder in plaats van dat zij hulp en begeleiding van hem krijgt. Zij heeft geen enkel vertrouwen meer in hem en vindt de door hem aan haar verstrekte uitleg onder de maat.
Ze benadrukt dat de bewindvoerder haar niet meer leefgeld verstrekt ondanks dat ze nu schuldenvrij is. Op de aan haar verstrekte bankafschriften staat nog het bedrag dat zij uit de erfenis van haar ouders verkreeg; ze begrijpt niet waarom ze daar niets van krijgt.
De rechthebbende heeft door de slechte verstandhouding met de bewindvoerder last van veel stress en heeft daardoor geestelijk en lichamelijk ongemak. Het is haar niet duidelijk waarom de door haar voorgestelde opvolgend bewindvoerder de huidige bewindvoerder niet kan opvolgen. Zij verwijst hiervoor naar jurisprudentie waaruit volgt dat het ontbreken van basaal vertrouwen een gewichtige reden kan zijn en dat dit moet worden beoordeeld. De rechthebbende vergelijkt haar situatie met die in de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2020:4001 waarin het hof van oordeel is dat kwaliteit van leven een zwaarwegend argument is.
Ook de Hoge Raad oordeelt dat weliswaar het begrip “gewichtige redenen” in artikel 1:385 BW (vergelijkbaar met artikel 1:448 lid 2 BW) niet nader in de wet is omschreven, maar dat de parlementaire geschiedenis die vraag voor wat betreft de verstandhouding tussen rechthebbende en bewindvoerder bevestigend beantwoordt.
De rechter dient de mate van verstoring van de relatie te onderzoeken om de vraag te kunnen beantwoorden of er nog wel sprake is van het vereiste minimum aan vertrouwen. Dat is niet gebeurd. De rechthebbende verzoekt het hof om in elk geval en voor zover nodig dit onderzoek alsnog toe doen.
Tot slot vraagt de rechthebbende zich af of de rechtbank niet alleen had moeten beoordelen waarmee haar belang als onderbewindgestelde het meest gediend is. De andere belangen (die van de bewindvoerder / de gemeente) behoren eigenlijk geen rol te spelen.
3.5.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat het wettelijk kader van artikel 1:448 lid 2 BW duidelijk is. Voorts is door de rechthebbende gesteld noch gebleken dat de bewindvoerder zijn taken niet naar behoren zou hebben vervuld. De verwijzing van de rechthebbende naar de jurisprudentie kan niet baten. Er dient dan ook sprake te zijn van andere redenen die het ontslag rechtvaardigen, zoals het niet goed uitvoeren van de taken door de bewindvoerder.
Frictie tussen de bewindvoerder en de rechthebbende dan wel de voorkeur voor een andere bewindvoerder levert geen gewichtige reden voor ontslag op.
De bewindvoerder is er om de financiële belangen van de rechthebbende te behandelen en hij kan daarom niet altijd meewerken aan verzoeken om extra geld.
De bewindvoerder heeft de schulden van de rechthebbende met een deel van de erfenis van haar ouders afgelost en daarnaast heeft de bewindvoerder - op verzoek van de rechthebbende - in de periode van 1 januari 2020 tot 16 november 2020 al een bedrag van circa € 5.340,- extra overgemaakt aan de rechthebbende. Er is daardoor op dit moment nog maar een klein deel van de erfenis over, dat de bewindvoerder als buffer hanteert. De bewindvoerder benadrukt dat een financiële buffer noodzakelijk is omdat de rechthebbende er niet in slaagt om rond te komen van haar wekelijkse leefgeld en iedere maand naast het leefgeld het geld opmaakt dat eigenlijk gespaard zou moeten worden.
De bewindvoerder begrijpt dat de situatie voor de rechthebbende niet prettig is omdat zij van een klein bedrag aan leefgeld per week moet rondkomen. Dit zal volgens de bewindvoerder niet veranderen met de benoeming van een andere bewindvoerder, omdat de rechthebbende een bijstandsuitkering geniet en geen andere extra inkomsten heeft.
Als gevolg van de beperkingen in verband met corona golden er andere openingstijden voor het kantoor van de bewindvoerder en was fysiek bezoek niet altijd mogelijk; de bewindvoerder heeft echter gedaan wat nodig was. De bewindvoerder benadrukt dat de rechthebbende hem altijd kan bellen tijdens kantooruren. De bewindvoerder communiceert veel met de rechthebbende. Ook is de bewindvoerder een aantal keren bij de rechthebbende thuis geweest en er is ook aangeboden om een gesprek met haar op kantoor te houden, maar de rechthebbende heeft geen gebruik van dat aanbod gemaakt.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
3.6.2.
Evenals de kantonrechter en op dezelfde gronden als de kantonrechter, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van gewichtige redenen die een ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen.
De rechthebbende heeft in hoger beroep geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.6.3.
Het hof overweegt dat de rechthebbende gedurende de afgelopen jaren meerdere keren heeft verzocht om andere bewindvoerders te benoemen, omdat zij zich, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard, telkens niet goed behandeld voelde. Ook heeft de rechthebbende meerdere keren verzocht om opheffing van het bewind; een dergelijk verzoek is medio 2021 nog door de kantonrechter afgewezen. Het hof leidt hieruit af dat de rechthebbende het meer in het algemeen lastig kan accepteren dat zij onder bewind staat en dat de problemen die zij ervaart met zowel de voormalige bewindvoerders als met deze bewindvoerder daar grotendeels uit voortvloeien.
De rechthebbende heeft onvoldoende gesteld noch is op een andere manier gebleken dat de bewindvoerder het bewind niet naar behoren uitvoert. Gebleken is dat de bewindvoerder uit de door de rechthebbende ontvangen erfenis van haar ouders haar schulden heeft afgelost en daarnaast - op haar verzoek - ook extra bedragen aan haar heeft uitgekeerd.
De bewindvoerder heeft op verzoek van de rechthebbende contact met haar. Het kantoor is tijdens kantooruren geopend en daarnaast ook telefonisch bereikbaar. Niet weersproken is dat de rechthebbende het aanbod om de bewindvoerder op kantoor te bezoeken afhoudt. De bewindvoerder heeft de rechthebbende meerdere keren bij haar thuis bezocht. Op die manier is er persoonlijk contact tussen de rechthebbende en de bewindvoerder.
Er zijn geen andere zwaarwegende redenen aangevoerd voor een wijziging van de bewindvoerder. De enkele wens van de rechthebbende om een andere bewindvoerder te benoemen, omdat zij geen vertrouwen in hem heeft, is onvoldoende.
Daarbij is niet gebleken dat de stress die de rechthebbende zegt te ervaren een (direct) gevolg is van haar contacten met specifiek deze bewindvoerder of dat daar, gelet ook op de reden voor onderbewindstelling, andere oorzaken voor zijn aan te wijzen. De bewindvoerder ziet van zijn kant zeker nog mogelijkheden om het bewind voort te zetten.
Het hof overweegt nog dat de onderhavige zaak op een andere situatie ziet dan is beschreven in de door de rechthebbende aangehaalde uitspraak van d e Hoge Raad van 8 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:201). In de onderhavige zaak is het -kort gezegd - slechts de wens van de rechthebbende om van bewindvoerder te wijzigen en niet ook van de bewindvoerder zoals in deze uitspraak het geval was.
Tot slot is er bij de beoordeling ingevolge artikel 1:448 BW geen ruimte voor een belangenafweging zoals de rechthebbende aanvoert. Het hof ziet, alles overziende, dan ook geen reden voor een wijziging van de bewindvoerder.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin, E. H. Schijven-Bours en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.